De Palestijnse staat is dus niet uitgeroepen. Welke gevolgen heeft dat voor de gewone Palestijn?
A ziz Abu Zayyad (52) is leraar wiskunde aan een Palestijns lyceum in Oost-Jeruzalem. Hij vindt het uitstel om de Palestijnse staat uit te roepen een wijze beslissing: “Al onze vrienden hebben Yasser Arafat de raad gegeven om het spel van Benyamin Netanyahu niet mee te spelen en de staat – zo vlak voor de verkiezingen – niet uit te roepen.”
Hij woont in Al Azariyah, een groot Palestijns dorp op zo’n vijf kilometer van Jeruzalem. “Geen enkele Israëlische politicus is bereid een compromis te sluiten over Jeruzalem”, zegt hij wat triest. “Niet één wil dat de Palestijnen een eigen staat hebben naast de Israëlische. Soms denk ik, heel even, dat Netanyahu misschien maar beter de verkiezingen wint. Met hem weten we tenminste waar we aan toe zijn.”
En dan, met aandrang: “De Israëli’s moeten begrijpen dat Arafat de enige Palestijnse leider is die genoeg macht heeft om vrede te sluiten met de joodse staat. En ook Arafat heeft niet het eeuwige leven. We hebben een staat nodig, maar we wegen zo licht tegenover Israël. Dat land is zo sterk, militair, economisch. Waarvoor zijn de Israëli’s dan bang? Als ik hen was, ging ik meteen akkoord met een Palestijnse staat. Wij hebben hen nodig voor onze ontwikkeling. Zij hebben enkel onze goede wil nodig.”
OP WEG NAAR JERICHO
Al Azariyah ligt op de weg van Jeruzalem naar Jericho. In dit dorp, zo zegt de traditie, wekte Jezus Lazarus op uit de doden. Vandaar ook de naam: Al Azariyah. Het werd tweeduizend jaar geleden gesticht door christelijke families. Vandaag zijn er – op 22.000 inwoners – maar achthonderd christenen.
Hoewel het dorp en de omliggende dorpen bijna aansluiten bij de stad, is er een militaire controlepost. De bewoners hebben een pas nodig om naar Jeruzalem te gaan. Sinds de akkoorden van Oslo valt Al Azariyah onder Palestijns bestuur, maar het wordt militair gecontroleerd door Israël.
En dus kunnen de bewoners sinds 1993 niet vrijuit de weg naar Jeruzalem nemen. Duizenden mensen werken in de hoofdstad: in hotels, scholen, ziekenhuizen, als bouwvakker, advocaat, winkelier, monteur. Maar iedereen heeft een pasje nodig, uitgereikt door de militairen. Zo’n paspoort geldt in principe twee maanden, maar het wordt niet automatisch verlengd.
Aziz Abu Zayyad heeft een pasje nodig om naar zijn werk te rijden en een tweede om zijn zoon Amir (13) naar het ziekenhuis te brengen. Amir lijdt aan een zeldzame ziekte, waardoor zijn spieren degenereren. Hij werd behandeld in Hadassa, een Israëlisch ziekenhuis in Jeruzalem.
“Hij werd goed verzorgd”, zegt zijn vader. “Acht jaar lang ging alles goed, want toen was het dorp onder de gewone militaire controle.” Maar na de akkoorden van Oslo werd Cisjordanië opgesplitst in autonome zones, gescheiden door militaire controleposten.
ARAFAT WAS MIJN HELD
Om in een ander dorp op bezoek te gaan, moet je een pasje hebben. Naar Jeruzalem rijden – nochtans het administratieve, medische en onderwijscentrum – is helemaal een bureaucratische nachtmerrie.
“Toen Netanyahu aan de macht kwam, werd mijn pasje voor het ziekenhuis afgeschaft”, vertelt Aziz. Hij smeekte, bewees dat zijn zoon echt elke maand naar het ziekenhuis moest, dat de behandeling van vitaal belang was. Maar niets hielp.
Toen werd hij razend. “Arafat kan mooi praten”, zegt hij. “Maar hij kan niet op tegen Israël. Hij was mijn held. Overal in huis hing zijn foto. Maar ik heb ze van de muur gehaald en verscheurd. En ik heb geschreeuwd dat ik voortaan Hamas steunde.”
In het begin kwamen de artsen van Hadassa zijn zoon thuis verzorgen. En dan was er geen behandeling meer tot hij – met veel kruiwagens – weer een pasje kreeg. Dat verloopt over twee dagen en hij heeft nog steeds geen nieuw.
De familie Abu Zayyad is de oudste in het dorp. Tweehonderd vijftig Abu Zayyads wonen er. De allereerste kwam hier met het leger van Saladin, meer dan achthonderd jaar geleden. Een Arabische inscriptie op de Romeinse toren getuigt daarvan.
Nu zitten de Zayyads geklemd tussen de willekeur van het Israëlische leger en de Palestijnse regering, die ook niet vies is van bureaucratie en corruptie. Maar als het niet voor zijn zieke zoon was, zou Aziz zich niet beklagen. Soms heeft hij zelfs geen pasje om naar school te gaan en dan sluipt hij langs binnenwegen naar het lyceum. “Om gewoon les te geven, moet ik de wet overtreden”, zegt hij. “Of mijn leerlingen in de steek laten.”
Misschien is dat de sterkte van de Palestijnen. Hun veerkracht en volharding. Ze buigen het hoofd niet en geven niet toe aan de wanhoop en haat die alles vernietigen.
Victor Cygielman