Ingo Schulze en Birgit Vanderbeke, jonge Oost-Duitse auteurs die de druk van het verleden hebben afgeschud.

Maandenlang stond zijn boek “Simple Storys” vorig jaar op de bestsellerlijsten in Oost- en West-Duitsland. (Ja, ook die lijsten vertonen nog altijd verschillen) In Oost stond hij een tijdje op de eerste plaats, in West stond hij toen op vijf. Tussen Ken Follett en Donna Leon. Daarvoor stond hij op vijftien en Stephen King op twaalf. King verdween van de lijst en dat vond hij jammer, want hij had graag een keer boven King gestaan.

Ingo Schulze werd in 1962 in Dresden geboren, studeerde klassieke filologie in Jena, werkte als dramaturg in Altenburg en woonde een half jaar in St.-Petersburg, waar hij een weekblad oprichtte. Hij schreef over het ruwe leven daar een prachtig boek met absurdistische, komisch-tragische verhalen, “33 Augenblicke des Glücks”. Veel lof, veel prijzen. Ook voor zijn tweede boek, “Simple Storys”, dat zo mogelijk nog enthousiaster werd ontvangen als “de langverwachte roman over het verenigde Duitsland”.

Vergangenheitsbewältigung. Jarenlang trok de omgang met het beladen verleden als een verstikkende, wurgende navelstreng zijn sporen in de Duitse literatuur. Een gepolitiseerde literatuur, die niet zelden zwaarmoedig en moraliserend was. Die tijd lijkt voorbij. Schulze en generatiegenoten als Thomas Brussig en Durs Grünbein (midden tot eind dertigers) hebben de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt, wel de ineenstorting van de DDR, waar ze geboren werden en opgroeiden. Ze leven in West-Berlijn, Baustellenland, een stad in beweging, die altijd al meerdere harten in één lichaam borg.

Schulze woont sinds 1993 in Neukölln, een traditionele arbeiderswijk, die Alfred Döblin al in zijn boeken beschreef en waar nu veel Turken, Russen en jonge mensen wonen. Hoewel hij er graag woont, is een Oost-Berlijnse wijk als Prenzlauer Berg hem toch vertrouwder. Misschien verhuist hij binnenkort weer. Bekend met het Oosten, geïnspireerd door de rest van de wereld. Thomas Brussig keek voor zijn schelmenroman over de val van de Muur, “Helden wie wir”, naar John Irving, voor Schulze was Raymond Carver het voorbeeld. Maar hij heeft er meer, wil zich niet vastleggen op één stijl.

“Döblin heeft eens gezegd: je moet altijd de stijl uit het thema ontwikkelen. Blijf niet vasthouden aan die ene, onverwisselbare stijl, hoe mooi die misschien ook is, maar zoek een stijl die bij het thema past. Ik las short stories en dacht: zo wil ik over Oost-Duitsland schrijven. Het is ook heel plausibel omdat het Oosten het Westen werd en het Westen betekent de facto Amerikaanse cultuur.”

“Ik dacht dat “Simple Storys” een heel stil boek zou worden, dat vooral in het Oosten aandacht zou trekken. De titel wil ik het liefst Duits uitgesproken hebben, in dialect. Vandaar de y in plaats van ie. Ik heb geprobeerd iets over de Oost-Duitse provincie na ’89 te vertellen. Daarbij heb ik voor de beperking van een kleine stad gekozen, met kleine verhalen in korte hoofdstukken, waaruit de lezer zelf het geheel moet samenstellen. Het zijn levensverhalen die zich alleen in Oost-Duitsland kunnen afspelen, zeker niet in West.”

DE WERKLOZE ACADEMICUS

Hij heeft liever niet dat zijn boek een Wenderoman genoemd wordt. Dat is hem te Egon Krenz-achtig. Sinds het Politbüro de Wende heeft ingeleid, is het woord te pas en te onpas als stempel op uiteenlopende zaken gedrukt. Hij onderschat de financiële en vooral mentale ruïne waarin de Oost-Duitsers zijn gekatapulteerd niet, maar vindt dat ze zich niet zo nadrukkelijk als slachtoffers moeten blijven presenteren. Je moet het wel in verhouding blijven zien, elders op de wereld, verder in het Oosten, zijn er ernstiger problemen. Soms kan hij al die teleurstellingen van mensen die in grote beloften hebben geloofd, niet meer aanhoren. Niemand wil de DDR toch terug. Kijk naar al die steden die aan het vervallen waren. Zo was Altenburg weliswaar niet tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest, maar na ’45 werd er niets meer opgeknapt. Als ’89 er niet was geweest, zou de halve stad al zijn ingestort.

Het verleden drukt niet op hem. Hij is een tijd lid geweest van de Freie Deutsche Jugend, diende anderhalf jaar in het leger, so what? Die beschuldigende vingers worden wel erg makkelijk uitgestoken. Bijvoorbeeld naar de auteurs die informanten van de Stasi bleken te zijn geweest. Kijk naar de omstandigheden en hoe vaak ze gechanteerd werden. Voor schrijvers die in de jaren zeventig nog heilig in de DDR geloofden en vervolgens hun illusies in rook zagen opgaan, heeft hij ook begrip.

“Ze hebben daar bijzonder onder geleden en zijn vervolgens flink tekeergegaan. Als ze naar het Westen gingen, werden ze door camera’s omgeven. Maar in 1990 waren de uitgevers niet meer geïnteresseerd. De belangstelling voor voormalige DDR-dissidenten daalde naar nul.” De tijd is weer veranderd, bij die zaken moet je niet te lang blijven stilstaan. Als je nu een schoolklas met jonge kinderen ziet, weten die al niet meer wat de DDR is.

“Belangrijk is dat je je blik zoveel mogelijk verruimd. Het Oosten en het Westen kent. Nu kan ik met St.-Petersburg en New York in het hoofd, in Berlijn over Altenburg schrijven. Dat relativeert dingen, wat niet betekent dat je ze minder serieus neemt. Daniel Cohn-Bendit heeft gezegd dat hij door “Simple Storys” iets over Oost-Duitsland heeft geleerd. Dat doet mij plezier, maar beter is het nog als iemand daarnaast zegt: ik werd erdoor geraakt. Literatuur moet voor mij beelden en gevoelens oproepen, inzichten verschaffen, de wereld in waterdruppels bij elkaar brengen.”

Met – onder meer – het beeld van de werkloze academicus die in een kikvorspak reclamefolders uitdeelt voor een visrestaurant, en in elkaar geslagen wordt door een voorbijganger die niet gecharmeerd is van zijn dialect, lukt hem dat meer dan uitstekend.

TWEE KILO BANANEN

“Huiveringwekkend vond ik het, dat zo’n hele berg mosselen in beweging komt doordat ze opengaan, terwijl ik natuurlijk geen medelijden met ze had, ik eet ze tenslotte op, ook al geef ik er niks om en het is overduidelijk dat ze voor die tijd nog wel leven en tegen dat ik ze opeet niet meer, ik eet ook oesters en dan weet ik zelfs dat die nog leven terwijl ik ze opeet, maar die maken niet zo’n geluid. Ik voelde echt een soort woede tegen die mosselen doordat ze opengingen in plaats van stil op een hoop te blijven liggen…”

Een stuiptrekkende berg mosselen als metafoor van het Duitse verleden. Birgit Vanderbeke (1956) lijkt er geen enkele moeite mee te hebben. In haar eerste boek “Das Muschelessen” uit 1990 wacht een gezin, moeder, dochter en zoon, op de tirannieke vader die ter ere van een promotie zijn lievelingseten krijgt aangeboden: mosselen. Wanneer hij niet komt opdagen, wordt de stemming almaar grimmiger en uitgelatener. Alle gezinsleden gaan zich te buiten aan vernietigende kritiek op hem, niet verwonderlijk gezien de aard van de man, die door zijn dochter in een lange monoloog wordt geportretteerd. Vanderbeke werd ook in Oost-Duitsland geboren en verwerkt dat heel terloops in het verhaal.

De vader werd een keer aan de grens aangehouden toen hij twee kilo bananen uit het Westen had meegenomen, wat hij later uitlegde als een daad van politiek verzet. De moeder had de enorme geëmailleerde pan die ooit onmisbaar was voor de luierwas en waarin nu de mosselen gekookt werden, al voor hun vlucht uit het Oostblok naar het Westen gesmokkeld.

De deerniswekkende moeder die om halfzes, een half uur voor het eten op tafel moet staan, haar slappe haar toupeert en haar lippen stift, de zoon die zijn vader in alles teleurstelt, de dochter die slimmer is maar wel lelijker, met z’n drieën vormen ze “een niet aflatende, zijn leven verpestende aanwezigheid op aarde”. Hun verzet tegen de man die ontzag een voorwaarde vindt, die “een echt gezin” wil, dat op zondagochtend naar Verdi luistert en ’s middags een luchtje gaat scheppen, wiens droom het is een heel Duitsland omvattende postzegelverzameling te vergaren, die vader, die hen allemaal tot verklikkers van elkaar heeft gemaakt, wordt tijdens het nuttigen van een paar flessen Spätlese, zijn op een na beste wijn, door zijn gezin met de mosselen bij het oud vuil gegooid. Het boek leverde Vanderbeke de prestigieuze Ingeborg-Bachmann-Preis op.

Inmiddels is haar zesde boek uitgekomen, “Alberta empfängt einen Liebhaber” (in de Nederlandse vertaling: “Alberta ontvangt een minnaar”). Dezelfde laconieke toon, zinnen van één of twee pagina’s zijn geen uitzondering, veel herhalingen (met dank aan Thomas Bernhard), die de opgewekt tragische vertelling iets magisch geven. De liefde in het hoofd blijkt makkelijker dan de liefde in het leven. Er moest een zelfverdedigingscursus tegen de liefde zijn, verzucht Alberta. Twee verhaallijnen, die van Alberta en haar lange, ongelukkige liefde, en die van de auteur van Alberta, lopen in elkaar over.

Verbeke bewijst nogmaals dat ze virtuoos licht over pijnlijke zaken kan schrijven. Alberta wordt door haar geliefde een Mizzebill genoemd, een gecompliceerde, onberekenbare vrouw, waar geen man op zou moeten vallen. En over zoenen weet de schrijfster net zo te berichten als over mosselen, de zin erin vergaat je snel. Weer een Duitse auteur die de zwaarmoedigheid achter zich heeft gelaten. Ze heeft West-Duitsland verruild voor Zuid-Frankrijk. In een interview zegt ze: “Hier is het niet helemaal vreemd meer, daar niet meer helemaal thuis, dat werkt zeer productief. Het houdt je nerveus, onzeker en opmerkzaam.”

Ingo Schulze, “Simpele story’s”, Van Gennep, Amsterdam, 288 blz., 698 fr.

Birgit Vanderbeke, “Alberta ontvangt een minnaar”, De Geus, Breda, 109 blz., 698 fr.

Ineke van den Bergen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content