Zonder de Congo-stroom is Congo halfdood. Tonnen maïs raken niet meer tot in Kinshasa en de rest van het land moet het stellen zonder kleren en medicijnen. Mensen, vooral kinderen, sterven aan domme ziekten als buikloop en malaria. En ondertussen blijft het regeringsleger de bevolking terroriseren.

Gemena, Noord-Congo. De winkelstraat van dit stadje in de Evenaarsprovincie ligt er verlaten bij. Ooit deden winkeliers hier goede zaken. Niet enkel de bewoners van de omliggende dorpen maar ook buitenlanders uit de Centraal-Afrikaanse Republiek kwamen hier hun inkopen doen. Maar nu zijn de winkels dicht. Leeggeplunderd. Een eerste maal in 1997 door de militairen van president Mobutu Sese Seko, een jaar later door die van Laurent-Désiré Kabila. Sinds drie jaar is de regio in handen van de Mouvement pour la Libération du Congo (MLC), het rebellenleger van Jean-Pierre Bemba. Wegens de oorlog nemen de plaatselijke winkeliers geen enkel risico meer. Een voorraad leggen ze niet meer aan.

De meesten hebben hun winkel met meerdere hangsloten vergrendeld en zitten tegenwoordig achter een tafeltje op de stoep waar ze wat sigaretten en zeep aanbieden. Recyclage is de nieuwe rage in Gemena, de markt ligt vol oude spullen: stapels oude schoenen, een bak vol druipende transistorbatterijen, verroeste reserveonderdelen voor auto’s. De meeste mensen op straat geven toe dat ze maar wat rondhangen om de tijd te doden. Werk is er bijna niet, zeker niet nadat de plaatselijke zeepfabriek werd leeggeplunderd. Winkelier Antoine vertelt dat er in Gemena een omgekeerde stadsvlucht aan de gang is. ‘Terwijl in de meeste Afrikaanse landen de plattelandsbevolking massaal naar de steden verhuist, gebeurt hier net het tegenovergestelde. Mensen keren terug naar het platteland omdat ze daar toch nog wat groenten kunnen telen om te overleven. De stad loopt leeg.’ De enigen die volgens Antoine nog veel geld verdienen, zijn de oorlogsprofiteurs die vanuit Bangui in de Centraal-Afrikaanse Republiek benzine laten overkomen om die vervolgens tegen woekerprijzen te verkopen. Een liter benzine kost in Gemena 3 dollar, meer dan 130 frank. Omdat de wegen verschrikkelijk slecht zijn, wordt de brandstof vaak per fiets getransporteerd. Jonge, sterke mannen fietsen naar Bangui met maïs of koffie, en keren terug met enkele jerrycans benzine. Een tocht van 500 kilometer, met minstens honderd kilo op de bagagedrager. ‘Ze doen er minder dan vier dagen over’, zegt Antoine. ‘En als het volle maan is rijden ze ’s nachts door. Dan staan ze al na 48 uur terug in Gemena. Het gebeurt geregeld dat ze zo’n kerel dood naast z’n fiets aantreffen. Te diep gegaan. Of te weinig gegeten. Of beide.’

ECONOMISCHE LEVENSADERS

Het is duidelijk dat de economie van deze regio kaduuk draait. Tegen haar logica in. Niet het kleine Bangui, maar Kinshasa met zijn vijf miljoen inwoners is de natuurlijke handelspartner van de Evenaarsprovincie. Voor de oorlog werden via de rivier maïs en koffie naar de Congolese hoofdstad gebracht. De schepen kwamen terug met kleren, brandstof, medicijnen en andere afgewerkte producten. Maar de oorlog heeft deze handelsroute afgesneden. Economische levensaders als de Congo en de Ubangi zijn om militair-strategische redenen gesloten. Met als gevolg dat in de Evenaarsprovincie duizenden tonnen maïs liggen te rotten. Antoine: ‘De mensen van de Evenaarsprovincie bewerken hun velden niet meer. Ze krijgen hun maïs toch niet verkocht. Onze velden zijn ondertussen al terug in oerwoud veranderd. Is het niet absurd? Hier ligt de maïs te rotten en in Kinshasa lijden de mensen honger. Alles wat de mensen hier tekortkomen, hebben ze in Kinshasa en alles wat ze in Kinshasa tekortkomen, is hier.’

Hoewel in stadjes als Gemena niemand honger lijdt, is vooral het gebrek aan medicijnen een groot probleem. Mensen sterven aan eenvoudig te genezen ziekten als malaria en buikloop. Hoewel statistieken momenteel ontbreken, zou vooral de kindersterfte hoog liggen. ‘Onze kinderen sterven als ratten’ zegt de chef du village van Moboko, een dorpje aan de Lua op 150 kilometer van Gemena. ‘Wie nu malaria krijgt, kan het vergeten. Kinine is er niet. De toestand is des te erger omdat velen door de oorlog de brousse in zijn gevlucht waar de malariamug en de tsee-tsee-vlieg vrij spel hebben.’

Nog een ziekte die op termijn voor een ravage zal zorgen, is aids. De achtereenvolgende doortochten van regeringstroepen, MLC-rebellen en Ugandese militairen hebben het aantal hiv-infecties de hoogte ingejaagd. Hoewel in rebellengebieden amper aidstests worden uitgevoerd, wijzen de eerste onderzoeken van hulporganisaties op een besmettingsgraad van 25 procent.

De bevolking van de Evenaarsprovincie is de oorlog kotsbeu, zoveel is zeker. Faut finir avec la guerre, ze moeten ophouden met die oorlog, zijn de woorden waarmee elk gesprek begint en eindigt. Antoine: ‘De mensen willen opnieuw beginnen met hun leven. Handel drijven met Kinshasa. Met rust gelaten worden door militairen en les faux politiciens.’

De politici hebben het verknald bij de bevolking. Niet enkel de vermoorde Laurent-Désiré Kabila, die alom gehaat wordt, maar ook Jean-Pierre Bemba. Dat de bevolking eerder apathisch staat tegenover alles wat met politiek te maken heeft, bleek tijdens een toespraak van Bemba’s minister van Onderwijs op het marktplein van Gemena. Terwijl de markt volop aan de gang was, kondigde de minister aan dat Jean-Pierre Bemba naar Botswana zou vertrekken om vrede te sluiten met de andere strijdende partijen. Maar niemand sloeg acht op de spreker, iedereen deed gewoon verder met z’n inkopen. Een van de weinigen die even naar de speech luisterde, was een Congolese non. Maar na vijf minuten deed ook zij verder met haar aankopen. ‘Pfff, we hebben dit al zo vaak gehoord. De politici zeggen dat zij de vrede gaan bewerkstelligen terwijl zijzelf het grootste struikelblok vormen voor die vrede.’

‘Je moet niet denken dat Bemba hier populair is’, vertelde een arts diezelfde dag tijdens een rondleiding in zijn ziekenboeg. ‘Wij hebben hem niet gekozen, hij heeft zich opgedrongen. Met soldaten en wapens. Welke belangen hij dient, weet niemand. Maar dat het onze belangen niet zijn, is duidelijk. Het enige voordeel met Bemba is dat zijn soldaten minder stelen en verkrachten dan die van het regeringsleger. Hoe dat komt? Niet omdat de Bemba-soldaten ons zo graag zien, maar omdat rebellen die zich misdragen, gestraft worden met de chicotte, de zweep.’

De volgende dag konden we met eigen ogen zien dat de arts niet overdreven had. Naast het luchthavengebouw van Gemena werd een MLC-militair eerst naakt gestript en vervolgens door een officier gedurende vijf minuten met de zweep afgerost. Een tafereel dat zich afspeelde onder de ogen van twee VN-officieren die beschaamd de andere kant opkeken. Nadat de naakte man gillend het luchthavengebouw in was gerend stapte een van de MLC-militairen naar de VN-observatoren om hen te zeggen dat ze niet te veel belang moesten hechten aan het voorval. ‘Die man daar is een dief en dieven moeten gestraft worden, of niet soms?’ De twee blauwhelmen knikten. ‘Wij zijn maar observatoren’ zei een van hen enkele minuten later. ‘Tussenbeide komen mag niet. Dat zou te gevaarlijk zijn. We zullen dit voorval rapporteren.’

APATHIE BIJ BEVOLKING

De apathie bij de bevolking voor alles wat met oorlog en politiek te maken heeft, verklaart ook waarom de zogenoemde voorbereidende commissie van de Congolese interne dialoog, die vorige week in de Botswaanse hoofdstad Gaborone plaatsvond, eerder met wantrouwen dan met enthousiasme wordt gevolgd. De Congolese interne dialoog tussen de strijdende partijen, enkele oppositiepartijen en mensenrechtenorganisaties is een van de belangrijke elementen van de vredesakkoorden van Lusaka en moet uiteindelijk uitmonden in democratische verkiezingen. ‘Er is een groot gevaar dat de interne dialoog een machtsspel wordt tussen mensen die niemand vertegenwoordigen’ zegt de arts in Gemena. ‘Wel weet iedereen dat zowel de regering, Jean-Pierre Bemba als de door Rwanda gesteunde RDC over veel wapens beschikken. En wie over wapens beschikt, krijgt altijd gelijk. In zo’n situatie heeft het geen zin om over verkiezingen en mensenrechten te spreken.’

Een veelgehoorde mening, ook bij diplomaten en internationale hulpverleners in Congo. Een Europees diplomaat: ‘De interne dialoog zal beginnen met hooggestemde verklaringen over democratie en mensenrechten, maar uiteindelijk zullen de drie gewapende partijen – regering, MLC en RDC – de onderhandelingen naar zich toetrekken en hun eigen belangen veilig stellen. Ongewapende oppositiepartijen en de société civile zullen aan het kortste eind trekken. Het is moeilijk onderhandelen met drie partijen die het geweer voor zich uit houden. Misschien moeten we de prioriteiten en de timing van de Lusaka-dialoog op zijn kop zetten: eerst een demobilisatie van rebellen en regeringsleger, dan een economisch herstelprogramma en dan pas een echte politieke dialoog die tot verkiezingen moet leiden.’

De demobilisatie van rebellen en regeringstroepen lijkt inderdaad een conditio sine qua non voor vrede. Uit talrijke getuigenissen van Congolese burgers blijkt dat de angst voor militairen de normalisatie van de samenleving onmogelijk maakt. Zo weigeren de duizenden vluchtelingen die bij het uitbreken van de oorlog de Ubangi naar Congo-Brazzaville overstaken, naar hun dorpen terug te keren uit vrees voor het regeringsleger. ‘We zijn bang voor onze eigen soldaten’, vertelt vluchtelinge Angelina. ‘Iedereen weet hoe Congolese militairen zich gedragen. Ze eten graag, drinken graag en vrijen graag. Dat betekent dat ze plunderen en verkrachten. In ons dorp hebben ze zelfs een meisje van vijf misbruikt.’ Frederick, een andere vluchteling, vertelt hoe regeringssoldaten zijn dorp leegplunderden. ‘Alles hebben ze mee. Visnetten, muskietennetten, machetes, harken. Voor een westerling zijn dat misschien simpele dingen, maar voor ons zijn ze van levensbelang. Wie kan me garanderen dat de militairen mij in de toekomst niet opnieuw bestelen?’

Ook de heropening van de Congo en andere belangrijke waterwegen wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van ongedisciplineerde militairen. Een van de belangrijkste akkoorden van de Gaborone-top van afgelopen week, namelijk dat personen en goederen zich voortaan vrij over het hele grondgebied kunnen bewegen, lijkt daardoor onuitvoerbaar. ‘Pas als de militairen terug in hun kazernes zitten, kan er sprake zijn van vrij verkeer van personen en goederen’, vertelt de directeur van een grote rederij in Kinshasa. ‘Voorlopig zijn wij niet van plan om onze schepen weer de rivier op te sturen. De kans dat de militairen ze plunderen, is gewoon te groot.’ De levensader tussen Kinshasa en de Evenaarsprovincie zal met andere woorden nog een tijdje afgesneden blijven.

Dat de Congolese regeringssoldaten op korte termijn hun leven zullen beteren, is ijdele hoop. Ook al wordt er niet meer gevochten, het moreel van de troepen is erg laag. ‘De bevoorrading laat op zich wachten’, zegt een officier in het legerkamp Boburu, de laatste militaire basis van het regeringsleger aan de frontlinie met de MLC. ‘Al een heel jaar zitten wij in dit stomme kamp, zonder eten, zonder medicijnen. Daar word je gek van.’ De internationale gemeenschap lijkt niet meteen bereid om van de demobilisatie en de hervorming van het Congolese leger een prioriteit te maken. Een hooggeplaatst officier van de VN-observatoren in Congo: ‘Je kan toch moeilijk tegen de Congolese regering zeggen dat haar eigen leger het grootste struikelblok is voor de vrede. Diplomatiek ligt dat erg moeilijk. Ik vrees dat zo’n demobilisatie pas op middellange termijn haalbaar is. We zullen nog wat geduld moeten oefenen.’

Met dank aan de hulporganisatie Memisa, organisator van de vredesboot die deze maand heen en weer van Kinshasa naar het stadje Mogalo in de Evenaarsprovincie vaart. Ook dank aan Ocha, het humanitaire bureau van de Verenigde Naties, voor de logistieke steun.

Koen Vidal

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content