Het gerommel met reconversiestructuren en -mandaten in Limburg moet maar eens ophouden. Na de krokusvakantie beslist de Vlaamse regering hoe de middelen voor de economische ontwikkeling van de provincie tegen 2010 ‘versneld’ en ‘zichtbaar’ kunnen worden besteed.

Het moet zijn dat Vlaams minister van Financiën en Begroting Dirk Van Mechelen (VLD) eind vorige week de politieke territoriumstrijd rond de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) en haar dochter de Limburgse Strategische Ontwikkelingsmaatschappij (Lisom) grondig beu was. Wegens een resem onderzoeken en audits na klachten van gewezen personeelsleden van de LRM bracht hij als voogdijminister meer tijd dan hem lief was in het Vlaams Parlement door om er te antwoorden op vragen over de twee vennootschappen. Blijkbaar was Van Mechelen ook niet overtuigd van de ernst van het akkoord dat de Limburgse tenoren Jo Vandeurzen (CD&V), Patrick Dewael (VLD) en Peter Vanvelthoven (SP.A) uiteindelijk bereikt zouden hebben over een vernieuwing van de raden van bestuur van de LRM en de Lisom.

In plaats van dat akkoord en meteen ook de nieuwe beheersovereenkomsten met de LRM en de Lisom aan de Vlaamse regering voor te leggen, ontvingen zijn collega-ministers en de drie Limburgse kopstukken een ‘non-paper’ van Van Mechelen. Volgens hem moeten er eerst spijkerharde afspraken komen om de LRM-middelen in de komende vier jaar ‘versneld aan te wenden voor toekomstgerichte projecten’ in Limburg. Tegelijk is er duidelijkheid nodig over hoe de LRM en de Lisom na 2010 zullen verdwijnen of in elk geval kunnen opgaan in andere Vlaamse en provinciale structuren.

ETHISCH ONTOELAATBAAR

Normaal zou de Vlaamse regering begin november vorig jaar al beslist hebben over de nieuwe bestuurders en beheersovereenkomsten. Maar Van Mechelen kauwde toen nog op vier rapporten: twee van regeringscommissaris (en VLD-penningmeester en VLD-Kamerfractiesecretaris) Hedwig De Koker, een derde van directeur-generaal Hedwig Van der Borght van de Administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management en ten slotte een verslag van het intern auditcomité van de LRM. Alle hadden als thema de klachten van twee ontslagen personeelsleden: algemeen secretaris Eric Indeherberge en hoofdboekhoudster Alice Steegmans.

Indeherberge, die voor zijn LRM-periode secretaris was van de VLD-fractie in het Vlaams Parlement, werd in oktober 2004 aan de deur gezet. Hij stelde in een dossier onder meer vragen bij de kosten van de renovatiewerken van het LRM-gebouw aan de Kempische Steenweg in Hasselt (die werden door het management eerst geraamd op minder dan 1 miljoen euro, maar liepen op tot meer dan 2,1 miljoen) en bij het niet innen van verwijlinteresten voor het niet tijdig terugbetalen van leningen die de LRM aan Limburgse ondernemingen toestaat. Steegmans werd in juni 2005 om dringende reden ontslagen toen ze in de clinch ging met financieel directeur Theo Donné en afgevaardigd bestuurder Roland Aerden over de jaarrekening 2004. Steegmans maakte daarop in een klachtenbrief van zeven pagina’s ook gewag van belangenvermenging en persoonlijke verrijking van Donné en Aerden.

Dit dubbel dispuut bleef binnenskamers tot de krant De Tijd er begin december uitvoerig over berichtte. Van Mechelen hield vol dat alle klachten ‘gemotiveerd weerlegd’ waren, maar diende toch klacht tegen onbekenden in bij het Hasseltse parket. Dat was zelf met een vooronderzoek gestart, om nog voor de jaarwisseling te concluderen dat er geen strafrechtelijke inbreuken waren gepleegd. Ook de raad van bestuur van de LRM was intussen gealarmeerd en schakelde het auditbureau Ernst & Young in.

Het verslag van die laatste, externe audit maakt alvast duidelijk dat er inzake corporate governance of behoorlijk bestuur heel wat mank loopt bij de LRM en de Lisom. Zo gebruikt Ernst & Young driemaal de kwalificatie ‘ethisch ontoelaatbaar’: voor de aankoop door Aerden van kantoormeubelen bij het bedrijf van zijn schoonbroer (8775 euro); voor Donné, die bij de publieke verkoop van gronden van de nv Mijnen (een andere LRM-dochter) mee bood om de prijs te verhogen; voor het feit dat de Lisom in de voorbije drie jaar achttien juridische adviezen bestelde en daarvoor zestien keer zonder offerte aanklopte bij het Brusselse kantoor Athos, dat op die manier in totaal 124.985 euro opstreek. Een van de Athos-advocaten is Stijn Butenaerts, de zoon van Lisom-voorzitter Paul Butenaerts.

Ernst & Young doet in zijn rapport van 10 januari in totaal vijftien aanbevelingen om de bevoegdheidsconcentratie bij Aerden (aankopen, personeel, interne audit enzovoorts) af te bouwen, de transparantie voor de raden van bestuur te verhogen en om richtlijnen van behoorlijk bestuur op te stellen voor de bestuurders, het management en de andere personeelsleden van de LRM en de Lisom. Van Mechelen, die de leiding van de twee vennootschappen overigens al in september 2005 op dat spoor zette omdat ook hij kennelijk besefte dat de klachten van Indeherberge en Steegmans niet volledig uit de lucht gegrepen waren, neemt die aanbevelingen over. Hij heeft ter zake ‘een concreet stappenplan’ geëist. Een heikel punt daarbij is de cumul van Aerden. Hij is afgevaardigd bestuurder van de LRM en van de Lisom, maar in die tweede vennootschap maakt hij formeel geen deel uit van de raad van bestuur. Dat kan ook niet volgens de LRM-statuten, maar daaraan is een mouw gepast op basis van een Athos-advies. Zowel Ernst & Young als Van Mechelen vindt inmiddels dat Aerden in die tweede opdracht beter als ‘algemeen directeur’ was aangesteld om verwarring te vermijden. Maar de cumul zelf was een bewuste keuze, die de Vlaamse regering in 2002 maakte bij de oprichting van de Lisom: Aerden kreeg ‘een brugfunctie’ en de LRM moest ook logistieke taken voor de Lisom vervullen, zodat dit dochterbedrijf niet te groot en te duur zou worden.

STUG EN WEINIG DYNAMISCH

De LRM werd in 1994 opgericht als opvolger van de nv Kempische Mijnen. Die herschikking van de Limburgse reconversiestructuur kwam er na een voorstel van een parlementaire onderzoekscommissie die zich had gebogen over het (wan)beheer van het budget (2,5 miljard euro) voor de sluiting van de mijnen. Kernactiviteit van de LRM is investeren in Limburgse ondernemingen (via kapitaalparticipaties en leningen voor starters en kmo’s). Via dochter nv Mijnen probeert de LRM van het oude mijnpatrimonium nieuwe bedrijventerreinen te maken, terwijl de nv Mijnschade en Bemaling van de Limburgse Mijngebieden moet voorkomen dat een deel van de provincie zou wegzakken.

In de nasleep van de zogeheten KS-schandalen voerde de LRM in de eerste vijf jaar een terughoudend beleid. Pas vanaf 1999 werd echt geïnvesteerd in Limburgse bedrijven. Intussen participeert de LRM in meer dan 45 bedrijven voor ongeveer 75 miljoen euro. Het jongste jaarverslag (2004) vermeldt een winst van 28,5 miljoen en een eigen vermogen van 340 miljoen. Daarvoor krijgt de LRM algemene lof. Maar haar voorzichtige opstelling, die voor een deel ook is ingegeven door een te bescheiden economische dynamiek in Limburg (80 procent van de investeringen verloopt er via de LRM), doet binnen en buiten de provincie vragen rijzen naar het nut en de bestemming van die smak geld.

In de vorige Vlaamse regering was dat voor de Limburgse tandem Patrick Dewael (VLD) en Steve Stevaert (SP.A) het sein om in 2002 via een nieuwe dochter, de Lisom, een enveloppe van 148,7 miljoen stelselmatig te investeren in ‘niet-rendementsgebonden’ projecten (toerisme, transnationale Universiteit Limburg of tUL, en studies over afval en mobiliteit). Voor de rendementsgebonden LRM-activiteiten werd 228,8 miljoen opzijgehouden. Die paarse ingeving werd ook vertaald in de structuren: LRM-voorzitter André Vautmans en regeringscommissaris De Koker zijn VLD’ers. Lisom-voorzitter Butenaerts is de Limburgse SP.A-voorzitter en Aerden draagt met een verleden bij onder meer de Vrije Universiteit Brussel en verzekeringsmaatschappij P&V eveneens een SP.A-stempel.

Deze politisering voedt sindsdien veel argwaan en kritiek, zeker in verband met de Lisom. De eerste investering (3,48 miljoen) van de LRM-dochter ging naar de Ethias Arena in Hasselt, waar Stevaert thuis is. Ze heeft intussen ook al 1,9 miljoen euro besteed aan studies en adviezen voor projecten die onderweg strandden (toeristische plannen in Bokrijk en Houthalen zijn weer opgeborgen; een veelbesproken nieuw opzet voor de voorbehandeling van afval komt er evenmin), of die met de grootste moeite uit de startblokken geraken (het Pliniusproject in Tongeren, stad van Dewael, wordt door sommigen smalend ‘Het Land van Nooit’ genoemd).

Na de verkiezingen van 2004, de intrede van CD&V in de Vlaamse regering en de ook in Limburg gewijzigde politieke machtsverhoudingen nam dit verhaal een nieuwe wending. Dit kreeg een neerslag in het in juli vorig jaar goedgekeurde Limburgplan om in de periode 2006-2009 met in totaal 673 miljoen euro de sociale en economische achterstand van de provincie weg te werken. De combinatie LRM/Lisom moet daarvoor 40,6 miljoen inbrengen (tUL en wetenschapsparken, voorfinanciering sneltramlijnen, andere toeristische projecten enzovoorts).

Een en ander moest en zou ook omgezet worden in een sterkere aanwezigheid van CD&V in de Limburgse reconversiestructuren, met onder meer een belangrijke rol als expert voor oud-minister Leo Delcroix. De algemene inschatting is dat de ervaring die hij opdeed in de Maastricht Business School, nuttig kan zijn om investeringen uit het Verre Oosten aan te trekken en een brug te slaan tussen het hoger onderwijs en de ondernemingen in Limburg. Dit weegt zwaarder door dan zijn tumultueuze verleden. Maar zijn rehabilitatie is tegelijk mee de inzet van een machtsspel tussen de Limburgse VLD, SP.A en CD&V om de sleutelposten in de LRM en de Lisom. Van Delcroix wordt door de andere partijen alvast niet verwacht dat hij in de publieke opinie veel met de pluimen zal gaan lopen en nog minder dat hij over 35 maanden bij de pensionering van Aerden diens opvolger zal worden.

Bij deze poker om de macht leken de klachtenregen over het niet zo behoorlijk bestuur bij LRM/Lisom en ook de decretale verplichting om genoeg vrouwen in de raden van bestuur op te nemen, voor de Limburgse politici niet meer dan wat hinderlijke problemen in de marge. Tot minister Van Mechelen eind vorige week dus op de rem ging staan en de hele aanpak wijzigde. In zijn nota luidt het dat LRM en Lisom in het Vlaams Parlement ‘een stug en weinig dynamisch imago’ hebben en dat ‘de return als negatief en/of onvoldoende’ wordt beoordeeld. Hij wil daarom dat de LRM-middelen tegen 2010 (’twintig jaar na de laatste mijnsluiting’) ‘versneld’ en ‘zichtbaar’ worden besteed. Dat kan tot een nieuwe verhouding tussen rendements- en niet-rendementsgebonden budgetten leiden. Voor de aanwending rekent Van Mechelen op een directiecomité (de voorzitter, twee ondervoorzitters, de afgevaardigd bestuurder) en een nieuwe raad van bestuur die de principes van behoorlijk bestuur invoert. Waarborgen voor minder politieke beïnvloeding zitten er overigens niet in dit schema, integendeel.

‘De middelen moeten effectief en efficiënt in Limburg gebruikt worden. De structuren zijn ondergeschikt aan dat doel’, aldus Van Mechelen, die het voorts niet meer te verantwoorden vindt om na 2010 een investeringsmaatschappij voor één provincie te behouden. Daarbij volgt hij vier denkpistes: Lisom wordt een provinciaal agentschap met een uitdovend karakter; de vastgoedontwikkeling wordt overgeheveld naar een nieuwe Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij; de bemaling van de ondergrond in de Limburgse ex-mijngemeenten kan worden toevertrouwd aan de Vlaamse Watermaatschappij; de investeringspoot van de LRM ten slotte wordt, met een aparte enveloppe voor investeringen van Limburgse kmo’s en startende ondernemers, ondergebracht in de Participatiemaatschappij Vlaanderen.

Na de krokusvakantie bespreekt de Vlaamse regering het voorstel van Van Mechelen. Tot er een akkoord is, staat het Limburgse reconversiegebeuren daarmee de facto onder Vlaamse curatele.

PATRICK MARTENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content