Door Frans Verleyen

DE VRAAG : ?WIE BEN IK EN WAAR KOM IK VANDAAN ?? is zo oud als de wereld, of op zijn minst als het ?ken uzelf? van de oude Grieken. Van bij het begin berustte alle serieuze kunst of literatuur op een poging om de betekenis van het eigen bestaan te ontcijferen. De homo sapiens die in de grotten van Lascaux of Altamira zijn prehistorische bisons of rendieren schilderde, wist toen al dat hij anders was dan de natuur rond hem. Opgelost wordt het raadsel van het eigen wezen uiteraard nooit. Mensen zijn ongelooflijk ingewikkelde verschijnselen in de schepping. De aarde ontbeert de nodige papiervoorraad die nodig zou zijn om één individu in zijn uiterste totaliteit te beschrijven.

Daarom is het vreemd dat kort voor en na 11 juli weer zoveel te doen was over de identiteit van het Vlaamse volk, dus van de ongeveer zes miljoen lieden die daar momenteel toe behoren. Ieder van hen kwam in ons stuk van de wereld terecht na een onpeilbare voorgeschiedenis. Hun afstamming is niet te meten, tenzij we de genealogische stelling van Marguerite Yourcenar voor lief nemen : elke mens van nu is biologisch erfgenaam van al wie ooit geleefd heeft. Dat rekenkundige inzicht dient ook als nuttig medicijn tegen vreemdelingenvrees.

De wereld weet allang dat er inderdaad Vlamingen bestaan, al kennen we de herkomst van die benaming niet met zekerheid. Ze gaven het etiket ?Vlaams? aan beroemde cultuurprestaties zoals de met Memling en Van Eyck verbonden schilderschool in de late middeleeuwen of een aantal ateliers waar wandtapijt werd vervaardigd. Ze spreken een min of meer gemeenschappelijke taal, gaandeweg steviger ingebed in het Nederlands. Ze bezitten een aantal typische maar niet altijd positieve sociale karaktertrekken in hun huizenbouw, stadsinrichting, voedingspatroon, religieuze bindmiddelen, verenigingsleven en zo voort. (Wie dit lijstje af wil maken, moet een volledige sociologie schrijven.) En sedert de vastlegging van de taalgrens beschikken ze sinds een jaar of dertig over een afgebakend territorium waardoor nu ook het maken van een eigen politieke en half-staatkundige geschiedenis mogelijk is geworden.

Men kan dus, soms en zeer gedeeltelijk, van een Vlaamse identiteit (etymologisch : ?hetzelfde zijn?) spreken. Zuiver is die nooit, want ze deelt veel eigenschappen en hun historische evolutie met tal van andere volken of collectieve verbanden. Daarom is het begrip ?volksaard? en aanverwante te vaag om er een politieke opdracht uit af te leiden. De meeste leden van de Vlaamse regering proberen dat nochtans te doen. Zelfs willen ze de specifieke hoedanigheden van hun onderdanen als een soort kwaliteitslabel promoten in het buitenland.

Daarom construeren ze een volksbeeld dat zo goed mogelijk past in het begrippenarsenaal waarmee politici graag werken : natievorming, staatsgezag, economische gemeenschapszin, sociale en culturele ontvoogding, taalverwantschap, de gezamenlijke herinnering aan ?grote momenten? zoals de Guldensporenslag. Niet zelden verglijdt de beschrijving van dat alles naar mythologie, waartegen historici dan taaie weerstand moeten bieden. Maar de snelle internationalisering waarbij alle mogelijke slagbomen worden opgeruimd, sloopt veel fantasieën. Eigenlijk zijn de meeste volkeren aan het vervagen in bijna al hun eigenheden. Hun ?rijk verleden? legt nog nauwelijks gewicht in de schaal.

Wie ze toch een particuliere identiteit wil meegeven, heeft de beste kans als hij er een op de toekomst gericht project van maakt. Hij moet aan een mentaal programma (niet : programmering) voor morgen werken. Daar komen vele soorten deelname en beleid bij kijken, zoals het bewaren van taalkundige variëteit in Europa, het blijven opkomen voor een bepaald sociaal model, het inschakelen in bredere cirkels van regionale belevingen of ambities. Identiteit is dan niet langer een kwestie van erfgoed en dus van wat voorbij is, maar een dynamisch proces in een wijde omgeving. Ze wordt er een van bedoelen en willen. Ze wordt er een van worden.

Samenlevingen beschikken in hun onderwijs en culturele uitrusting over middelen om de jongere generatie een bepaalde manier van leven aan te raden. Daarbij gaat het meer om een maatschappelijke ambiance dan om een strak pedagogisch recept zoals de zogenaamde ?eindtermen?. Beschavingsperiodes met een hoog utopisch gehalte (ontdekkingsreizen, de Verlichting, moderne technologie) zijn meestal boeiender en vandaar wellicht gelukkiger dan tijden van smalle zakelijkheid en realisme. Toegegeven, die bewering is vaag en moeilijk te controleren. Toch kan iedereen intuïtief aanvoelen dat ze iets waars moet hebben.

LATEN WE DAAROM TOCH MAAR SPELEN met de gedachte aan een in opbouw zijnde Vlaamse identiteit die de allures heeft van een felle droom die door de ?bevolking? mee gedroomd wordt. Daar loopt een mensentype in rond dat zich zelfverzekerd, veilig en gezond voelt. Die model-Vlamingen kunnen hun gedachten precies uitdrukken in een wendbare, veeltalige woordenschat (Gerrit Komrij : ?de moederadem van het denken?) in taal die zowel geheugen is als het eigentijdse instrument voor explorerende omgang met de buitenwereld. Zij winnen jaar na jaar dat ellendige Eurosongfestival.

Hun vermogen om informatie te verwerken is in evenwicht met hun gevoelsleven en de desnoods ook tragische expressie ervan. Ze hebben een goed ontwikkeld talent om waarheid van leugen te onderscheiden, een geoefend oordeel dat valse leiders of profiteurs snel ontmaskert. Ze hoeven niet te leven met de indruk dat ze pech hadden door ?hier? geboren te zijn. Conflicten beheersen ze zonder leed toe te voegen. In het verdedigen van hun natuurlijke, naakte belangen zijn hun intelligent verkozen afgevaardigden helder en onwrikbaar. Kortom, maak van de Vlaamse identiteit de moed om in een utopie te volharden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content