Het is een oud zeer: de bedrijfswereld ziet het liefst ‘kant-en-klare werknemers’ op de arbeidsmarkt komen, terwijl het onderwijs vasthoudt aan zijn algemeen vormende roeping. Een handleiding om de knelpunten te ontwarren is er vooralsnog niet. Maar er is hoop.
Alles is relatief. Midden jaren tachtig kwam wijlen minister van Onderwijs Daniël Coens (CVP) met een opgemerkt initiatief op de proppen. In de media deed hij een oproep aan alle schoolverlaters: ‘Kies niet voor een lerarenopleiding, want het beroep biedt totaal geen toekomst meer.’ Het resultaat: enkele jaren later vond een aantal scholen voor sommige vakken nauwelijks nog leraars. En wie een paar jaar geleden talen ging studeren met het oog op een loopbaan in de spraaktechnologiesector, is eraan voor de moeite. Om maar te zeggen: de vacaturemarkt heeft zo zijn kuren. Kiezen voor een studierichting omdat die vandaag goed in de markt ligt, is als spookrijden op een verlaten autosnelweg: spannend, maar riskant. De kans op een fatale afloop is nooit uit te sluiten.
Er zijn evenwel nog zekerheden. Zo jammert de industrie al jaren over de tanende belangstelling voor exacte-wetenschapsrichtingen. Een oprit die de meeste jongeren in vijfde versnelling voorbijrijden. Zelfs nu dotcombedrijven niet langer Midassen in economieland zijn, wordt er nog altijd gesmeekt om informatici en ingenieurs. Begin vorig jaar orakelde Agoria – de multisectorfederatie van de technologische industrie – dat er tegen 2005 minstens een verdrievoudiging van het aantal ingenieurs en informatici nodig is. ‘Ook vandaag blijf ik achter die stelling staan,’ stelt Karel Uyttendaele, gangmaker van de verklaring. ‘Wanneer er ontslagen vallen, gebeurt dat bij het kaderpersoneel, niet bij de informatici of de ingenieurs. Er studeren jaarlijks een 2500-tal mensen af in de informatica- en technologiesector, terwijl we over een paar jaar minstens het dubbele nodig hebben. Daarnaast bestaat er – en dat wordt in de VDAB-statistieken niet vermeld – een verborgen tekort aan informatici en ingenieurs. Er zijn nog duizenden werkkrachten nodig om onze bedrijfsleiders te tonen hoe ze kunnen innoveren en hun productiviteit verhogen. Het tere punt van de Vlaamse industrie blijft dat ze te weinig producten levert met een hoge toegevoegde waarde. Dat wordt vaak vergeten.’
Ook in de zorgsector staan ze al jaren aan de klaagmuur. Het aantal ingeschrevenen in de richting verpleegkunde is vorig jaar alweer gedaald. Lieve Goos, verpleegkundig manager van het Leuvense Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg: ‘Voorlopig zijn er voldoende verpleegsters omdat we net een lichting schoolverlaters aangenomen hebben. Maar tegen het einde van het jaar kunnen we in de problemen komen. Dat geldt trouwens niet alleen voor Gasthuisberg, maar voor de meeste ziekenhuizen. Daarom proberen we nu bepaalde taken – zoals wassen en plassen – over te laten aan verzorgers, zodat verpleegsters zich kunnen concentreren op de puur verpleegkundige taken. Dat is niet altijd even gemakkelijk, hoor. Niet elke verpleegster staat te springen om te delegeren.’
Recent onderzoek wees uit dat de meeste bedrijven nog altijd reactieve strategieën hanteren – zoals het uitbreiden van wervingsinspanningen en het verleiden van werknemers uit andere bedrijven – om het tekort aan geschikte arbeidskrachten op te vangen. Waardoor het probleem eerder verlegd dan opgelost wordt.
ZIEKTEKIEMEN
Een handleiding om de arbeidsknoop te ontwarren, bestaat (nog) niet. Bedrijven wijzen met een vermanende vinger naar het onderwijs. ‘De ziektekiem ligt deels in de eerste graad van het secundair’, zegt Barbara Tan van het Vlaams Economisch Verbond (VEV). ‘Veel studenten komen in het zesde middelbaar – wanneer ze een studiekeuze moeten maken – tot de slotsom dat ze een aantal richtingen niet meer kunnen kiezen, omdat ze te weinig wiskunde gevolgd hebben. Dan is het natuurlijk al te laat.’
Gegevens van het Leuvense Hoger Instituut voor de Arbeid bevestigen dat. Begin jaren negentig werd het eenheidstype ingevoerd. Het doel was nobel: jongeren de eerste twee jaren van het secundair een algemene vorming aanbieden en dan na een grondige evaluatie doorsluizen naar de juiste studierichting. Op die manier konden ze hun sterktes en zwaktes inschatten. In de praktijk draaide het heel anders uit. Vaak uit prestige-overwegingen bieden scholen in de eerste jaren al een vrij ‘gespecialiseerde’ opleiding aan. Zo hypothekeren ze vaak de studie- en beroepskeuze van veel jongeren. Erger, aan persoonlijke studiekeuzebegeleiding wordt in de meeste scholen amper aandacht besteed. Volgens de eindtermen moeten ‘leerlingen een kritische houding aannemen ten opzichte van studierichtingen en onderwijsvormen’, maar school en leerkrachten staan zelf kritisch tegenover bepaalde richtingen.
Een ander knelpunt vormt het belabberde imago van de bètavakken op de middelbare school. De Vlaamse student scoort goed in wiskunde en wetenschappen, maar leuk vindt hij die vakken niet. Saai, moeilijk, niet trendy, zeggen ze. Het is een van de voornaamste redenen waarom ze later de mathematische rijstrook richting exacte wetenschap mijden. Op het departement Onderwijs kennen ze het probleem. De overheid kleurde onlangs het vak wiskunde ‘meer realistisch’ in en bestookte jongeren met affichecampagnes, wetenschapsbussen en -weken. Imagebuilding als ultiem tovermiddel. ‘Het is de bedoeling om aan jongeren te tonen dat informatici en ingenieurs geen wereldvreemde nerds zijn die het milieu kapot maken, maar mensen met een visie,’ zegt Karel Uyttendaele over een van de imagocampagnes.
Dat men in zulke imagocampagnes vaak de waarheid verloochent, mag de pret niet drukken. Zo kwamen overheid en sector onlangs met de campagne ‘Verpleging: het zit in je bloed’. Met woorden als teamspirit, snelle beats en adrenaline probeerden ze het beeld van ‘de overwerkte verpleegkundige zonder sociaal leven’ uit te wissen. Lieve Goos van het UZ Gasthuisberg: ‘We hebben even moeten slikken toen we die campagne zagen. Ze was wel goedgemaakt, maar niet zo realistisch. Ze gaf geen juist beeld van het beroep. Het aspect ‘zorg, er zijn voor de patiënt’ – toch heel belangrijk in ons beroep – kwam onvoldoende aan bod.’
Niet alleen de te kleine instroom aan bèta- en andere studenten, ook het tekort aan arbeidscompetenties bij pas afgestudeerden baart de arbeidswereld zorgen. Het oude liedje: ons hoger onderwijs is – in tegenstelling tot Duitsland bijvoorbeeld – school-based. Het vertrekt vanuit het idee: we moeten een brede en algemene vorming aanbieden binnen een schoolse omgeving. In het verleden wekte die filosofie wel eens de toorn op van bedrijfsleiders, die erover klaagden dat jonge afgestudeerden nauwelijks weten hoe de arbeidssnelweg eruitziet. ‘Het is een verhaal dat al vele malen verteld is. En opnieuw verteld wordt in tijden van economische crisis als bedrijven op zoek zijn naar kant-en-klare werknemers’, zucht professor onderwijskunde Dirk van Damme (Universiteit Gent). ‘Maar ook het bedrijfsleven begint stilaan te beseffen dat het onderwijs andere doelstellingen heeft. Onderwijs moet mensen basiscompetenties aanleren, algemene vorming aanbieden. Het zal nooit in staat zijn om alle evoluties uit het bedrijfsleven te volgen. Dat is weinig zinvol, aangezien een opleiding nog maar zelden het vooruitzicht geeft op een vast beroep. Trouwens: omdat kennis zo snel evolueert, smeken veel bedrijfsleiders vandaag al om mensen met algemene vaardigheden. Mensen die met informatie kunnen omgaan, zonder oogkleppen.’
A LA BOLOGNAISE
In dat verband blijft het gissen welke invloed het met tromgeroffel aangekondigde Bologna-akkoord zal hebben op het hoger onderwijs. ‘Bologna’ staat synoniem voor een grootse vernieuwing van het hoger onderwijs. Het komt erop neer dat universiteiten en hogescholen zich moeten aanpassen aan een gemeenschappelijk Angelsaksisch model, zodat Belgische diploma’s ook buiten Europa begrijpbaar zullen zijn. In plaats van kandidaat na twee jaar, zullen studenten hoger onderwijs zich na drie jaar bachelor kunnen noemen. Daarna kunnen ze nog een theoretische en eenjarige master-opleiding volgen.
Zaak is dat studenten die een bacheloropleiding volgen, zich al na drie jaar op de arbeidsmarkt kunnen begeven. Bovendien moet hun diploma, dixit Bologna, ‘relevant zijn voor de arbeidsmarkt.’ Een frase die haaks staat op de academische, theoretische missie van universiteiten, zo lijkt het wel. ‘Toch niet’, zegt hoogleraar Eddy van Avermaet, opdrachthouder kwaliteitsbeleid van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). ‘Her en der bestaat inderdaad de vrees voor een ontwaarding van de academische opleiding. Maar de universiteiten willen de elementen die nu in een academische opleiding zitten in elk geval behouden. Daarom pleiten we ervoor de bachelor op te vatten als een doorstroomgraad, we gaan ervan uit dat het gros van de studenten zal doorstromen naar een masteropleiding.’ Blijft de vraag wat er gebeurt met studenten die al na drie jaar de universiteit vaarwel zeggen. Van Avermaet : ‘Dat blijft nog koffiedik kijken. Ik denk dat er meer aandacht besteed zal worden aan algemene vaardigheden – een probleem wetenschappelijk benaderen, spreken, schrijven – vaardigheden waarmee zelfs een bachelorstudent zijn weg kan vinden op de arbeidsmarkt. Als we nu onze mensen na twee jaar laten gaan, zouden ze nog niet veel kunnen. Maar dat is dus iets anders dan zeggen: we gaan ze klaarstomen voor de arbeidsmarkt.’
In onderwijskringen hoopt men dat Bologna een motor zal worden voor het ‘levenslange leren’, een begrip dat sinds het begin van de jaren ’90 bovenaan de nationale en internationale beleidsagenda’s staat. Het is een bekend gegeven: Europa kan niet echt uit natuurlijke rijkdommen putten, dus moet het zijn vermogen maar halen uit de kennis van zijn inwoners. Die kennis heeft meer dan ooit een tijdelijke levensduur, net als diploma’s een beperkte houdbaarheidsgraad hebben. Iedereen is dus in de toekomst gedoemd om zich weer op de kennissnelweg te begeven. Bologna kan die stap vergemakkelijken: het bachelor-master-systeem laat toe om vroeger te stoppen met voltijds leren en later de draad weer op te nemen. Zo kunnen volwassenen in de toekomst makkelijker universiteits- en hogeschoolcampussen bevolken. Al hoeft dat niet direct. Professor Van Damme : ‘Levenslang leren omvat niet alleen het georganiseerde onderwijs, maar ook het informele onderwijs. Leren in de vrije tijd, in het bedrijf… Steeds meer beginnen mensen en ondernemingen te beseffen dat de plaats waar je iets leert niet meer zo belangrijk is, wel de kennis en competentie die je opdoet. Een vrouw die vijf kinderen heeft opgevoed, heeft wel de competenties, alhoewel ze nooit voor kinderverzorgster gestudeerd heeft. Het naar waarde schatten van die eigenschappen is meer dan ooit belangrijk geworden.’
Illustraties: Steve Michiels
Stijn Tormans