In zijn dagboeken schetst de Duitse diplomaat Harry graaf Kessler een boeiend beeld van het leven in Berlijn tijdens het interbellum.

‘De dans op de vulkaan û Een keuze uit de dagboeken 1918-1933’, door Harry graaf Kessler. Vertaald door Peter Claessens. Privé-domein, Arbeiderspers Amsterdam/Antwerpen, 289 blz., euro 25.

Was Adolf Hitler een psychopaat die het Duitse volk in zijn eigen ondergangsfantasieën meesleurde? De Duitse essayist Sebastian Haffner ging in zijn Kanttekeningen bij Hitler niet zover. Hij hield het erbij dat de Führer uiteindelijk een oorlog tegen zijn eigen volk had gevoerd. In zijn recent verschenen Hitlers laatste dagen û Het einde van het Derde Rijk, ging de Duitse Hitlerbiograaf Joachim Fest een stap verder. Fest beweerde dat de vernietiging van het Derde Rijk de vervulling was van de vernietigingslust waarin Hitler zwolg.

Maar nieuw is die stelling zeker niet. In de zomer van 1933, als Hitler nog maar een paar maanden tot Rijkskanselier is benoemd, citeert de Duitse diplomaat Harry graaf Kessler in zijn dagboeken de cultuurfilosoof Hermann Keyserling. Volgens Keyserling is Hitler niet alleen suïcidaal aangelegd, maar zijn doodsverlangen zou tegemoetkomen aan een wezenstrek van het Duitse volk dat altijd op de dood verliefd is geweest en dat altijd verlangend naar de zelfopofferende, zinloze dood heeft uitgekeken: ‘En ze vermoeden dat ze met Hitler weer een Nibelungenbeproeving, een grandioze ondergang tegemoet zullen gaan; dat is wat ze zo fascinerend aan hem vinden. Hij vervult er hun diepste verlangen mee. Fransen en Engelsen, zei hij, willen zegevieren, de Duitsers willen alleen maar sterven.’ Voor Keyserling, aldus Kessler, was Hitler alleen maar een medium waarin het doodsverlangen vorm aannam.

In De dans op de vulkaan û een keuze uit de dagboeken 1918-1933, schetst de Duitse diplomaat Harry graaf Kess-ler (1868-1937) een boeiend beeld van het leven in de Weimarrepubliek zoals het in de politieke en artistieke Berlijnse kringen tijdens het interbellum werd geleid. Harry Kessler was een progressieve liberaal, een gematigde Duitse patriot met een grote belangstelling voor kunst, wetenschap en literatuur, integer, erudiet en veelzijdig, helemaal het tegenbeeld van de bekrompen, gefrustreerde en anti-intellectueel gezinde Biedermann – zeg maar de kleine middenstand – die zijn ‘dictatuur van de ongeest’ in Hitler projecteerde. Als man van de wereld, die ook als dusdanig werd erkend, had Kessler toegang tot een ruim maatschappelijk veld. Je kon hem ’s morgens aantreffen in het parlement, ’s namiddags gebogen over de schilderijen van George Grosz, ’s avonds in het gezelschap van Josephine Baker, die voor hem danst, of van Albert Einstein, discussiërend over het belang van de relativiteitstheorie. Dat levert precieuze portretjes op.

geen ijdeltuit

Maar er was geen zweem van dikdoenerij in de man. Kessler was geen schaapskop en geen ijdeltuit, ook al was hij niet ongevoelig voor de waardering die in vooruitstrevende kringen werd opgebracht voor zijn blauwdruk van de Volkenbond die hij wou omvormen tot een instrument dat méér was dan een wapen van de overwinnaars (Frankrijk vooral) tegen de overwonnenen. Zijn standpunt was modern en gericht op Europese verzoening en het was geen toeval dat de graaf in 1924 als kandidaat voor de Nobelprijs voor de Vrede werd voorgedragen. De Volkenbond die Kessler voor ogen stond, was een wereldorganisatie waarin de arbeidersvertegenwoordigingen minstens even sterk vertegenwoordigd waren als de nationale regeringen.

Natuurlijk worden de dagboeken van Kessler gemarkeerd door de grote historische cesuren die aantoonden dat de republiek van Weimar op de cata-strofe afstevende. Daartoe behoorde de rechts-radicale politieke moord (juni 1922) op de liberale en kundige minister van Buitenlandse Zaken Walther Ra-thenau, die Duitsland uit het internationale isolement had gehaald. Daartoe behoorde de daaropvolgende val van de Duitse mark (waardoor het spaarbestand van de Duitse burgers verpulverd werd, een uniek fenomeen dat door Hans Fallada in zijn grote inflatieroman Wolf unter Wölfen werd gethematiseerd). Daartoe behoorde ook de benoeming van de oude generaal Paul Hindenburg tot president van de republiek, een gebeurtenis die volgens Kess-ler de overwinning van de Duitse kleinburgerlijke geborneerdheid op de ruime Europese blik sanctioneerde: ‘Eindelijk zullen we weer als weldoorvoed schaap of vetgemeste gans een comfortabel leven kunnen leiden, tot de slachter komt en het bloedige offer verlangt.’ Heel die Duitse bekrompenheid, die Joseph Roth op een ontnuchterende manier ontleedde in zijn roman Het spinnenweb, wordt in de ogen van Kessler belichaamd door Elisabeth Förster-Nietzsche, de zuster van de grote filosoof, een klein- en naargeestig wijf dat door Kessler al van in het begin (1919) als een bakvis van zeventig jaar ontmaskerd wordt, een rechtse nationalistische dweepster, ‘de belichaming van precies dat wat haar broer bestreden heeft’.

Harry Kessler, die zelf geen grote politieke ambities koestert, ziet hoe het drama voor zijn ogen vorm aanneemt. Hij hekelt en geselt de politieke fantomen, de corrupte Schleichers en Papens die het Duitse volk voor de tweede keer in de afgrond duwen, al die adepten van de afschuwelijke keizer Wilhelm II in wiens smakeloosheid Kessler zelfs een voorafspiegeling ziet van het optreden van de Oostenrijkse kladschilder: ‘Ook daarin lijkt hij op Wilhelm II, een grote bek en niets erachter, als het erop aankomt.’

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content