De shoah mag geen scherm worden voor het projecteren van eigen idealen en gevechten. ‘Een stem van de overkant’ van Alain Finkielkraut.

Uit angst dat de nazi-misdaden tegen de joden zouden worden vergeten, pleitte de Franse filosoof Vladimir Jankélévitch in 1965 voor de herinneringsplicht. Op de drempel van het derde millennium is die vrees ongegrond gebleken. ‘In de Lethe zijn er, tenminste wat de holocaust betreft, steeds minder zwemmers’, constateert Alain Finkielkraut in Een stem van de overkant. Helaas gaat het oproepen van de shoah niet altijd gepaard met en ootmoedig luisteren naar het verleden dat hij in Ondankbaarheid verdedigde. Tegenwoordig dient de holocaust vooral als scherm waarop de mens zijn eigen verwachtingen, idealen en gevechten projecteert. Het is deze uitbuiting van het verleden waartegen Finkielkraut in zijn nieuwe essay ten strijde trekt.

Eerst klaagt hij de houding aan van al wie de shoah aanwendt om de aanstichters van ‘een nieuwe rassenoorlog’ goed te praten. Is het omdat de Serviërs zich tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen de nazi’s verzetten en de joden beschermden dat hun huidige militaire acties kunnen worden aanvaard, zoals Régis Debray te kennen gaf? In zijn poging om de Balkanoorlog in een historisch perspectief te plaatsen, heeft hij simpelweg het huidige conflict en de nazistische apocalyps in elkaar geschoven, meent Finkielkraut. Het geheugen wordt zozeer door het hitlerisme geobsedeerd, dat alles wat niet onder deze noemer valt, vergeten wordt.

Ook de Franse extreem-linksen worden gehekeld. Bij het goedkeuren van een wet tot regularisering stelden ze de migranten als ‘nieuwe proletariërs’ gelijk met de dragers van de gele ster. ‘Alles voor de joden als verschoppelingen, niets voor de joden als natie’, merkt hij op. Op grond van hun kosmopolitische ideaal verloochenen deze nieuwe radicalen immers het begrip natie, terwijl verankering in een gemeenschap voor Finkielkraut een noodzakelijke voorwaarde is tot verantwoordelijkheidsbesef. Bovendien hadden de linksen niet het individuele lot van migranten op het oog. De joodse rampspoed werd er enkel bij gesleurd om de regering van fascistische praktijken te kunnen beschuldigen.

Door de shoah als een niet te evenaren misdaad te beschouwen, mag men niet het leed van de huidige vervolgden minimaliseren, meent Finkielkraut. Passief toekijken zoals dat een tijdlang in het Balkanconflict gebeurde, vindt hij ontoelaatbaar. De holocaust toonde al aan dat er grenzen zijn aan de soevereiniteit van een staat.

RESPECTVOL LUISTEREN

Net als in Ondankbaarheid trekt Finkielkraut ook nu fel van leer tegen de ‘nieuwe pedagogen’. Ze wijzen het geloof in de cultuur af op grond van haar betrokkenheid bij de misdaden van de vorige eeuw. Auschwitz is voor hen het symbool bij uitstek van het falen van het humanisme en ‘dus’ ook van de klassieke pedagogie. Na Auschwitz onderwijzen, is komaf maken met het tirannieke opvoedingsmodel dat alle leerlingen in hetzelfde keurslijf dwong. De substantiële pedagogie wordt vervangen door de procedurele. In plaats van de leerlingen het eenvormige mensbeeld van het humanisme op te dringen, willen de moderne pedagogen de persoonlijkheid van de kinderen tot ontplooiing brengen en hun onderlinge verscheidenheid benadrukken. Kennisoverdracht wordt als autoritair afgedaan en vervangen door het aanleren van technische vaardigheden die de leerlingen de kans moeten bieden hun identiteit scherp te stellen en te scoren op de bekabelde planeet.

Met deze kritiek wil Finkielkraut niet ontkennen dat ‘er iets gebroken is in het koninkrijk van de humanitas‘, maar de oplossing van de posthumanisten kan hij niet onderschrijven. Het verscheidenheidsprincipe wordt niet gehuldigd om inzicht te krijgen in het menselijke zijn, schrijft hij, maar gewoon om de menselijke pluraliteit tentoon te spreiden. Het gelijkheidsbeginsel wordt dan weer aangevoerd om elke hiërarchie en transcendentie af te schaffen. In naam van de radicale democratie dulden de posthumanisten echter geen andere mening dan de hunne en vervallen ze in het autoritarisme dat ze juist aan de kaak wilden stellen. ‘Wanneer de geest van de democratie gebruikmaakt van de allergruwelijkste misdaad om de cultuur zelf te hekelen als ontkenning van de gelijkheid en het anders-zijn, komt haar eigen barbaarsheid aan de oppervlakte en verwondt ze de joden van Theresienstadt veel erger dan het vergeten zou doen’, merkt hij op.

Zich het lot van de doden van de shoah toeëigenen, getuigt van nog meer trouweloosheid dan ze uit het geheugen verbannen. Hoe moet men het verleden dan wel tegemoet treden? Finkielkraut is een te genuanceerd denker om hier een pasklaar antwoord op te geven. Wel pleit hij – evenals in Ondankbaarheid – voor een respectvol luisteren naar wat de ‘stemmen van de overkant’ over hun lijden te vertellen hebben, niet om de slachtoffers tot hun lijdensweg te herleiden, maar om te ontdekken hoe ze zelf met hun lot omgingen. Hij verwijst naar het bloeiende culturele leven in Theresienstadt. De joden hielden er ‘een waaier van gevoelens en ideeën open, opdat hun bestaan niet zou worden gereduceerd tot de loutere dimensie van de gruwel’, schreef Milan Kundera. Aandacht hebben voor de shoah betekent voor Finkielkraut die waaier openhouden, de complexiteit en de nuance respecteren om te voorkomen dat de herdenkingsdwang met al zijn valkuilen de herinnering zou overmeesteren.

Alain Finkielkraut, ‘Een stem van de overkant’, Contact, Amsterdam, 109 blz., 700 fr. (17,3 ?)

Agnès Van Emelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content