Terwijl de Verenigde Staten zich klaar maken voor de herdenking van 11 september komt een rapport over mogelijke oorlogsmisdaden roet in het eten gooien.

Een maand na 11 september 2001 en de aanslagen op het World Trade Center in New York en het Pentagon in Washington begon de oorlog in Afghanistan. De Verenigde Staten hadden gezworen om Al Qaeda, het terreurnetwerk van Osama bin Laden die volgens hen achter de aanslag zat, te vernietigen. Tegelijk zou het Afghaanse volk bevrijd worden van de dictatuur van de Taliban, die Osama steunden. Vandaar de codenaam: ‘Duurzame Vrijheid’.

Voor de gelegenheid was een monsterverbond gecreëerd tussen het Amerikaanse leger en de verschillende krijgsheren van de Noordelijke Alliantie. En dus waren goede verbindingslijnen tussen Afghanen en Amerikanen noodzakelijk. Elke krijgsheer van de Alliantie kreeg een zogenaamd A-team van de Fifth Special Forces Group (motto: To liberate the oppressed) toegewezen. Die Amerikaanse elitesoldaten vormden de echte stoottroepen, zij organiseerden de aanvallen en wezen de doelwitten aan voor de bombardementen.

Ook de beruchte Afghaanse krijgsheer – generaal Abdul Rashid Dostum – werd bijgestaan door zo’n A-team. Die groep (595) werd via foto’s en televisieverslaggeving de lieveling van het Amerikaanse publiek. Vermomd als Afghaanse soldaten draafden ze op paarden door de bergen en ze kregen zelfs de eer de Amerikaanse vlag weer te hijsen op de ambassade in Kabul. Een euforische minister van Defensie Donald Rumsfeld haalde op persconferenties hun successen aan.

Terecht. Het was de groep die met Dostum en lokale mannen (overtuigd door de fikse bedragen waarmee de CIA zwaaide) de grootste noordelijke stad Mazar-i-Sharif veroverde. Daardoor werden de Taliban in Noord-Afghanistan geïsoleerd en kwetsbaar en bleken de Taliban die de stad Kunduz bezetten, bereid zich over te geven. Vanaf 20 november werden gesprekken aangevat. De belegerden wilden zich overgeven aan de Verenigde Naties, maar niet aan de plaatselijke baas van de Noordelijke Alliantie, Shams-ul-Haq Naseri. Zo’n vierhonderd man weigerde overgave en vocht zich uit de omsingeling.

Uiteindelijk kwam het tot een akkoord. De Taliban zouden zich overgeven aan Dostum, die minder rekeningen met hen te vereffenen had dan Naseri. De Afghanen onder hen zouden naar huis mogen, de rest zou door Amerikaanse specialisten gescreend worden op hun lidmaatschap van Al Qaeda en dan overgedragen aan de Verenigde Naties of andere internationale organisaties. De overgave zou officieel starten op 25 november.

Maar die dag brak een opstand los in de gevangenis van Qala-i-janghi, vlakbij Mazar-i-Sharif. Een bloedige opstand waarbij een Amerikaan sneuvelde en tientallen gevangen Taliban omkwamen.

In Kunduz ging de overgave wel door. De Taliban kwamen de stad uit en marcheerden de acht kilometer naar Yerganak. Daar waren vier controleposten opgericht om de krijgsgevangenen te ontwapenen en dan verder te voeren naar hun bestemming: Shibargan. Blijkbaar had niemand verwacht dat er zoveel belegerden waren. De meesten van hen moesten drie of vier dagen wachten op transport. Ze werden bewaakt door soldaten van de Alliantie, maar er waren ook Special Forces-soldaten. De Amerikanen zorgden ervoor dat de gevangenen water en voedsel kregen, maar waren er duidelijk ook als bewakers. Ook Dostum en het begeleidende A-Team waren aanwezig.

ROESTIGE CONTAINERS

De eerste halte voor de gevangenen werd Qala-i-zaini, een oud fort dat halverwege Mazar-i-Sharif en Shibargan ligt. De plaats was goed gekozen: de weg loopt door het fort, de ene poort in, de andere uit.

Soldaten van Dostum hadden ondertussen vrachtwagens, containers en chauffeurs bijeengehaald en naar Qala-i-zaini gestuurd. Dat was niet zo moeilijk. Overal in het land staan containers – 12 meter lang, drie hoog, drie breed – te roesten. Stille getuigen van de tonnen hulp die al twintig jaar het land binnenkomen.

Toen de gevangenen aankwamen – in open vrachtwagens, pick-ups en alles wat kon rijden – werden ze gedwongen hun hoofddeksels en jassen af te leggen. Vervolgens werden ze de containers in gejaagd, sommigen geboeid en geblinddoekt.

Op dat ogenblik moeten de gevangenen hebben geweten dat het met hen gedaan was. Een Oezbeekse generaal Malik Pahlawan had – volgens een VN-rapport – in 1997 zo’n 1250 Taliban vermoord door ze gewoon in een paar containers op te sluiten en ze in de brandende zon te laten staan. De lijken, zegt de VN, waren zwart geblakerd. Toen de Taliban in 1998 Mazar-i-Sharif innamen, deden ze hetzelfde met enkele honderden Alliantiesoldaten. Goedkoop en efficiënt.

Nu was het dus de beurt aan de Taliban. En ze wisten het. Ze schreeuwden, scholden en vochten. Ook de chauffeurs wisten het. Sommigen probeerden te helpen, al dan niet tegen betaling. Ze klopten gaten in de wanden of de vloer van de container, gaven enkele flessen water en wat brood. Als de soldaten van Dostum dat zagen, werden ze geslagen.

Verschillende chauffeurs bevestigen dat op 29 november een eerste konvooi van dertien vrachtwagens uit Qala-i-zaini vertrok. Hun verhaal getuigt van de gruwel. De gevangenen, die dan al een nacht in de containers zaten opgesloten, smeekten om water. De soldaten die de chauffeur begeleidden gaven het bevel om door te rijden.

Toen de vrachtwagens in Shibargan arriveerden, gingen de containers open. De meeste krijgsgevangenen waren dood. Gestikt.

De overlevenden, het zijn er niet zoveel, vertellen allemaal hetzelfde verhaal. Honderd vijftig tot tweehonderd man in één container, zonder water, zonder voedsel, zonder lucht. Na 24 uur werden mensen gek van de dorst. Ze likten elkaars lichaam af om het zweet op te vangen, beten zichzelf en anderen om het bloed te drinken. De Pakistanen onder hen kregen het het ergst te verduren. Zij waren geblinddoekt en hun armen en benen waren vastgebonden.

OOGGETUIGEN

Tien dagen lang arriveerden de konvooien in Shibargan, zo vertellen ooggetuigen. Onopgemerkt? Toch niet. Volgens de freelance journalist Robert Young Pelton ( CNN en National Geographic Adventure), waren er de eerste dagen dat de konvooien aankwamen Amerikaanse soldaten in de buurt. Ze moesten de eerste selectie doen, verdachte Al Qaeda-leden doorsturen voor verder onderzoek. Pelton zag de doden uit de containers tuimelen, maar dacht dat het om zwaargewonde krijgsgevangenen ging die de rit niet hadden overleefd. Dat is trouwens ook wat het Amerikaanse ministerie van Defensie volhoudt. De woordvoerder van Dostum, Faizullah Zaki zegt dat er honderd, misschien honderd vijftig mensen stierven, ‘meestal zwaargewonden’. Hij geeft wel toe dat er mensen stikten en mishandeld werden, maar wijt dat aan de ‘omstandigheden’. Na de gevangenisopstand in Mazar was iedereen nerveus en was veiligheid eerste prioriteit. Vandaar.

Er zijn meer getuigen. Abdullah, een bewoner van het nabijgelegen Langar Khaneh, zag begin december vier vrachtwagens het fort in rijden. Soldaten bonden gevangenen met hun tulband vast en blinddoekten hen, sommigen werden helemaal gekneveld. De gevangenen moesten de containers in. Abdullah had een familielid die tolk was bij de Amerikanen in Mazar. Deze Said Vasiqullah Sadat was zelfs tolk geweest bij de gesprekken rond de overgave van Kunduz. Abdullah waarschuwde Vasiqullah en de dag erna kwamen Amerikanen naar het fort. Maar de containers waren toen al weggereden.

Vasiqullah vertelt een ander verhaal. Hij kwam op 28 november met Amerikaanse soldaten terug in Mazar. Daar hoorde hij dat er gevangenen met containers naar Qala-i-zaini werden gebracht. Maar dat – zegt hij – hoorde hij niet van getuigen, en vertelde hij niet aan de Amerikanen. Die waren toen volop bezig met de gevangenisopstand. En ze wisten het, want ze waren in Shibargan.

Het gerucht dat er griezelige dingen gebeurden, haalde ook een aantal westerse media. Maar berichten over mishandeling van krijgsgevangenen, van misbruiken en schendingen van het oorlogsrecht verdronken in de euforie van de overwinningen.

Ook het Internationale Rode Kruis (IRK) ving de geruchten op. Zijn vertegenwoordigers vroegen op 29 november toelating om de gevangenen in Shibargan te bezoeken. De vertegenwoordiger van Dostum beloofde dat ze binnen 24 uur binnen mochten. Maar het duurde tot 10 december voor het IRK toegang kreeg. De vertegenwoordiger van Dostum ontkent dat hij het IRK tegenhield. Het IRK zag geen lijken.

Anderen wel. Vlakbij Shibargan ligt het dorpje Lab-i Jar. Begin december kregen de dorpelingen het bevel binnen te blijven. Een van hen vertelt dat de blokkade dagenlang duurde. Hij zag vier of vijf containers en enkele bulldozers die een massagraf groeven.

Pas in januari kwam de hele zaak in een stroomversnelling. Twee onderzoekers van de mensenrechtenorganisatie Physicians for Human Rights arriveerden in Kabul. PHR verzamelt al sinds 1987 medische bewijzen voor schendingen van de mensenrechten. In Kabul ontmoetten ze vertegenwoordigers van het IRK. Die organisatie zat in gewetensnood. Uit principe brengt het immers geen gegevens naar buiten. Zo worden krijgsgevangenen die met hen praten, beschermd tegen represailles en kan het IRK later met alle partijen blijven samenwerken. Maar in dit geval was er, als de verhalen klopten, ronduit kwestie van oorlogsmisdaden, schendingen van de Conventies van Genève.

MASSAGRAVEN

En dus schoof het IRK de zaak door. Zo kwamen de PHR-onderzoekers in Shibargan terecht waar ze meer dan drieduizend zieke en hongerende Taliban aantroffen, opgesloten in een gevangenis waar plaats is voor achthonderd gedetineerden. En hier hoorden ze ook over de dodentocht. Zo stootten de twee onderzoekers op de graven in de buurt van Shibargan. In februari kwam een tweede missie die pathologisch onderzoek deed en een uitvoerig rapport schreef. En dit keer waren ook vertegenwoordigers van de Verenigde Naties aanwezig. Trouwens, ook de VN-hulpmissie in Afghanistan en het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten waren op de hoogte van de konvooien. Net als de Afghaanse Organisatie voor de Mensenrechten.

In februari bezorgde PHR het rapport – toen nog gemarkeerd ‘Vertrouwelijk’ – aan het Pentagon. Dat onderzocht de zaak, vond geen getuigen, geen bewijzen en betwijfelde zelfs of er wel iets was gebeurd. Een week later heette het dat ‘ er geen Amerikaanse troepen op die plaats [waren]. Er waren wel Amerikaanse soldaten toen de massagraven werden ontdekt.’

Dat klopt volgens allerhande getuigen niet: er waren wel degelijk Amerikanen aanwezig op het moment dat de konvooien reden. Er waren zelfs legerrapporten over de dood van veel krijgsgevangenen die onderweg waren naar Shibargan. Maar die waren – volgens de rapporten – allemaal aan hun oorlogsverwondingen overleden.

In mei had PHR er genoeg van. Het maakte het rapport publiek. Het IRK sprong bij en bracht getuigen aan. Het Pentagon ontkende opnieuw. En het Amerikaanse weekblad Newsweek bracht het ijzingwekkende verhaal uit.

Maar waarom zweeg iedereen zo lang? ‘Dit is een heel explosief onderwerp’, vertelde een IRK-vertegenwoordiger aan Newsweek. En het weekblad besluit: ‘Het is niet gemakkelijk voor Amerikanen om medeleven te vragen voor Taliban of Al Qaeda-leden. Maar oorlogsrecht kun je niet selectief toepassen. Er is geen enkele morele rechtvaardiging voor het leed en de vernieling die een oorlog met zich brengt, tenzij die oorlog de wet en de wettigheid dient. Dat is al erg moeilijk in een conventionele oorlog. Het wordt nog moeilijker in een oorlog ‘bij volmacht’. De doden van Shibargan zijn daarvan het bewijs’.

Toen de Verenigde Staten de Noordelijke Alliantie als bondgenoot kozen, wisten ze welke reputatie mensen als Dostum hadden opgebouwd. De voordelen van het bondgenootschap waren duidelijk. De Noordelijke Alliantie, die al jaren vecht tegen de Taliban, kende het terrein en leverde soldaten. De Verenigde Staten vochten een oorlog waarin niet te veel Amerikaanse soldaten mochten sneuvelen.

Is Washington mee verantwoordelijk voor wat zijn bondgenoten daar allemaal hebben uitgehaald? Op dat punt is het oorlogsrecht duidelijk: staten die de verschillende verdragen van oorlogsrecht hebben ondertekend, moeten de regels niet alleen zelf naleven, maar ook doen naleven. Zeker als hun bondgenoten in de loop der jaren elk verdrag hebben geschonden.

De weigering van Washington om het Internationaal Strafhof te erkennen krijgt hierdoor op zijn minst een nare bijsmaak.

Misjoe Verleyen

150 tot 200 man in één container, zonder water, zonder voedsel, zonder lucht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content