De Raad van Europa wil weten of Franstaligen rond Brussel echt worden gediscrimineerd.

De Zwitserse heer Dumeni Columberg schrok zich een hoedje. De commissie voor juridische aangelegenheden en mensenrechten van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa stuurde hem begin vorige week naar België om het lot van “de Franstalige minderheid in de rand rond Brussel” te onderzoeken. Hij kwam, zag en stelde vast dat het allemaal zeer ingewikkeld was. Hem daagde het inzicht dat de taalregeling in België, gelet op de gevoeligheden, de evenwichten, de geschiedenis etcetera, niet zomaar kan worden geamendeerd, zonder dat het hele kaartenhuisje in elkaar stort.

In een tijdsspanne van goed achtenveertig uur sprak Columberg niet minder dan vijftig mensen, sommigen noodgedwongen niet langer dan een kwartiertje. Vervolgens kwam hij tot zijn voorspelbare conclusie. Columberg haastte zich om te verklaren dat hij niets kwam beslissen of zelfs maar iets aan te bevelen zou hebben in Straatsburg, de zetel van de Raad van Europa. Hij wou alleen wat informatie bij elkaar sprokkelen.

GEEN MINDERHEDEN IN BELGIE

De christen-democraat Columberg – zelf een Reto-Romaan, de kleinste bevolkingsgroep in Zwitserland – kwam onderzoeken welk gevolg diende te worden gegeven aan een resolutie die door FDF-volksvertegenwoordiger Georges Clerfayt bij de Raad van Europa was ingediend. Deze Raad, waarbij ruim veertig Europese landen zijn aangesloten en die alleen een adviserende bevoegdheid bezit, gaat ervan uit dat mensenrechten en culturele diversiteit essentiële waarden zijn. Hij wil cultuur, welzijn, sociale rechten, burgerschap en democratie bevorderen en beschikt over een assemblee, samengesteld uit parlementairen uit de verschillende lidstaten. Tot de Belgische delegatie daar, voorgezeten door Kamerlid Dirk Van der Maelen (SP), behoort ook Clerfayt, die er een geschikt forum in zag om de discriminaties aan te klagen die Franstaligen volgens hem in Vlaanderen te verduren hebben.

Het instrument daarvoor is een kaderconventie (framework convention) van de Raad van Europa, die tot doel heeft om nationale minderheden te beschermen. Deze tekst werd pas in 1994 opgesteld, op het moment dat ook een reeks Oost-Europese landen tot de Raad toetraden, en het is duidelijk dat hij vooral gericht is op het beschermen van minderheidsgroepen in die nieuwe lidstaten, zoals pakweg de Hongaren in Slovakije of Roemenië.

België heeft deze conventie niet ondertekend, wat in abstracte termen een wat kwalijke indruk kan wekken. De reden daarvoor is echter eenvoudig: België erkent geen nationale minderheden op zijn grondgebied. Voor Frankrijk geldt trouwens hetzelfde. De Belgische grondwet gaat immers uit van de homogeniteit van de samenstellende delen van het land. Qua taalgebruik dan, want verder strekt de etnische diversiteit van België niet. De enige plek waar het principe van de eentaligheid niét geldt, is, zoals bekend, Brussel.

Als België de kaderconventie ondertekende, zou het impliciet erkennen dat het wél minderheden in zijn bevolking telt. Het zou overigens wel een koud kunstje zijn om er, met de conventie in de hand, zo een te creëren, want artikel 3 daarvan bepaalt dat het iedereen vrij staat om zich al dan niet tot een minderheid te rekenen en, zo ja, een beroep te doen op de rechten die in de conventie staan omschreven.

GEEN OLIE OP HET VUUR

Natuurlijk kon België de kaderconventie ondertekenen als een vrome belofte, vanuit de theoretische gedachte dat het nationale minderheden, mochten die onverhoeds hier of daar opduiken, toch fatsoenlijk zou behandelen. In de discussies rond de kaderconventie was het evenwel van meet af aan duidelijk dat het alweer zou gaan over de positie van de Franstaligen in de rand rond Brussel – naar eigen zeggen zijn ze met 120.000. Die hebben immers al langer te mopperen dat ze op Vlaams territorium met hun Frans niet weg kunnen zoals ze dat zouden willen.

De achterliggende gedachte blijft als altijd: sommige Franstaligen erkennen het territorialiteitsprincipe niet en zo ja, dan alleen om de grenzen van Brussel te kunnen wijzigen. Zo klinkt het dus ook in de ontwerpresolutie van Georges Clerfayt. Al eerder trachtte hij de kwestie te internationaliseren, onder meer door bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te gaan klagen, dat hem overigens in het ongelijk stelde.

De Duitstalige en de Franstalige Gemeenschap waren gewonnen voor ondertekening, de Vlaamse Gemeenschap maakte meteen het expliciete voorbehoud dat de bepalingen ervan niet van toepassing konden zijn op Franstaligen in Vlaanderen. Om geen olie op het vuur te gieten, besloot de federale regering dan maar om de zaak te laten rusten. Ze deed verder niets meer met de kaderconventie.

Clerfayt probeerde het dus maar door in de assemblee van de Raad van Europa een voorstel van resolutie in te dienen, waarbij hij stelde dat sommige Franstaligen in België geen “correct democratisch statuut” genieten. Als extra klacht luidde het dat België niet eens de kaderconventie had ondertekend. PRL’er Armand de Decker gaf zijn steun aan de resolutie, samen met nog drie dozijn andere parlementairen. Een van hen was Dumeni Columberg. Het was om de stemming daarover voor te bereiden, dat de Zwitser vorige week ter plekke poolshoogte kwam nemen. Na de zomer zou hij zijn rapport indienen om de desbetreffende commissie van de assemblee over de toestand in te lichten, enkele maanden later volgt de stemming over de resolutie.

Columberg ervoer België naar eigen zeggen als een huis met vele deuren: wie één daarvan openduwt, belandt telkens weer in een andere kamer, van waaruit men een heel andere kijk op het huis krijgt. Kortom, hij kreeg er nauwelijks een rechte kant aan.

M.R.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content