De voormalige kolenprovincie heeft haar zelfvertrouwen teruggevonden. De economie draait goed en de werkgelegenheid stijgt fors. Maar niet alle zorgen zijn verdwenen.

Op 2 augustus 1901 ontdekte ingenieur André Dumont in As op 541 meter diepte vette steenkool en de dag nadien ontdekte de Generale Maatschappij van België Limburg, toen als het ware het arme Siberië van België. De Generale-bazen waanden zich in een kolonie, ze interesseerden zich alleen voor de kolen als brandstof voor de Waalse staalindustrie. De mijnen creëerden werkgelegenheid, trokken legers gastarbeiders aan, maar droegen niet bij tot een gediversifieerde industrialisering.

Tachtig jaar heeft Limburg op zijn steenkoolmijnen geleefd, de laatste twintig jaar in permanente crisis, nadat het Brusselse kapitalisme de verlieslijdende putten aan de staat had gesleten. De oostprovincie werd een regio in nood, een ontwikkelingsgebied dat overleefde dankzij Belgische en Europese overheidssteun.

Toen crisismanager Thyl Gheyselinck van de regering een enveloppe kreeg met zo’n honderd miljard frank om de mijnen te sluiten en voor ‘reconversie’ te zorgen, stond de werkgelegenheidsteller fel in het rood. Alleen Ford in Genk was een grote werkgever. Vlaamse politici waren er begin jaren zestig in geslaagd de autobouwer naar de provincie te lokken, toen de toekomst voor de steenkoolmijnen er somber uit begon te zien. Op de eerste omschakeling van landbouwgebied tot steenkoolbekken – met de vrij geslaagde integratie van grote migrantengroepen erbovenop – volgde een tweede, even ingrijpende reconversie, van de verouderde kolenindustrie naar de moderne fabrieksarbeid.

Limburgers trokken vroeger naar het Luikse kolen- en staalbekken, mentaal voor hen niet een ‘anderstalig buitenland’. Tongeren en Luik liggen naast elkaar. Maar de deïndustrialisering heeft de vurige stede erg getroffen, de mijnen zijn dicht, het staal is gekrompen tot het skelet van Cockerill Sambre – ondanks gigantische overheidssteun nu in Franse handen. De Limburgse pendelstroom naar Luik is bijgevolg opgedroogd.

Ook de grensarbeid naar Nederland vanuit het noorden van Limburg krimpt. Nederlands Limburg heeft niet langer behoefte aan massa’s fabrieksarbeiders. Philips in Eindhoven, dat alles wat geen kennisarbeid is naar lagelonenlanden heeft uitgevoerd, is daar het spectaculaire voorbeeld van. Al enkele decennia zijn de confectieateliers uit de oostprovincie weg. De Nederlandse ‘investeerders’ vonden uiteindelijk de Limburgse vrouwen te duur en vluchtten – soms letterlijk bij nacht en ontij – naar landen als Tunesië en Thailand, waar de sociale grondrechten nog toekomstbeloften zijn.

GEMISTE KANSEN

Thyl Gheyselinck is erin geslaagd de mijnen op een sociaal verantwoorde manier te sluiten. Maar de vette miljardenpot die hij voor de reconversie van het mijngebied te besteden kreeg, leidde niet tot veel nieuwe werkgelegenheid. De Limburgers hadden plots te veel geld, wat aanleiding gaf tot verkwisting en corruptie. Dat culmineerde in de Fenix-droom, een super-de-luxe winkelcentrum in de voormalige mijngemeente Maasmechelen. De commerciële ballon spatte uiteen. Nu nog beweren voorstanders van het afgevoerde Fenix-project dat het Limburgs grootste vergissing is geweest: duizenden potentiële arbeidsplaatsen (voor ongeschoolde winkelbedienden) zijn weggegooid.

De Limburgse Reconversiemaatschappij heeft nog wel meer kansen laten liggen. Zo weigerde ze de financiering voor de start van Ubizen/Netvision en Smart-Move, wegens te riskant (de Limburgse stichters van wat intussen succesvolle hightechbedrijven zijn, trokken dan maar naar het Leuvense).

De positie van Ford-Genk als werkgever in de provincie is te dominant. De autoassemblage kampt in heel Europa met overcapaciteit en als daar ‘ongevallen’ gebeuren, zit Limburg met een tweede kolendrama. De toeleveringsbedrijven werken zich preventief onder die ene Ford-klant uit en zoeken de Europese markten op. De werkgeversvereniging Fabrimetal poogt, met de steun van de Vlaamse overheid, een toeleveringsnetwerk voor de autobranche op te bouwen. Flanders Drive zou een van de komende weken van start kunnen gaan.

Limburg huisvest nog meer buitenlandse bedrijven. Uit Gaston Geens’ Vlaamse regeringstijd dateren nog de Japanners die zich in de groene provincie behaaglijk voelen. Nito, Technographics, Amano, Yazaki en Gunze. Maar Limburgse ondernemers nemen geleidelijk hun plaats in. Het ledental van het Verbond van Christelijke Werkgevers groeide in een kwarteeuw van 188 leden-bedrijven naar 740. Twaalf procent van de ondernemingen in Vlaanderen is in Limburg gevestigd.

Alle Limburgse autoriteiten, van gouverneur Hilde Houben-Bertrand en de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij tot de ondernemers in de skyboxes bij voetbalclub Racing Genk zeggen het eenparig: het KS-trauma is verwerkt. Hoewel niet helemaal duidelijk is of dat slaat op de sluiting van de koolmijnen en het enorme werkloosheidsprobleem dat er het gevolg van was, of op het afsluiten van het KS-dossier met zijn politieke en juridische meanders.

In elk geval, Limburg is veranderd. Jos Broekmans van de Kamer van Koophandel blaakt van optimisme. ACV-baas André Daemen is niet langer defensief. Limburg wordt inderdaad een welvarende provincie. Ze profiteert mee van de versnelde economische groei, waarvan heel Europa geniet. Voor de werkgelegenheid is die boom efficiënter dan jarenlange staatsinterventies en openbare financieringsmaatschappijen. Niet zo lang geleden werd de provincie bedolven onder allerhande studies en structuurplannen. Nu kijkt niemand daar nog naar om: de Limburgers pakken de problemen nu gewoon zelf aan. Gouverneur Hilde Houben predikt fier dat haar provincie opnieuw aansluiting vindt bij een traditie van vooruitgang op eigen kracht.

DOE-HET-ZELVERS

Limburg, de kleinste provincie na Vlaams-Brabant, heeft proportioneel van alles meer dan de andere Vlaamse provincies. Meer jongeren, meer werklozen, meer bruggepensioneerden, meer zwartwerk, meer economische groei, meer investeringen, meer welvaartstoename. De provincie presteert gemiddeld beter dan de andere, maar ze had natuurlijk wel wat in te halen.

De welvaart blijft nog altijd achter bij het Vlaamse gemiddelde. Gemeten naar bruto binnenlands product per inwoner is de Limburger goed vijf procent armer dan de andere Vlamingen. Dat valt niet op in de streek van St.-Truiden tot Bree. Statistieken vertellen inderdaad alleen een gecodificeerde waarheid. Andere welvaartsindicatoren geven de provincie een veel hogere plaats. Wat betreft woningcomfort, autobezit en bezit van tv en ander elektronisch tuig scoort Limburg zelfs hoog. Ondanks de sociale ramp van de mijnsluitingen bestond er nooit dezelfde verpaupering als in de Waalse industriebekkens.

Dat heeft ongetwijfeld te maken met een typisch soort ondernemerschap van de Limburgers: ze zijn kampioenen doe-het-zelvers en bijklussers. In de jaren zestig al ontdekten de Limburgers als eersten de voordelen van de koppelbazerij. Want de vele werklozen en jonggepensioneerden vormden een reservoir van gemakkelijke en gewillige arbeidskrachten.

De groep-Kapleta, die bonafide bedrijven duizenden sociaal en fiscaal onbestaande werknemers leverde, is legendarisch. Eind vorig jaar nog ontsnapten een zestigtal bouwaannemers, die hun winsten hadden aangedikt met koppelbaaswerkers, ternauwernood aan een veroordeling, na opeenvolgende blunders van de justitie. De koppelbazen zijn niet verdwenen, ze zijn alleen slimmer en ‘Europeser’ geworden. Ze ontdekten de voordelen van de Europese eenheidsmarkt en de geneugten van het vrije verkeer van werknemers en stelden vast dat inspectie en justitie nog ouderwets Belgisch zijn.

Het Limburgse economische product ligt zeker een stuk hoger dan de officiële statistieken aantonen. Er bestaat een consensus over dat de gap er groter is dan in de andere provincies. In hun recentste gemeenschappelijk verslag laten de sociale en de economische inspectie, de werkloosheidscontrole en de belastingdiensen er geen twijfel over bestaan: hun steekproefgewijze controles leren dat zestig procent van de horeca, vooral restaurants, niet in orde is met de arbeidswetgeving. Vijftien procent van de bouwbedrijven is in overtreding. De fruittelers, door de overheid verwend met onbehoorlijk lage loonlasten, presteren het nog om bijna dertig procent van hun personeel niet in te schrijven. Straks gaat de fruitteelt nog lijden onder de regularisering van de illegale vreemdelingen. Bij een recente controle op zondagochtend in de bakkerijen bestond de helft van het verkooppersoneel achter de toonbank fiscaal noch sociaal.

VROUWEN IN RESERVE

Limburg is de provincie met de kleinste beroepsbevolking, 350.000 is zelfs minder dan in de feitelijk halve provincie Vlaams-Brabant. Slechts een ruime helft van de bevolking op actieve leeftijd is als werknemer aan de slag. Dat is een stuk minder dan het Vlaamse gemiddelde. Deels is dat het gevolg van de mijnsluitingen. De provincie heeft een relatief groot aantal vroeg gepensioneerde en weggesaneerde mijnwerkers. Daarnaast weegt de werkloosheid met pakweg 35.000 werkzoekenden zwaar door.

Hoewel sedert een jaar of vier de werkloosheid in Limburg sneller daalt dan het Vlaamse gemiddelde, ligt de werkloosheidsgraad nog een paar procentpunten boven die van Vlaanderen. Dat is al veel beter dan de catastrofale toestand eind de jaren tachtig. De relatief slechtere arbeidsmarkt dan in de rest van Vlaanderen is hoofdzakelijk een gevolg van het bestaan van grote ‘risicogroepen’. Dat zijn werklozen met zeer geringe kansen op de arbeidsmarkt. Zo beschikt de provincie over een grote arbeidsreserve van nauwelijks of niet opgeleide vrouwen – de terugval van de vrouwelijke werkloosheid de jongste jaren is grotendeels een gevolg van schorsing wegens langdurige werkloosheid. Er zijn ook meer zeer langdurige werklozen dan in de andere provincies. Met tegen de 9 mensen van buitenlandse afkomst op 100 inwoners heeft Limburg de meest internationale arbeidsmarkt van Vlaanderen. Maar de werkloosheid ligt hoog: 20 procent bij de beroepsbevolking van Italiaanse origine, 30 procent onder de Turken en Marokkanen. In enkele gemeenten van het Maasland blijft de crisissfeer.

Niettemin stijgt de spanning op de arbeidsmarkt. Drie jaar geleden waren er nog 22 niet-werkende kandidaten per vacature, nu is dat geslonken tot een tiental (tegenover vijf als gemiddelde voor het hele Vlaamse gewest). De Limburgse werkgevers lopen nu al de scholen af om afgestudeerde jongens én meisjes eind juni binnen te halen. Ze zijn kieskeurig, ze putten weinig uit de arbeidsreserve die bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening ingeschreven staat. De groeiende nieuwe economie van Limburg (geconcentreerd in metaal, de grafische industrie, de voedingsnijverheid en het kunststoffenbedrijf) heeft technisch geschoolden nodig en die kan de provincie niet voldoende aanbieden. De banengroei in ziekenhuizen en maatschappelijke diensten is sterk, maar ook ‘witte’ werknemers zijn hooggeschoolde werknemers. Jonge afgestudeerden raken in Limburg moeiteloos aan een job, maar het lot van de ‘risicogroepen’ op de arbeidsmarkt blijft zorgelijk.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content