Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De kunstenaar Ilya Kabakov over voyeurisme en banaliteit, herinnering en de nieuwe plastische vorm : de totale installatie.

?OP het dak?, de installatie van de Russisch-Oekraiënse kunstenaar Ilya Kabakov (63) in de zalen van het Paleis voor Schone Kunsten, dompelt de bezoeker onder in nachtelijke sferen en tilt hem op de daken van een vreemde stad. Aan het eind van zijn wandeling heeft hij een levenscyclus doorlopen, verdeeld over tien groezelige kamers. Nu weet hij veel over het leven van de kunstenaar. Maar hij is wellicht onderweg ook het zijne tegengekomen.

Voor hij in de jaren tachtig naar het westen emigreerde, bestookte Kabakov de officiële ideologie van de Sovjet-Unie met conceptuele kunst die de taal en de iconen van de staat tegen haarzelf keerde. Opgeleid tot graficus, kwam hij aan de kost als tekenaar van kinderboeken. In het westen ontwikkelde hij de kunst van de ?totale? installatie, een fascinerende plastische vorm waarmee Kabakov een reusachtige terreinwinst boekte in vergelijking met de traditionele kunstvormen.

Daarover hadden we een gesprek met hem in het Parijse appartement van zijn dochter Galina, die voor de vertaling naar het Frans instond. Kabakov zelf, die in New York een woning heeft, leidt een nomadisch bestaan.

In één van de kamers ?Op het Dak? heeft de mannenstem het over de roman ?Dwalende Sterren? van Sjolem-Aleichem : die zou uw leven geleid hebben, op een bijna mystieke manier.

ILYA KABAKOV : De helden van dit boek zijn een jongetje en een meisje die in een provinciaal stadje wonen. De twee zijn gepassioneerd door het theater. Dat is het licht in hun duistere en oninteressante leven. Voor hen is de kunst tegelijk een lichtstraal en een stroom die ze opgaan om hun leven op te bouwen. De kinderen trekken op met het theater, en die vlucht is het begin van hun leven. Maar het begint met een scheiding want het is het meisje dat met die troep acteurs vertrekt, de jongen kiest een andere weg. Hun poging om elkaar terug te vinden, markeert deze ?Bildungsroman?. Hij vertelt hoe de helden rijp worden en tegelijk doet hij het verhaal van het joodse theater. Na verloop van vele jaren en duizend avonturen vinden ze elkaar terug in de Verenigde Staten, helemaal bij toeval. Het is inderdaad een romantisch verhaal dat toch zeer goed overeenkomt met hetreële en het artistieke leven. Maar dat vind je allemaal terug in de installatie.

De vergelijking met uw eigen levensloop is fascinerend. Maar op een stoel in een andere kamer ligt ?Mystery?, een horror-roman van Peter Straub. Wat doet diè daar ?

KABAKOV : Ik herinner het me zelfs niet. In installaties komen vaak dingen bij toeval terecht. Ze vormen een marge van teruggeworpen spullen zonder belang. Dat is het verschil tussen installaties en schilderkunst. De klassieke vormen zoals de schilderkunst en de literatuur hebben ons geleerd dat elk detail, elk personage op de ene of andere manier aan de actie deelneemt. Er is de beroemde zin van Tsjechov dat het geweer aan de muur op het ene of andere ogenblik moet afgaan. Maar de installatie is in zekere zin een uniek genre, het is geen zuiver product in vergelijking met literatuur en schilderkunst. En vaak gaat het om een provocatie want de toeschouwer moet kiezen of het voorwerp dat ergens rondslingert iets betekent of helemaal niets. Ofwel kan hij een soort Sherlock Holmes worden om te raden wat de betekenis is van elk detail. Ofwel wordt hij een volmaakt luie toerist die zegt, bah ja, daar slingert een boek. Het is waar dat het in dit leven altijd barst van obscure dingen… waarom dat boek in die Russische kamer ? In elke installatie vind je zo’n vraag, gesteld aan de toeschouwer.

Het merkwaardige is dat ook ?Mystery? gaat over de queeste van een jongen.

KABAKOV : Dan gaat het hier echt om de magie van de kunst, die alles focaliseert wat je zelfs niet kent.

In uw boek ?52 entretiens dans la cuisine communautaire? haalt u Dostojevski’s personage Svidrigailov uit ?Schuld en Boete? aan. Die vergelijkt het leven met een ?chambre vide peuplée de cafards.? Zien de kamers van uw installatie in het PSK er ook niet zo uit ?

KABAKOV : Je moet dat niet veralgemenen. Dat was een zin die in die context een preciese betekenis had. Ik heb geen algemene voorstellingen. Nu eens op een avond tijdens een gesprek kan je het leven vergelijken met een vuile kamer en een andere keer weer kan je zeggen dat het leven een bloemenparadijs is.

De sfeer ?Op het dak? is ambivalent. Je gaat op het licht in de kamers af en vindt er een uitnodigende bank om op te zitten. Als je er een tijd blijft, wordt de sfeer triester, en beangstigend. Er worden foto’s tegen de muur geprojecteerd, maar die zijn niet voor de bezoeker bedoeld. En de familie over wie het gaat, is er niet.

KABAKOV : Je moet je eerst al de vraag stellen waarom de kunstenaar een dak gebouwd heeft in plaats van bijvoorbeeld een gang. Waarom op het dak wandelen ? Je kan immers je herinneringen in een normaal appartement ensceneren, daar heb je geen dak voor nodig. Dat is het hart van het concept van deze installatie. Het essentiële van al mijn installaties is de verhouding met de toeschouwer. De bedoeling is om hem in een situatie te drijven die ongewoon is voor hem. Hij moet er in gegooid worden en zijn dagelijks leven vergeten.

De belangrijkste situatie hier is de nacht op het dak. Die maakt dat de toeschouwer bij wijze van spreken geen levend wezen meer is, maar zich in het hiernamaals bevindt, zowel vanuit psychisch als vanuit fysiek oogpunt. Het is moeilijk om zich voor te stellen dat de mensen zomaar temidden van Parijs op het dak kunnen wandelen, in hun gewone staat.

Een ander thema is het voyeurisme dat eigen is aan iedereen. Iedereen vindt het leuk om door het raam te kijken om te zien wat er gebeurt in andermans kamer. Als we kijken als voyeurs zijn we onszelf niet meer, normaal. Je wordt een soort observator vanop afstand, in zekere zin ben je helemaal gedesinteresseerd, je geeft je individuele standpunt op. In feite is het een soort droom, zoals in de cinema : je bekijkt een ander leven, maar je bent jezelf niet meer.

Behalve dat je je in de cinema niet op jouw beurt gadegeslagen weet door anderen. In uw installatie is dat wèl zo.

KABAKOV : Zeer juist, maar ik ga eerst deze reflectie beëindigen. Het voyeurisme eindigt op de drempel van de kamer. Als je de drempel overschrijdt, ben je geen voyeur meer. Dan gaat het al om een criminele staat want je bent een kamer binnengegaan die verlaten is door de eigenaar, een lege kamer. In feite gaat het dus om drie verschillende staten : enerzijds wandel je op het dak als dode, nadien kijk je door het raam en ben je voyeurist, en in feite is er dan die criminele inbreuk op een ruimte…

In de vierde staat nu, die waarover je het daarnet had, word je het voorwerp van het voyeurisme, van de observatie door iemand anders. En eigenlijk is er nog een vijfde staat : als je naar het scherm kijkt en dingen ziet die uit een andere wereld, een andere ruimte geprojecteerd worden. Het is een soort tunnel.

Die vijf staten schuiven gedeeltelijk over elkaar en doordringen elkaar. Samen veroorzaken zij precies die staat van angst, onzekerheid en instabiliteit die typisch en essentieel is voor alle installaties. Maar er is een element dat al die staten aan elkaar last : het thema van de herinnering, van het geheugen. Deze installatie is dus gefundeerd op de beweging naar het verleden, de toekomst bestaat er niet. Daar kan je de vergelijking maken met de roman die ook over de herinneringen gaat, de roman van Proust bijvoorbeeld.

Is de sfeer van angst en onvoltooidheid typisch voor alle installaties ?

KABAKOV : Alle installaties weerspiegelen in zekere zin mijn persoonlijkheid, dus kan je zeggen dat die gevoelens eigen zijn aan alle installaties. De angst heeft niet zozeer met geheugen te maken dan wel met de afwezigheid van één enkel perspectief. Er zijn altijd meerdere perspectieven, en vandaar komt die angst. Dat geldt zelfs voor een volmaakt banaal gebaar : ik kon geen kopje thee nemen zonder daar reflecties over te maken.

In het verhaal ?Op het Dak? vertelt uw dochter Galina hoe leuk het wel was om met u te wandelen op de dak van uw atelier.

KABAKOV : Natuurlijk is dat het beste wat ons kan overkomen want we hebben op dat moment al ons leven van elke dag verlaten, en toch zijn we nog goed en wel in leven. In Kiel bestaat er sinds enkele jaren een seminarie waar de studenten het onderwerp van het dak behandelen. Ze zijn naar Brussel gekomen voor een ontmoeting, en we zien dat na twee jaar studie het thema, in plaats van uitgeput te zijn, nog uitgebreid is.

We kiezen het dak als vluchtheuvel, wèg van het licht dat ons crimineel maakt maar ook veroordeelt tot nietigheid en onverschilligheid : de toeschouwer is als een vlieg naar het licht van de lamp in de kamer gevlogen, waar hij niets te zoeken heeft.

KABAKOV : Aangezien ik dertig jaar van mijn leven op het dak doorgebracht heb, in mijn atelier, ( in Moskou, red.) heb ik kunnen vaststellen dat het voyeurisme een zeer courante situatie is. Om twee uur ’s nachts ontdekte ik vaak een reusachtige gestalte, een zwarte schaduw die me door het raam in de gaten hield. Ik werd danig gekweld door die manier van achtervolgen en was ervan overtuigd dat het een spion was. De vijfde keer, gegrepen door paniek maar ook door patriottische gevoelens, ben ik op het raam toegelopen en heb ik geroepen : ?Wie daar ? Wat doet u daar ?? Ik zag mijzelf als agent 007. Maar de sleutel van het raadsel was veel simpeler, want die man antwoordde : ?Ilya, ben je gek ?? Het was mijn buurman die, gewapend met een verrekijker, de hele nachtelijke stad observeerde. Ik denk dat het echt een gelukkig moment voor hem was, als hij zo in het duister kon turen. Je kan veel voorbeelden geven van schrijvers, Tolstoj, Tsjechov die vertellen dat ze als kind door de half openstaande deur keken naar wat de volwassenen deden.

In uw installaties worden de voyeurs constant zelf geobserveerd.

KABAKOV : Dat heeft te maken met de originaliteit die de totale installatie meebrengt. In de lange geschiedenis van de schilderkunst bestaat er tussen de toeschouwer en het kunstwerk een esthetisch neutrale afstand. Die onverschilligheid is een axioma. Er zijn andere plastische vormen waar de toeschouwer aan zijn persoonlijkheid verzaakt : in de cinema, in de stadions. Wat nieuw is in de totale installatie : enerzijds is er die afstand tussen het werk en de toeschouwer, maar anderzijds wordt de toeschouwer zelf één van de voorwerpen van observatie, bovendien ondergaat hij die situatie en kent hij zijn reële plaats niet meer tegenover het werk. En wat nog meer is : hij observeert zichzelf, die situatie observerend. Hij oberveert zichzelf als personage van de installatie.

Je kan het met de lectuur van een goed boek vergelijken. Je zit er bovenop, je denkt dat Sherlock Holmes bezig is om criminelen bij de lurven te vatten. Maar dat is de eerste graad. In de tweede graad observeert men de schrijver die zijn personages manipuleert. En de derde graad is de lezer die zijn observatie van de schrijver z’n personages ontwikkelend observeert. Je kan zeggen dat, als het om serieuze boeken gaat, dit derde niveau van auto-observatie het belangrijkste is.

Wat ik nog wil zeggen is dat de metaforen over het algemeen makkelijk te ontcijferen zijn. Een metafoor die je vanop een zekere afstand bekijkt, kan je zonder probleem decoderen. Maar vanaf het ogenblik dat je in het midden van die metafoor blijkt te zitten, verandert alles. Het is alsof je een tomaat aan het eten bent en plots in het hart van die tomaat blijkt te zitten. Die verandering van positie bij de toeschouwer, die passage van de externe situatie naar het hart van de situatie, is zeer boeiend en veelbelovend.

Belangrijk is, werken met de metaforen die het diepst in ons besloten liggen. Die zijn niet erg talrijk. Maar als je ze weet te vinden, dan functioneren ze erg goed. Als voorbeeld kan je Hamlet evoceren of Don Quichot.

Om op de installaties terug te komen, bij voorbeeld de ?Toiletten? ( Kabakovs installatie op de Dokumenta IX, Kassel 1992, red.). Dat was een vrij simpele metafoor : het leven is verschrikkelijk maar je kan er niets aan doen, je leeft er middenin. Kijk, dàt is ons huis, onze haard. Zolang je buiten blijft, zeg je dat het afschuwelijk is, en onverdraaglijk, maar van zodra je binnen bent, wel : c’est la vie.

In ?Op het dak? creëert u geen personage, u vertelt uit het echte leven van de familie Kabakov.

KABAKOV : Vanuit een heel gewoon standpunt is het feit van die familiefoto-albums te tonen, een bijna onmogelijk gebaar. En dat wil ook zeggen dat je je geheimen ontsluiert. Maar als je van nabij kijkt, zie je dat in dat hele verhaal niets interessants zit, het is werkelijk de nulgraad. Het is een banaal leven. Je kan dezelfde foto’s overal vinden, in de brocanterie, in de vuilnisemmer, in albums… je ziet scènes waarin niets gebeurt. De enige luxe is dat je weet dat die foto’s aan de kunstenaar toebehoren, en dus geacht worden belangrijk te zijn. Maar als je dat niet zou weten, zou het absoluut nietig en banaal zijn.

Hoezo ? De foto’s spreken ook over het leven van anderen, over de atmosfeer in een stad, een tijdsklimaat. De banaliteit wordt passionerend.

KABAKOV : Ja want er is toch die slimmigheid, zo u wil : men woont de demonstratie bij van dit familie-album aan iemand die van dezelfde familie is, alsof de mensen die scènes, die personages herkenden. Neem een andere situatie waar de mensen rond de tafel onder elkaar praten over de ziekten in de familie, en dan zit daar iemand bij die helemaal vreemd is aan de familie. Zij vertellen dat omdat het hun aanbelangt, de kleine dingen van het leven, en voor hem is het interessant omdat hij zich temidden van die situatie bevindt waarin mensen het over hun problemen hebben.

Brievenboeken, dagboeken en memoires zijn literaire genres die daarvan uitgaan. Uit de reële dialoog tussen familieleden is een groot literair genre gegroeid. Denk aan ?La Nouvelle Héloise? of ?Die Leiden des jungen Werther?. In de literaire traditie is dat zeer oud, maar nu heeft het een nieuwe plaats, in een nieuwe situatie : de installatie als genre.

Het is uw eerste installatie waarin u zoveel persoonlijke stof opneemt. Is dat tegen het vergeten bedoeld ?

KABAKOV : Absoluut ja. Tegen het vergeten, zoals in de sentimentele, romantische traditie. De idee van de reële objecten en van het lichaam is vandaag meer aan de orde, de buitenaanblik wordt nu interessanter gevonden dan het binnenaanzicht, de herinneringen, de gevoelens. Dat is een archaïsch genre, zeer conservatieve kunst. Maar de relatie tussen de nieuwe vorm, de installatie, en het zeer oude thema, is interessant.

De opbouw van de installatie is wel beproefd klassiek : als roman, èn als een fuga waarin twee thema’s tot ontwikkeling komen.

KABAKOV : Absoluut. Maar de gevonden vormen zijn zeer fris, origineel, veelbelovend. Nu is het mogelijk dat de verwachtingen ijdel zullen blijken te zijn, ja, want dit gaat toch tegen de filosofie in van Lessing die zegt dat de nieuwe vorm moet overeenstemmen met een volledig nieuwe en originele inhoud. Maar kennelijk is de installatie een vrij amorfe vorm die de inhoud kan integreren.

De installatie heeft een grote maag ?

KABAKOV : Absoluut. Het is een amorfe zak die de hele literatuur, de beeldende kunsten, de muziek opslokt…

… en het sovjet-systeem ?

KABAKOV : … ja de politieke structuren. Dat is helemaal om het even. De installatie kan evengoed een gemeenschapskeuken ensceneren als de geschiedenis van… De oplossing ligt wellicht in het fenomeen dat het banale waarlijk onverwachte geheimen kan onthullen. Het banale is een onbekend en volstrekt open systeem.

Wat is de link tussen het banale en de installatie-met-een-grote-maag ?

KABAKOV : Ik ben zeer gevoelig, in mijn installaties, voor de nulgraad van de perceptie. Aan de perceptie van een zeer simpel en naiëf iemand. Natuurlijk is dat een mythe, een abstractie. Die naïeveling bestaat in feite niet. Maar ieder van ons heeft die kleine naïeveling in zijn hart. Daar denkt men aan het personage Candide bij Voltaire. Het tweede niveau van de installatie is een ietwat naïeve semi-intellectueel. Hij heeft een beetje overal dingen opgeduikeld, hij weet dus iets en vooral : hij is gepassioneerd door wat er gebeurt. Die twee niveaus, dat is de horizon van de installatie, en dat is de ruimte van het banale. Onder en boven die horizon vind je alle niveaus van een persoonlijkheid waar de installatie rekening mee houdt. Maar die niveaus moeten goed in evenwicht zijn tegenover die nulgraad. Eronder zitten allerlei muizenissen, angsten, sexuele bijzonderheden, fobieën, fantasmen. Erboven is het mijn reflectie over de bestemming van de civilisatie, van de geschiedenis, van het schone, het spirituele, het religieuse etcetera. Maar nog eens : de nulgraad is nodig opdat alle andere niveaus op gang zouden kunnen worden gebracht.

Uw installaties zijn als spiegels waarin wij onszelf tot onze schrik herkennen.

KABAKOV : Dat is een compliment. We zien niets dan onszelf.

Dat is geen optimistische conclusie.

KABAKOV : Ja, maar belangrijk is ook dat het om een plastische vorm gaat. Men ziet zichzelf in een plastische vorm.

Maar ik wil terugkomen op die gelukkige opmerking dat de toeschouwer uiteindelijk zichzelf ontdekt heeft in de spiegel. Ik werk al sinds lange tijd op installaties en heb vastgesteld dat er twee totaal tegengestelde manieren zijn om ze waar te nemen. Voor vijfennegentig procent zien de toeschouwers die installaties als een totaal vreemde wereld van een wat gekke artiest, een wereld die niets te maken heeft met het eigen universum van de bezoekers. Zij zien dat alles als een soort etnografisch object. In die zin is het voorbeeld van de ?Toiletten? sprekend : het merendeel van de toeschouwers was ervan overtuigd dat alle Russen in die omstandigheden wonen. Alle vragen sloegen op de afmetingen en de indeling van die toiletten : is het normaal dat in de afdeling Heren altijd de woonkamer staat, en in de afdeling Vrouwen de slaapkamer ? Het toppunt was de toeschouwer die zei : ?Hij wèèt waarom het zo is. Want alle Russen zijn zodanig lui dat ze tijdens hun maaltijden de tafel niet willen verlaten om naar het toilet te gaan.? Blijft die andere vijf procent die zeer goed begrijpt dat het om onszelf gaat, om een metafoor van ons leven.

Jan Braet

Tot 8/9 in het PSK, Ravensteinstraat, Brussel.

Op het Dak, installatie (fragment) PSK en Ilya Kabakov (inzet) : een zwarte schaduw hield me in de gaten.

Op het dak (fragment installatie) : alsof je plots in het hart van de tomaat blijkt te zitten.

Ilya Kabakov, ontwerp voor de installatie Op het dak : een metafoor van ons leven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content