?Ik ken moeders die ’s nachts voor de deur van hun dochter slapen opdat ze niet zou weglopen.? Verhalen uit de gesloten gemeen- schapsinstelling voor minderjarige meisjes in Beernem. Een serie.

L oubna, zeventien jaar, kreeg dikwijls opmerkingen op school. Ze was met niets in orde. ?Maar dat kon ook niet, bij ons thuis was het één grote warboel.? De leraressen zagen wel dat ze soms met blauwe plekken en builen rondliep. ?Als ze daar naar vroegen, zei ik dat ik tegen een deur gelopen was, of van de trap gevallen. Maar ik zag dat ze daar niet veel van geloofden.? Na nog eens een pak rammel stapte Loubna op de directrice af en vertelde haar verhaal. ?Ik kreeg altijd klappen omdat ik tegen mijn vader geen blad voor de mond nam.? Dat zei Loubna ook tegen de politie, die bij haar thuis kwam kijken. Haar vader was er toen niet, Loubna hoorde haar moeder en haar broers liegen : ?Uit schrik voor mijn vader.?

Uit eigen initiatief meldde Loubna zich bij een onthaalcentrum. Maar daar kon ze niet aarden. ?Ik kon mij moeilijk aan de regels houden omdat we thuis geen regels hadden, behalve dat niemand naar buiten mocht. Daarbij, als ik iets zeg, komt dat dikwijls arrogant over. Dat bedoel ik niet zo, ik heb nu eenmaal een vranke natuur.?

Loubna werd naar een strengere instelling overgebracht. Daar moest je je vrijheid verdienen. Dat werkte helemaal niet. ?Ik kon me niet houden aan de afspraken en zo. Dan kreeg ik kamerarrest en werd ik hysterisch, begon met glas in mijn armen te krassen. Ze zeiden : nog één keer en ge vliegt naar Beernem.? Loubna zit nu in Beernem.

Ongeveer driehonderd minderjarige jongens en meisjes werden het afgelopen jaar in Vlaanderen door jeugdrechters in gesloten gemeenschapsinstellingen geplaatst. ?Om de maatschappij te beschermen,? heet het vooral bij jongens. ?Om hen tegen de maatschappij te beschermen,? klinkt het overwegend bij meisjes. Bij de laatsten gaat het in hoofdtal om hardnekkige weglopers.

Jongens komen in De Hutten in Mol terecht, meisjes in De Zande in Beernem. Jongens kunnen nog in half open instellingen belanden ; in Mol en in Ruiselede. Voor meisjes heeft de overheid geen half open instelling. De veertig bedden voor meisjes die De Zande telt, kennen een groot verloop. Sommige meisjes keren twee, drie of meer keer terug. De jongsten zijn slechts dertien jaar. In 1995 passeerden 186 meisjes van minder dan achttien jaar door de gesloten instelling. Vele meisjes worden er voor drie tot maximum zes maanden geplaatst omwille van een problematische opvoedingssituatie ( pos), maar het verblijf kan langer zijn als een als misdrijf omschreven feit ( mof) de plaatsingsgrond is.

Als bij het merendeel van de meisjes die hier zitten, criminaliteit geen of maar een klein stukje van de puzzel is, waarvoor is het dan goed om minderjarige meisjes in een gesloten instelling te steken ? Rosianne Cannaerts, sociaal assistente in Beernem, antwoordt dat de plaatsingsgrond vaak niet precies af te bakenen valt.

ROSIANNE CANNAERTS : Het klopt dat wij hier en dat is heel anders dan bij de jongens driekwart pos– tegenover een kwart mof-jongeren hebben. Maar in de praktijk vloeien die plaatsingsgronden vaak in elkaar over. Wat zie je ? Een meisje heeft het moeilijk thuis. Ze loopt weg. Stel dat ze in een drugsmilieu terechtkomt. Ze heeft geld nodig. Ze steelt. Of prostitueert zich. Hoewel, je moet oppassen met die term. Als je afspreekt ?seks tegen onderdak, of drugs? ben je dan een prostituee ? De realiteit laat zich niet zo mooi opdelen in termen. Soms komen meisjes hier zwanger aan. Wij gaan dan zo vlug mogelijk op zoek naar een home voor ongehuwde moeders. We kunnen ze toch moeilijk hier hun kind laten krijgen ?

En als een meisje nog maar pas zwanger is ?

CANNAERTS : Het meisje beslist zelf of ze het kind houdt of niet. Wij willen geen enkele druk uitoefenen.

Wat meer voorkomt en voor ons een groot probleem is : meisjes die hier helemaal niet thuishoren, maar voor wie nergens anders plaats is. Oneigenlijke plaatsingen heet dat. Laatst hadden we hier een meisje dat uit de psychiatrie gevlucht was. Ze had daar iemand twee weken werkonbekwaam geslagen. Ze deed haar behoefte waar ze stond, zei niet veel meer dan eh, eh. Zo iemand kan je niet in een leefgroep tussen de andere meisjes laten. Maar wij hebben opnameplicht, de psychiatrie niet.

Hoe komt zo’n meisje hier terecht ?

CANNAERTS : Ze wordt opgepakt en naar de jeugdrechter gestuurd. Die rechter zit daar vrijdagavond mee op kantoor, en kan bijna niemand meer bereiken. Ik begrijp dat die persoon dat meisje dan maar naar hier verwijst. Je kan haar toch moeilijk het hele weekend op kantoor laten zitten ? Maar ze zou in een aangepaste adolescentenafdeling psychiatrie terecht moeten kunnen, een rustige, boerderijachtige omgeving. Maar dat bestaat niet. Nog een voorbeeld van oneigenlijke plaatsing : zigeunermeisjes. Ze hebben gewoonlijk wel wat delicten op hun kerfstok, maar ze spreken de taal niet. Je kan ze niet begeleiden. Ze kunnen ook niet mee met de lessen, we laten ze wat handwerk of sport doen.

Illegale meisjes die wachten op hun repatriëring, vormen een derde groep oneigenlijke plaatsingen. Als je er al die oneigenlijken van aftrekt, wie zit er dan eigenlijk wel op haar plek in deze instelling ?

CANNAERTS : De rode draad in de verhalen is : weglopen. Weglopen van thuis, weglopen van instellingen, van homes. Terug naar huis, terug naar instelling of home, weer weg. Tot de jeugdrechter op een bepaald moment zegt : nu is het genoeg geweest, ga nu eerst maar eens drie maanden naar Beernem. Wij krijgen ze dus op een moment dat ze al een hele carriere achter de rug hebben. Dat is opvallend. Ik denk dikwijls : een shock een paar jaar eerder, zou veel goed gemaakt hebben.

Waarom lopen ze weg ?

CANNAERTS : Velen ontvluchten de ruzies en de chaos thuis : roepen, slaan, fysieke of emotionele verwaarlozing dronkenschap, incest….

Maar met het weglopen verbetert het er vaak niet op. Ze komen vaak van de ene instelling in de andere terecht, kunnen zich moeilijk aan de regels houden. Vaak zie je dat ook de ouders al een instellingsverleden hebben. Een van de opvoedsters heeft hier in haar groep een meisje dat ze als baby nog in de armen had, omdat de moeder hier ook gezeten heeft. Het is een klein circuit. Ze komen bijna allemaal uit dezelfde sociale klasse. De begoeden vinden beter hun weg naar alternatieve hulpverlening. Ze sturen hun kinderen op internaat als ze zich niet gedragen, kunnen het beter uitleggen, en indien nodig ook een goede advocaat bekostigen. Andere ouders staan veel machtelozer.

Sommige ouders gaan in het geweer tegen ons : het is niet nodig dat ons kind hier zit, ze kan beter bij ons zijn. Anderen reageren opgelucht : ze is tenminste ergens ! Ik heb al verhalen gehoord van moeders die ’s nachts voor de deur van hun dochters slapen zodat ze niet kunnen weglopen. Als het meisje hier is, hebben die ouders tenminste een rustpauze. Wij gebruiken de bezoekuren in het weekend zoveel mogelijk om over de ouder-kindproblematiek te praten. In feite wordt hier veel meer gepraat tussen ouders en kinderen dan thuis. Ze zitten hier twee uur aan een stuk tegenover elkaar. Wij helpen duidelijke afspraken maken tussen het meisje en de ouders voor dat meisje terug naar huis gaat : over uitgaan bijvoorbeeld. Maar ook de ouders blijven niet buiten schot. We maken ook afspraken over punten die bij hen gevoelig liggen. Bijvoorbeeld alcoholisme. Die mensen beseffen dat ze door hun drinken ook een stuk mee verantwoordelijk zijn. De ene dag wordt er, bijvoorbeeld, geslagen of niet omgekeken naar de kinderen. De dag erna voelen die mensen zich slecht. Dan wordt er misschien te veel toegegeven. Hoe kunnen die meisjes leren omgaan met grenzen ?

Gesprekken om zoiets uit te klaren zijn heel belangrijk, maar wij hebben daar veel te weinig tijd voor. Ik zit hier als enige sociaal assistente op de dienst voor veertig meisjes. Voor hulp ben ik afhankelijk van stagiairs. Daarbuiten is er sinds kort ook één psychologe. Alle contacten met de jeugdrechters, consulentes, de zoektocht naar homes, een meisje helpen een kamer te vinden, dat is allemaal voor de sociale dienst. Er is geen tijd om de ouders apart te spreken, om aan individuele begeleiding te doen, met de meisjes te spreken. Maar je leert toveren. Als er geen tijd is voor langere gesprekken, dan trek je een kwartier per dag uit. We zijn hier allemaal grote idealisten. Als ik er één op honderd van de gevangenis kan redden, dan ben ik al gelukkig. Als ik na jaren een telefoontje of kaartje krijg van een meisje dat haar weg gevonden heeft, dan pakt mij dat echt. Vorige week kwam er nog een kaartje van een jonge vrouw die net haar tweede kindje had gekregen. Ze staat er alleen voor en leeft van het OCMW. Volgens haar normen stelt ze het schitterend. Je mag de verwachtingen niet te hoog leggen.

Ik hoor hier verhalen van zelfmoordpogingen en van meisjes die in hun eigen armen krassen…

CANNAERTS : Gelukkig komt zelfmoord zo goed als niet voor. Op de paar jaar dat ik in deze instelling werk, is het nog niet gebeurd. Maar een stuk glas op hun keel houden of er opvoedsters mee bedreigen, zoiets wel. Met hun eigen hoofd tegen de muur bonken, of hun armen vol krassen, dat ook. Een meisje zei dat ze dat doet om de andere, sterkere pijn in haar leven even niet te voelen. Ik zie daarin ook een hulpkreet en een vraag om aandacht. Gewoonlijk komen ze er zelf mee af, als ze zich gesneden hebben. Het eerste wat we doen, is dat verzorgen natuurlijk. Daarna praten we met het meisje, of vragen haar eerst op de kamer op papier te zetten wat er allemaal aan de hand is. Het wordt hen wel eens te veel. Een slecht bericht van thuis of van de jeugdrechter, of spanningen op de afdeling kunnen de stoppen doen springen. Dat uit zich gewoonlijk in agressie of wegloopneigingen. Soms vragen ze zelf : mag ik in de cel de isoleercel, ook wel cachot genoemd , want ik voel dat ik ga weglopen of een ruit inslaan. Als ze in een emotionele crisis zitten, blijven de opvoedsters natuurlijk in de buurt. Het komt er niet op aan om mee in de put te gaan zitten, wel om meisjes beheersingsmechanismen aan te leren, voor als het weer eens begint te spannen.

Meisjes arriveren hier soms met luizen, ondervoed en in kleren die ze al een paar weken dragen. De regelmaat is totaal weg. Wat wij hier doen, is regelmaat en structuur aanbieden. Ze krijgen bij ons dikwijls meer aandacht dan thuis. Als ze hier weg zijn, hervallen ze soms vlug in het oude patroon.

Meer dan veertig procent van de meisjes komt hier opnieuw terecht.

CANNAERTS : Dat risico zit gewoon ingebakken, als je ze altijd opnieuw kansen geeft om het te proberen in een home of thuis. Je kan ze hier houden tot hun achttien. Maar is dat de goede oplossing ??

De Zande telt vier leefgroepen met telkens acht tot tien meisjes. De opvoedsters opereren gewoonlijk in duo. Hier wordt heel intensief samen geleefd. De meisjes volgen een strikte dagelijkse routine : van douchen en poetsen na het ontbijt naar sport en lessen tot middageten, opnieuw corvee, korte pauze en weer lessen of sport. Voor en na het avondmaal volgen de laatste ronden corvee en een onspanningsuurtje. Om tien uur gaat iedereen tot ’s anderendaags zeven uur achter slot en grendel. Wie zonder toestemming afwijkt van het programma, krijgt puntenverlies. Dat kan aanleiding geven tot schorsing van weekendbezoek of zakgeld.

Soms grappen en lachen de meisjes onder elkaar en met de opvoedsters. Op andere momenten is de lucht zwanger van spanningen. Of die al dan niet escaleren, heeft veel te maken met de instelling en bekwaamheid van de opvoedsters. ?Sommigen behandelen ons als een stuk vuil, als crapuul,? vertelt de zeventienjarige Sabine. ?Sommige opvoedsters reageren direct op een opmerking met : pas op uw woorden, want ik trek daar punten voor af. Gisteren nog heb ik er één horen brullen tegen een meisje : het is niet omdat gij dik en groot zijt dat ik u niet tegen de muur kan plakken. Maar er zijn er ook hele goeie bij, die rustig blijven als er spanningen zijn, en daar met humor op reageren. Als die van dienst zijn, dan voelen wij ons al direct beter gezind.?

Leefgroepbegeleidster Bee heeft geleerd om de opmerkingen van de meisjes niet te vlug persoonlijk te nemen.

BEE : Het kan gebeuren dat er eentje tiert : ik zal mijn zus op u afsturen om u een kogel door de kop te schieten. Ik zeg daar iets op in de trant van : dan moet ze goed kunnen mikken dat het er niet naast is. Dan is de spanning er soms al een stuk af. Voor hen is zoiets roepen hetzelfde als zeggen : het zit me tot hier !

Maar je moet ook niet alles toelaten. Het is toch de bedoeling dat ze hier op een andere manier met elkaar leren omgaan dan ze vaak gewend zijn. Maar met humor bereik je dikwijls meer dan met woede of straffen. Ik voel het gewoonlijk als er iets in de lucht hangt, en probeer in te grijpen voor het bommetje barst. Als de temperatuur oploopt, stuur ik iemand naar haar kamer. En dan durf ik gerust beginnen te roepen. Soms is dat het enige, dat hen op dat moment nog bereikt. Na een kwartier of wat op hun kamer zijn ze gewoonlijk kalmer.

Ik hoor dat meisjes op momenten van spanningen naar het cachot gestuurd of gesleept worden. Heeft het zin een meisje op die manier te isoleren ?

BEE : Het is een kunst aan te voelen wanneer de spanning stijgt en daar tijdig op in te grijpen. Dat is niet altijd makkelijk, maar na een tijd voel je de dingen toch wel wat aankomen. Ik heb nog nooit een meisje naar het cachot gestuurd. Wel ben ik eens te vroeg gaan zien toen er één lag te wenen. Ik ging met een plateau met eten naar haar toe. Een collega zei nog : ik kom mee en blijf in de buurt, want je weet maar nooit. Ik antwoordde toen : dat zal wel niet nodig zijn, wenen is toch een ontlading van agressie. Maar ik vergiste me. Toen ik de deur van de cel open deed, viel het meisje me aan als een wilde kat. Het had niets menselijks meer. Ze greep mij bij de haren, trok en beet, wilde wegkomen. We hadden een kwartier werk om haar terug in de cel te krijgen. De stukken haar vlogen in het rond. Mijn hoofdhaar was losgekomen en achteraf had ik serieus nekpijn. Toch ben ik de volgende dag weer komen werken. Je maakt zoiets niet alle dagen mee, en hoe langer je daar stil bij blijft staan, hoe erger dat wordt. Dat is nu eenmaal het risico dat je loopt met zo’n werk.

In de verhalen van de meisjes valt op dat ze met een negatief zelfbeeld kampen.

BEE : Doordat velen niet veel liefde gekregen hebben, hebben ze ook geen goed zelfbeeld opgebouwd. Sommige meisjes hebben geleerd : mensen zijn niet te vertrouwen. In de plaats van op anderen reageren ze soms op zichzelf de emoties af die ze niet kwijtraken. Hun gedrag is niet altijd goed te praten, maar het heeft allemaal wel ergens een oorzaak en een reden. Als je ziet wat ze allemaal al hebben meegemaakt. Ik denk soms : als ik hetzelfde had meegemaakt, was ik er misschien nog veel slechter uit gekomen. Ik heb in mijn jeugd veel kansen gekregen en daardoor heb ik een goede basis opgebouwd. Dat hebben zij niet meegekregen. Voor mij is dat de motivatie om met hen proberen te redden wat er nog te redden valt. Ik probeer warmte en gezelligheid te scheppen, iets te stellen tegenover de negatieve patronen die zij kennen. Ik kan mij voorstellen dat collega’s, die hier al jaren werken, soms cru overkomen. Je steekt hier veel energie in en als je dan ziet wat er achteraf van terechtkomt, werkt het soms demotiverend. Aan de andere kant : als je niks doet, dan ga je zeker niets veranderen.

Wat kan je doen in een gesloten instelling ?

BEE : Wij zijn beperkt. We kunnen op een paar weken of maanden niet ongedaan maken, wat al jaren op hen weegt. Misschien zouden we meer naar buiten toe kunnen werken, met het gezin bijvoorbeeld. Maar dat is eigenlijk de taak van de consulentes van de jeugdrechtbank en die zijn overwerkt. Het gebrek aan verbondenheid en aandacht is de rode draad in het leven van de meisjes hier. Dat los je niet zomaar op, al kunnen we hen door de constante bezetting misschien meer aandacht geven dan op andere plaatsen het geval is. Maar als je veel met één meisje bezig bent, dan zou een ander van alles doen om toch maar je aandacht te trekken. Een meisje beschuldigde me ervan dat ik ’s nachts naakt in haar cel had gestaan. Zonder te weten waarom, werd ik bij de rijkswacht geroepen. Gelukkig was er de nachtwacht om het verhaal te ontkrachten, en de directeur die zei : ik wil er mijn hand voor door het vuur steken dat dit niet gebeurd is. Want anders is het uw woord tegenover het hare.

Dat meisje had totaal geen grenzen. Ze was opgegroeid met een moeder die haar compleet in tegengestelde richtingen trok. Naar buiten toe was ze de moeder die alles zou doen voor haar kind, maar in feite stootte ze het meisje af en mishandelde haar. Ze creëerde, bijvoorbeeld, ziektebeelden bij haar dochter door haar medicijnen toe te dienen en sleepte haar dan naar allerlei dokters als een toegewijde moeder. Dat kind is zo’n speelbal geweest. Op een bepaalde moment draai je dat om en ga je zelf manipuleren. In hun volgende relaties gaan deze meisjes dikwijls testen vanaf welk punt mensen afhaken. Velen kunnen of durven niet rechtstreeks om de bevestiging vragen, waaraan ze nood hebben. Op een avond had ik een meisje, dat aan mijn bureau stond te drentelen. Ze wou iets vragen. Doe maar, zei ik. Zij : ik durf niet. Na veel vijven en zessen kwam het hoge woord eruit : ik zou graag een knuffel willen.

Ria Goris

Gesprek met de directeur en een criminologe

De gesloten instelling voor minderjarige meisjes in Beernem : weglopen is de rode draad in hun verhaal.

Corvee. Elke dag hetzelfde is op de duur afstompend.

Les in Beernem : een inhaalmanoeuvre tegenover de kansarmoede.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content