Ars Musica stelt dit jaar vier componisten centraal. Mauricio Kagel is er één van. Een gesprek.

Stel je voor: je zit in je huis in Toscane, natuurlijk een statig huis met een wijds uitzicht op de natuur. Je zit in je loggia en je kijkt naar buiten. Twee lijnen lopen door mekaar: de horizontale van de natuur en de verticale van het gebouw. Je ziet alles in één beeld en toch zijn er twee werelden. Een voorgrond en een achtergrond die van mekaar gescheiden zijn. Met dat idee van tweeslachtigheid speelt Ars Musica, het Festival voor Nieuwe Muziek.

Ondertitel dit jaar is dan ook “La Loggia”. Ars Musica is een ambitieus festival dat de concertganger warm wil maken voor de muziek die nu geschreven wordt. Dit jaar bindt het festival in qua tijdsduur, twee weken in plaats van vier en alle concerten geconcentreerd in Brussel. Het concert met Champ d’action in deSingel vormt hierop de uitzondering. Het beeld van die loggia gaat verder. De loggia steunt op vier pijlers, vier componisten waarvan de muziek dit jaar veel zal worden gespeeld. De Portugees Emmanuel Nunes is vooral met de ruimtelijkheid in de muziek bezig. Van Pascal Dusapin, door de pers waarschijnlijk de meest vertroetelde Franse componist, speelt men op korte tijd al zijn strijkkwartetten. Hij staat voor intellect, zijn muziek is “spectrale muziek”. In feite past de Duitser Bernd Alois Zimmermann niet in het rijtje, want hij stierf in 1970. Maar zijn taal is nog zo sterk, zo overweldigend. Bij hem komt alle muziek in één punt samen. Alle tijden en muziekgenres vermengen zich moeiteloos tot één gebalde boodschap.

De minst voorspelbare van de vier componisten is Mauricio Kagel, nu 67 jaar oud. Hij werd geboren in Buenos Aires. Oorspronkelijk studeerde hij letteren en was hij als musicus autodidact. In 1957 kwam hij naar Duitsland, naar Keulen, toen onmiskenbaar de plaats waar het gebeurde. Keulen was toen het broeinest waar de elektronische muziek ontstond en waar het serialisme werd uitgedokterd. Maar dat is een ander verhaal.

Onconventioneel als Kagel is en was, is hij zeker niet te catalogeren, hoogstens te omschrijven. Het meest is hij bekend om zijn muziektheatraal werk, maar hij maakte ook films, hoorspelen, symfonische muziek. Er zijn wel enkele constanten: de man is ongelofelijk creatief, zijn oeuvrecataloog is onoverzichtelijk, in zijn werk zit veel humor, zoniet sarcasme, hij heeft een gezonde neiging om de goegemeente te provoceren. En soms wil men hem wel voor een muzikale clown verslijten.

Het is altijd wel de nar geweest die de waarheid vertelde. In het kader van Ars Musica en voor het Symfonieorkest van Vlaanderen schreef hij “Duodramen”.

U schreef “Duodramen”. Heeft dat iets met het meer bekende genre van de melodrama’s te maken?

Mauricio Kagel: Zeker, daar heeft het mee te maken. Maar melodrama’s hebben normaal met monodrama’s te maken.Duodrama’s zijn dus monodrama’s met z’n tweeën. Er zijn twee personen die hun emoties uitdrukken. De betekenis is in feite onbekend, maar ze komt al voor in de barok. Toen gebruikte men die. En ik heb ze gevonden. Ik wilde een stuk voor twee zangers en orkest schrijven. Toen herinnerde ik me dat begrip van Duodrama’s.

Hoe klinkt die muziek?

Kagel: Laat het ons zo zeggen: hartstochtelijke liederen voor zangers en orkest.

De twee zangers stellen figuren voor die mekaar nooit hebben ontmoet.

Kagel: Bijvoorbeeld: Indira Gandhi en Casanova, of Henry Ford en Alma Mahler of Marie Antoinette en Erich von Stroheim.

Waar zit de spanning dan?

Kagel: Alle persoonlijkheden die ik koos, zijn tamelijk sterke figuren en hebben ook een sterke houding. Sommige teksten heb ik zelf geschreven, andere zijn balladeteksten uit de periode tussen 1700 en 1850. Die ballades zijn interessant omdat die alle gebeurtenissen vertellen, ze zijn elegant en hebben veel passie.

In de barokperiode gaat het altijd om sterke emoties. Hier dus ook. Is dat romantisch?

Kagel: Niet vanzelfsprekend. Tegenwoordig zijn er ook veel sterke gevoelens en die moeten niet per se romantisch zijn.

Hoe drukt u die gevoelens uit?

Kagel: Door muziek en woorden.

De woorden zijn gegeven, maar is de muziek daar een bijbetekenis bij?

Kagel: De muziek is geen commentaar. De muziek en de tekst zijn met mekaar verweven, ze vormen een eenheid.

Hoe ontstond het werk? Had u al iets in uw hoofd?

Kagel: Een beetje. Men vroeg me om iets te schrijven voor symfonieorkest en er zijn altijd wel verschillende projecten die ik wil schrijven. Mijn hele leven werk ik al zo. Ik vind niet mijn stukken ad hoc, maar ik heb om zo te zeggen een rij van projecten die ik altijd opnieuw in de toekomst wil realiseren. Toen heb ik dit stuk voorgesteld.

Is een stuk dan een stap in de geschiedenis? Is het zo dat ieder klein werk deel uitmaakt van één groot stuk?

Kagel: Ik denk dat we zoiets niet kunnen vermijden. Dat is een oude thesis die op Mahler teruggaat. Waarbij men dan zegt dat al zijn symfonieën deel uitmaken van één grote symfonie. Ik geloof dat het waar is, maar ook dat het problematisch is om de zaken zo te bekijken. Het zijn geen onderdelen van een werk, maar wel delen van een levenswerk. Vele stukken vullen mekaar aan en andere helemaal niet.

Met Mahler moet het nog haalbaar geweest zijn om naar een eenheid te zoeken. Maar u schreef zoveel, het lijkt onmogelijk om daarin naar eenheid te zoeken.

Kagel: Dat is waar, maar mensen die met mijn werk bezig zijn geweest, hebben krachtlijnen gevonden die je kan volgen. Daarom kan men zeggen dat bepaalde stukken van een onderzoeksdomein, van een manier om muziek uit de drukken, samen horen.

U gebruikt graag exotische instrumenten, is dat in “Duodramen” ook het geval?

Kagel: In feite niet. Als men voor een groot apparaat schrijft, dan zullen dit soort van instrumenten die toch altijd een kamermuziekkarakter hebben, overstemd worden. Vandaar de min of meer, ik zeg wel min of meer, conventionele bezettingen, om me te kunnen concentreren op een andere klankdimensie die je alleen maar met zo’n groot apparaat kan verwezenlijken.

Wat wilt u bereiken met zo’n groot apparaat?

Kagel: Het stuk zelf! Dat moet je horen, dan merk je hoe het op een eigen manier klinkt. Muziek kan ik natuurlijk niet beschrijven. Daarvoor heb ik geen gave. Het is een groot stuk voor twee stemmen en orkest.

Zopas verscheen voor de eerste maal op cd werk uit de jaren zestig en zeventig. “1898” het jaar van het begin van de opname-industrie en gespeeld op bijzonder bizarre strijkinstrumenten met toeters aan bevestigd, ontworpen om de eerste klankopnamen te realiseren, en “Music for Renaissance Instruments” voor renaissance-instrumenten die men in de jaren zestig nog kon omschrijven als een nieuwigheid.

Kagel: Ik ben blij dat ze op cd verschenen. Ik ben pas terug van een rondreis door Europese hoofdsteden en ik hoor niets anders dan enthousiaste opmerkingen hierover. Het interessante is dat veel mensen die opname vroeger op vinyl nooit hebben gehoord. Ik ben ook gelukkig, want ik vind dat je stukken moet schrijven waarover je je niet moet schamen. Ook niet na tien jaar, niet na vijftig en ook niet na honderd jaar.

Het feit dat deze cd zo aanspreekt, komt dat door de context die sindsdien veranderd is?

Kagel: Ik bedoel dat de cd populairder is dan de traditionele plaat. En de stukken zijn volmaakt fris gebleven. Dat betekent dat veel van mijn muziek tijdloos is, eenvoudigweg muziek is, zeer intensief. Ik heb dat altijd meegemaakt: in het begin is er een schandaal en ontstaat er opwinding, en na een tijdje verandert de situatie. En dan pas hoort men die stukken zoals ze zijn.

Er zijn tegenwoordig ook niet meer zoveel schandalen te beleven als dertig jaar geleden.

Kagel: Zeker niet.

Wat is er gebeurd? Zijn de mensen toleranter geworden?

Kagel: Dat is moeilijk te zeggen. In sommige landen heb je meer mensen die zich interesseren voor de muziek en ze ook volgen. In andere is het proces weer anders. Dat is sociologisch bepaald.

De muziek voor renaissance-instrumenten is niet in de taal van de renaissance geschreven.

Kagel: Natuurlijk niet. Ik wilde niets historisch schrijven. Wel eenvoudig muziek met dit instrumentarium: oude instrumenten.

U hebt toch muziek geschreven met een historische ondergrond.

Kagel: Nee, ik heb historische muziek opnieuw geïnstrumenteerd. Dat is iets anders.

Omschrijft u zichzelf als een musicus? Want u doet alles, u maakt films, u schrijft, u bent theaterman.

Kagel: Componist is mijn hoofdberoep. En wanneer ik theater maak of een film, doe ik dat altijd vanuit de visie van een componist. Dat is voor mij van belang. Zonder mijn muzikale opleiding, zonder mijn kennis van de muziek zou ik de dingen nooit zo gedaan hebben zoals ik ze gedaan heb.

Uw muziek klinkt altijd fris alsof ze geïmproviseerd wordt. Werkt u daar hard aan?

Kagel: Dat is zeer precies uitgeschreven. Dat is als dialectiek, een paradox: hoe meer je aan een stuk diep doorwerkt,des te meer kans heb je dat het fris zal klinken.

Het festival Ars Musica: tel.: 02/219.40.44. Het Symfonieorkest van Vlaanderen creëert onder leiding van Reinbert de Leeuw “Duodramen” van Mauricio Kagel op 26/3 in Theater Marni in Brussel.

“1898” en “Music for Renaissance Instruments” verscheen in de nieuwe serie voor nieuwe muziek 20/21 van DGG 459 570-2.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content