Ruim dertig jaar na dato blijven de meningen tussen voor- en tegenstanders van de vermaarde Egmont- en Stuyvenbergakkoorden verdeeld. Vooral de toenmalige afspraken over Brussel en de Rand verhitten de discussies. Een terugblik.

Begin 1977 organiseerden de vakbonden de beruchte ‘vrijdagstakingen’ tegen het herstelplan van de regering-Tindemans I. Die liep daarmee op haar einde en in april 1977 werd het oordeel van de kiezer gevraagd.

Op dat moment zinderden de gevolgen van de heimelijke ‘Vaast Leysenonderhandelingen’ (zie Knack 8/4/2009) nog na. De communautaire onderonsjes hadden geleid tot warmhartige relaties tussen de christendemocraat Wilfried Martens (CVP), de liberaal Frans Grootjans (PVV) en de Vlaams-nationalist Hugo Schiltz (VU). Sommigen zagen daarom al een nieuw oranjeblauw kabinet in de maak, eventueel aangevuld met de VU. Een in-sider: ‘CVP en PVV hadden in de respectieve partijbesturen een coalitievorming doorgepraat.’

Dat pakte evenwel anders uit: de kiezer strafte de liberale familie af. Ondertussen was Schiltz zo behendig geweest om op twee paarden te wedden. Nog voor de verkiezingen was hij ingegaan op een uitnodiging van de Vlaamse socialistische covoorzitter Willy Claes: ‘Ik bracht Schiltz discreet in contact met de Waalse socialistische voorzitter André Cools. Het klikte vrij snel tussen beiden. Ondertussen praatte Schiltz in het zuiden van Frankrijk met Lucien Outers van het FDF. Dat waren politici met klasse, met respect en begrip voor elkaar en met het vermogen te onderhandelen. Aan beide zijden van de taalgrens groeide er tussen de leiding van de socialistische familie en de communautaire partijen een vertrouwen dat gebaseerd was op een gezamenlijke agenda: de inrichting van een federale bondsstaat.’

De grote overwinnaar van de verkiezingen, met 134.000 stemmen, was de Antwerpse christendemocraat Leo Tindemans. Die stond niet bepaald bekend als een federalist, toch niet zoals Martens en Schiltz dat zagen. Het jonge, ambitieuze duo liep warm voor een staatsstructuur op basis van rechtstreeks verkozen gemeenschappen en gewesten, terwijl Tindemans, daarin beïnvloed door de oudere christendemocratische garde, de macht van de bestaande provincies wou versterken. Toen hij in mei 1977 tot formateur werd aangesteld, stuurde hij meteen op een tripartite aan. Daarmee sloot hij niet alleen de communautaire partijen, maar ook een federale inrichting van het land uit. Willy Claes: ‘De socialistische familie dwong de formateur de VU en het FDF aan boord te hijsen.’ Tindemans onderging het dictaat. Van toen af bleek hij een stuurloze kapitein, voortdurend in de rug gepord door zijn voortvarende matrozen: de ‘junta van partijvoorzitters’ zoals Manu Ruys, de hoofdredacteur van De Standaard, ze destijds beschreef.

De truc met de corridor

Op 7 mei 1977 gingen de socialistische en christendemocratische voorzitters, samen met die van VU en FDF, in afzondering in het Brusselse Egmontpaleis. Ze namen elk een medewerker mee om een globaal ‘Gemeenschapspact’ uit de brand te slepen. Na drie weken verblijf in het hermetisch afgesloten paleis kwam het probleem Brussel en de Rand ter sprake. Dat wilden ze in eerste instantie oplossen door terug te grijpen op het uitgangspunt van de Vaast Leysenonderhandelingen: in ruil voor de afschaffing van de faciliteiten en de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde zouden Frans-talige wijken uit de Vlaamse Rand naar Brussel worden overgeheveld. Om meerdere redenen werd dat voorstel evenwel nooit ernstig overwogen. Schiltz kreeg geen steun van de Brusselse Volksunieafdeling. Bovendien, aldus Wilfried Martens, ’toonden de Franstalige onderhandelaars geen interesse’.

Vooral de voorzitter van de Franstalige christendemocraten Charles-Ferdinand Nothomb speelde stokebrand. Verschillende bronnen bevestigen hoe hij te elfder ure de truc van de corridor bovenhaalde. Zo’n corridor creëert een territoriale verbinding tussen Brussel en Wallonië via de gemeente Ukkel en de daaronder gelegen Vlaamse gemeente Sint-Genesius-Rode. Door de corridor ontstond een zichtbare Waals-Brusselse as. Ook de taalgrens werd ermee verlegd. Nochtans was die al in 1963 vastgelegd. Sindsdien onderscheidt ze duidelijk het Vlaamse van het Waalse grondgebied. In 1970 kwam de taalgrens in de grondwet te staan, waardoor ze voor de Vlamingen een ‘heilige’ status bereikte.

Toen Nothomb in het Egmontpaleis de voor de Vlamingen onaanvaardbare eis van de corridor uit zijn hoed toverde, wou hij niets anders dan ernstige onderhandelingen over mogelijke grensaanpassingen op voorhand torpederen. Daarmee kon hij de verhuizing van duizenden Franstalige inwoners van de Vlaamse Rand naar Brussel vermijden. Tijdens de naoorlogse decennia hadden die mensen precies het vervuilde en overbevolkte Brussel voor de groene glooiende landschappen van Vlaams-Brabant ingeruild. Daar kregen ze toen nog ruime en betaalbare stukken grond aangeboden, meer bepaald van vastgoedmakelaars met wie de ‘patron’ van het Brusselse zakenleven, Paul Van den Boeynants, lucratieve relaties onderhield. Overigens stemden die Franstaligen in de Vlaamse Rand doorgaans voor de christendemocraten en de liberalen. Hen alsnog naar Brussel terugsturen had voor de ambitieuze Nothomb het einde van zijn politieke loopbaan betekend. Zijn slinks manoeuvre met de corridor dwong de overige onderhandelaars andere uitwegen dan grensaanpassingen te zoeken. Martens, Schiltz en Outers wierpen toen het inschrijvingsrecht op tafel.

Rugzakfranstaligen

Het inschrijvingsrecht komt naar verluidt uit het brein van de flamboyante Luikse professor François Périn. In 1974 was het al eens op de onderhandelingstafel terechtgekomen en nadien werd het als alternatief voor de grenscorrecties achter de hand gehouden. In de nacht van 23 op 24 mei 1977 haalden Martens, Schiltz en Outers het weer uit de la. Ze boetseerden het inschrijvingsrecht tot een omslachtig compromis. Na luidruchtig en algemeen protest in Vlaamse kringen en francofoon onbegrip in Brussel en de Rand kreeg het een schoonmaakbeurt tijdens besprekingen in het kasteel van Stuyvenberg in augustus 1978.

Het inschrijvingsrecht gold als verworven recht in de zes faciliteitengemeenten van de Rand om Brussel en werd na twintig jaar uitdovend voor de inwoners van diverse wijken uit een tiental gemeenten tot diep in Vlaams-Brabant. Door het recht werd het mogelijk zich fictief in een of andere Brusselse gemeente in te schrijven. Dat had vooral electorale gevolgen. Want de ‘inschrijvers’ mochten tijdens de federale parlementsverkiezingen, de Brusselse gewestraadsverkiezingen en de Europese verkiezingen voor kandidaten in Brussel stemmen. Op die manier dreigde de verfransing in Brussel toe te nemen. Simulaties leerden echter dat daarvoor 30.000 Franstalige randbewoners zich de moeite moesten getroosten om in het hoofdstedelijk gebied te gaan kiezen. Bovendien konden ook de Vlamingen van het recht gebruikmaken en zodoende het aantal stemmen voor de Brusselse Vlamingen opkrikken. In principe was het inschrijvingsrecht ook van toepassing op alle administratieve, gerechtelijke en fiscale documenten. De hele operatie ging evenwel met veel administratieve rompslomp gepaard. Zo moest een Franstalige inwoner uit Vilvoorde zich eerst in een van de negentien Brusselse gemeenten inschrijven. Daarna hoorde hij voor de aanvraag van ieder gewenst Franstalig document telkens opnieuw naar die gemeente te rijden. Een paar weken later kon hij uiteindelijk het vertaalde document in het gemeentehuis van zijn woonplaats afhalen.

Rotte appel

Toen de Vlaamse onderhandelaars het inschrijvingsrecht op 24 mei aan de pers voorstelden, konden ze nauwelijks hun plaatsvervangende schaamte voor die ‘rugzakfranstaligen’ verbergen. Temeer omdat ze de Franstalige onderhandelaars bereid hadden gevonden het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. Het merendeel van het Vlaamse persgilde en van de publieke opinie ontwaarde niettemin een onherstelbare Vlaamse nederlaag. De complexiteit van het compromis, de miscommunicatie door de politici en de aanvankelijke verwarring over het al dan niet uitdovende karakter van het inschrijvingsrecht, verklaarden die houding.

Toch was er meer. Ook al had het recht naar alle waarschijnlijkheid niet tot de verfransing van de Rand geleid, het was symbolisch niet verstandig om een stad als Vilvoorde aan Brussel te linken. Bovendien bleek de uitbreiding van de faciliteiten de rotte appel van het Gemeenschapspact. De Franse Gemeenschap kreeg immers het recht om in de zes Vlaamse faciliteitengemeenten Franstalige culturele instellingen, onderwijsinstellingen en welzijnsinstellingen op te richten. Daarmee lag de weg naar een tweetalig randgebied open. In ruil kregen de Vlamingen middelen en mogelijkheden om gelijksoortige instellingen in de Brusselse gemeenten boven de doopvont te houden.

In een advies veroordeelde de Raad van State het compromis over Brussel en de Rand als ongrondwettelijk. Daarmee werd het Gemeenschapspact de doodsteek toegebracht. De Vlaamse christendemocraten zouden daarin een ideale aanleiding hebben gevonden om alle bepalingen van het pact te begraven, en dus ook die welke de provincies en verschillende soorten senatoren afschaften. De Brusselse francofone politici en vooral de Waalse socia-listen liepen in die dagen al even nerveus rond. Willy Claes: ‘Ook André Cools ondervond heel wat tegenkanting van linkse drukgroepen en van mensen uit zijn eigen partij. Met de afschaffing van de provincies tastte hij immers de macht van oude socialistische ‘keizerrijken’ aan. De pragmatische Cools wou daarom het pact zo snel mogelijk door het parlement jagen. De juridisch ingestelde Tindemans wenste per se met de adviezen van de Raad van State rekening te houden. En dat botste.’

Volgende week: Bart De Wever over de communautaire onderhandelingen

DOOR ERIC VAN DE CASTEELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content