‘We hebben hier godzijdank geen last van gezelligheid.’ Rotterdam 2001: een raamvertelling.

Een echte Rotterdamse grap? Dichter-performer Jules Deelder, de zelfbenoemde ‘nachtburgemeester van Rotterdam’, hoeft er niet lang over na te denken: ‘Amsterdammers zijn aardige mensen. Ze hebben een goed hart – het moest alleen gekookt op hun rug hangen. En dan liefst zo laag dat de honden erbij kunnen.’

Rotterdammers kankeren graag op Amsterdam – het is hun lust en hun leven. De Maasstad, die zich dit jaar samen met Porto culturele hoofdstad van Europa mag noemen, kampt sinds mensenheugenis met het zogenaamde second city syndrome. De schrijver Marcel Möring, die twaalf jaar geleden naar Rotterdam verhuisde, verbaast zich nog dagelijks over het minderwaardigheidscomplex van zijn stadsgenoten. ‘Ook hele redelijke mensen worden ineens bevangen door een blind soort woede als het over Amsterdam gaat. Het beste aan Amsterdam vinden ze toch de laatste trein terug naar Rotterdam. Ze hebben hetzelfde soort verongelijktheid als Belgen hebben tegenover Nederlanders. Het is ook nergens op gebaseerd. De cultuur zit in Amsterdam, klagen ze dan – alsof Amsterdam dat kan helpen. Maar daar staat weer tegenover dat Rotterdam een veel dynamischer stad is. We hebben hier godzijdank geen last van gezelligheid. Niet het soort cafés waar een Perzisch kleedje over de tafel ligt en ome Jaap achter zijn borreltje zit. Amsterdam wordt iedere avond overspoeld door mannen uit de provincie, die hun vrijgezellenavond komen vieren en rondlopen met kunstborsten, een bruidsjurk en een fopspeen in hun mond. Daar blijven wij in Rotterdam allemaal van gespaard. We hebben hier geen vreetloketten en zelfs geen souvenirwinkeltjes. Waar zou je ook een souvenir van moeten kopen?’

Gerrit Komrij, de Nederlandse Dichter des Vaderlands die in Portugal woont, was samen met de Portugese president Jorge Sampaio eregast op het openingsgala van Rotterdam 2001. ‘Ik observeer het gewoon als glimlachende buitenstaander. Al die gemeenplaatsen over Rotterdam en Amsterdam kun je perfect vergelijken met die over Porto en Lissabon. In Porto vinden ze óók dat zij al het geld verdienen, terwijl Lissabon de stad is van de kunstenaars en de luiaards. Dat flaneert daar maar een beetje, dat hangt in cafés rond, terwijl in Porto wordt gewerkt. Ik kom zelf uit Winterswijk, ik heb lang in Amsterdam gewoond en wat mij frappeerde: je wordt meteen Amsterdammer. Maar je wordt nooit een Rotterdammer als je niet in Rotterdam geboren bent. Dat is het provincialisme in zijn extreme vorm. Ik heb wel eens gezegd: je hebt Nederlandse schrijvers, en je hebt Rotterdamse schrijvers. Die moeten het niet in hun hoofd halen iedere avond naar Amsterdam te fietsen als ze hier niet met de nek aangekeken willen worden. Maar als ze hier blijven, gaan ze weer dood van de verveling, de drank en de drugs. Het is toch wat!’

STAD ZONDER EIGENSCHAPPEN

Intendant Bert van Meggelen van de Stichting Rotterdam 2001, Culturele Hoofdstad van Europa nam als uitgangspunt voor zijn organisatie het boek De Onzichtbare Steden van de Italiaanse schrijver Italo Calvino. Daarin vertelt Marco Polo aan de keizer van de Tartaren over alle steden die hij op zijn reizen heeft bezocht of die aan zijn fantasie zijn ontsproten. Uiteindelijk blijken al die verhalen over één stad te gaan: Venetië, de geboorteplaats van Marco Polo. Van Meggelen ziet Rotterdam als ‘een Stad zonder Eigenschappen’, en Rotterdam 2001 als ‘een raamvertelling’: tien verschillende steden – de ‘Werkstad’, de ‘Plezierstad’, de stad van vele culturen, de stad van Erasmus, enzovoorts – die samen één stad vormen.

‘Gelul’, oordeelt Deelder. ‘Daar word je toch doodziek van. Dat ze Erasmus weer van stal moeten halen, terwijl Erasmus destijds niet wist hoe gauw hij hier weg moest komen en zijn veelbescheten standbeeld nu staat te verzuren op een plek waar je als mens je hond nog niet laat urineren! Culturele Hoofdstad van Europa, Manhattan aan de Maas, maar wel de kroegen dicht om één uur!’

Marcel Möring zegt het iets genuanceerder: ‘Ik heb de catalogus van Rotterdam 2001 proberen te lezen, maar al die conceptuele bespiegelingen over “centripetale krachten” of “verhevigde vormen van heterogenisering” zijn aan mij niet besteed. En zo’n verwijzing naar Musil of Calvino vind ik toch een kunstmatige poging tot diepgang. De Onzichtbare Steden is een prachtig boek, maar daar moet je met je poten afblijven. Het motto van 2001 is “Rotterdam is vele steden”. Dat zal wel. Is er één stad waar dat niet voor geldt? Rotterdam heeft sterke punten genoeg die men had kunnen benadrukken. De architectuur bijvoorbeeld.’

Architect Lucas Verweij van het Buro Schie 2.0 is het maar ten dele met hem eens: ‘Ik vind dat motto juist wel slim gekozen. Ik ben geen voorstander van het angstvallig zoeken naar één bepaalde identiteit, die dan wordt opgehangen aan een of ander historisch relict, een landschap of desnoods een rivier. Zo’n motto als “stad aan de stroom” voor Antwerpen vond ik, met permissie, nogal geforceerd. Een stad is een opeenstapeling van identiteiten. Een stad herbergt vele steden, herbergt honderd miljoen verhalen, herbergt duizenden links tussen het een en het ander. Als je de identiteit van een stad opnieuw wil formuleren, kom je onherroepelijk uit bij een multipele persoonlijkheid.’

Het cliché van Rotterdam Werkstad (voor de Rotterdammers een geuzennaam) staat intussen nog recht overeind. Het verhaal gaat dat de overhemden er met opgestroopte mouwen in de winkels hangen. En de Amazing Stroopwafels zongen ooit:

Rotterdammers moeten werken

Produceren zweet en eelt

Alle ledigheid en stilstand

Dat is iets wat ze verveelt.

Rotterdammers zijn met kunstzin

Niet erg rijkelijk bedeeld

Kijken dus met scheve ogen

Naar een boek of naar een beeld.

NEDERDIETSCHE BETONGROEP

Toch is Rotterdam niet echt een culturele woestenij. Alleen al voor een bezoek aan boekhandel Donner – een megastore in Amerikaanse stijl, Lijnbaan 150 – zou een mens naar Rotterdam sporen. Er is het gerenommeerde jaarlijkse Filmfestival en eveneens jaarlijks Poetry International. Er is het Museum Boijmans Van Beuningen (dat komisch genoeg nog tot het najaar in de steigers staat – foutje in de timing), het concertgebouw de Doelen en het ro theater, waar Franz Marijnen destijds directeur was en nu Guy Cassiers regisseert. Maar wat Rotterdam werkelijk bijzonder maakt is de, zeker voor Nederlandse begrippen, buitenissige moderne architectuur: de hoogbouw aan het Weena, de Kubuswoningen, de monumentale Erasmusbrug (‘de Zwaan’ in de volksmond), de stadsuitbreiding op Kop van Zuid. Nadat Duitse bommenwerpers op 14 mei 1940 het centrum van Rotterdam in de as hadden gelegd, moest de stad compleet worden wederopgebouwd.

‘Voor de oorlog was Rotterdam een spuuglelijke stad’, zegt Deelder. ‘De boel pleurde toch al van rottigheid in elkaar. Je zou dus kunnen denken aan een gerichte actie van de Luftwaffe in samenwerking met de Nederdietsche Betongroep om de stadsvernieuwing radicaal aan te pakken. Rotterdam is echt een booming town. Projectontwikkelaars kunnen hier vrijelijk hun gang gaan. Ik kan me niet voorstellen dat ik hier op een dag wakker zou worden en dat ik niet ergens op de achtergrond het gestamp van een heimachine zou horen. Dat zou toch wel een vreemde stilte opleveren. Er komt natuurlijk een dag dat er niets meer bijkan. Dan wordt het oppassen geblazen, want voor je het weet is het hier net zo’n openluchtmuseum als Amsterdam.’

Willemien Ippel, projectcoördinator van Architecture International Rotterdam: ‘Voor de oorlog was Rotterdam een echte cabaretstad, met veel café-chantants. Met het bombardement is dat allemaal verloren gegaan. Na de oorlog was het in eerste instantie de bedoeling de oude stad te reconstrueren, maar daar was geen geld voor. Er is toen resoluut gekozen voor een nieuw project. Men wilde de ideale stad bouwen. Rotterdam is heel Amerikaans in zijn structuur. Het is een stad zonder centrum.’

‘Dat is juist wel aardig’, vindt Lucas Verweij. ‘Contemporaine steden – denk maar aan Los Angeles – zitten een beetje in elkaar zoals het internet. Je kunt nooit zeggen: dát is de plek waar het allemaal gebeurt. De situatie in Rotterdam was tamelijk uniek omdat je je niet moest afvragen hoe je zou omspringen met het bestaande erfgoed. Je kon vertrekken van een kaalslag. Tot in de jaren zeventig zijn grote stukken van Rotterdam onbebouwd gebleven, om het dan in één keer goed te kunnen aanpakken. Manhattan aan de Maas? Ach, in vergelijking met een Amerikaanse stad stelt de hoogbouw hier niets voor, maar we zijn er toch best trots op. Er zijn veel mensen die Rotterdam om allerlei redenen haten. Omdat het er altijd waait bijvoorbeeld. Rotterdam is hard, kil, onbeheersbaar – het heeft, kortom, alle kenmerken van een hedendaagse stad. Ik vind dat wel aantrekkelijk. Het is toch fascinerend dat een stad zo rond de millenniumwende zichzelf nog kan updaten?’

PASSAGIERENDE ZEELUI

Geen stad voor nostalgische zielen – zoveel mag duidelijk zijn. In blauwe neonletters is op een van de hoogste gebouwen in de stad een vers van Lucebert aangebracht: Alles van waarde is weerloos. Dat heeft niets met kunstzinnigheid te maken: het is de slogan geworden van een verzekeringsmaatschappij. De dichter J.H. Leopold zei ooit: ‘Rotterdam is een fantastische stad, niet om wat het heeft, maar om wat het mist.’

Hollandse kneuterigheid – een molen, grachtenpandjes, pelgrimsbier – vind je alleen nog in de wijk Delfshaven. Van het veelbezongen Katendrecht, de voormalige rosse buurt, is niets meer over. Zelfs Deelder vind dat jammer: ‘Vroeger zag je in de stad nog wel eens passagierende zeelui, Noren of Zweden die zich helemaal lam zopen, naar de hoeren gingen en dan een café verbouwden. Dat had wel iets. Als ze nu nog willen passagieren, nemen ze gewoon de taxi naar Amsterdam.’

Rotterdam mag dan de grootste haven ter wereld zijn, daar is in de stad zelf niet veel van te merken. Pakhuizen zijn, net als aan de Londense docklands, verbouwd tot woningen. De havenbedrijvigheid is verplaatst naar de Europoort en de Maasvlakte, ver weg van het centrum, maar het loont de moeite om er een kijkje te gaan nemen, zegt Verweij. ‘Planologisch is het buitengewoon interessant. Het is een volstrekt artificieel gebied, bijna rechthoekig van vorm, met afgekante hoeken. Op de kaart kan je zien dat alle wegen en olie-opslagtanks onder een exacte hoek van vijfenveertig graden staan; het is echt een tekentafelontwerp. Als er ooit een enorme ramp zou uitbreken en de hele wereldbevolking zou vergaan, zullen buitenaardse wezens die de Maasvlakte ontdekken vast denken dat het om religieuze redenen zo getekend is.’

Een onaffe stad. Verweij moet er niet aan denken dat Rotterdam ooit afkomt: ‘De grootste crisis zal aanbreken als de Rotterdammers niet langer naar de toekomst kunnen kijken. Alles wordt hier beheerst door het toekomstdenken. We hebben nu het geluk dat we op Kop van Zuid – een wijk in volle ontwikkeling – ons kunstje nog een keer kunnen overdoen. Maar ooit raakt alles volgebouwd. Als we daaraan denken, wordt het echt zwart voor onze ogen.’

SCHOUDERVULLINGEN EN WITTE SOKKEN

‘Rotterdam is een stad van nouveaux riches‘ zegt Möring, ‘er zit hier geen oud geld. We willen onze rijkdom laten zien. En dus móét Rotterdam het hoogste gebouw van Nederland hebben. Als we een brug bouwen, dan bouwen we ook meteen een heel bijzondere brug. Rotterdammers durven heel ver gaan. Het is een combinatie van moed en patserigheid. Rotterdamse vrouwen herken je aan hun schoudervullingen en goudborduursel. Rotterdamse mannen dragen dure pakken, maar wél met witte sokken.’

Een karikatuur – dat wil Möring graag toegeven. Want Rotterdam is natuurlijk ook een stad van arme sloebers en marginalen. Het hoofdkwartier van Rotterdam 2001, de verbouwde Calypso-bioscoop, ligt pal naast de Pauluskerk, waar dominee Hans Visser een opvangcentrum heeft ingericht. ‘Iedereen is hier welkom: daklozen, drugsgebruikers, vluchtelingen, psychiatrische patiënten, je kunt het zo mesjokke niet verzinnen. Je moet je niet verkijken op al die glimmende gebouwen: Rotterdam kent ook veel achterstandsbuurten. De werkloosheid is hier nog altijd vrij hoog. Als je alleen maar je lichaamskracht in de aanbieding had, was je vroeger hartelijk welkom op de arbeidsmarkt. Nu zeggen ze: ga maar een deur verder. Met de stukgoedsector is hier in de haven ook veel werkgelegenheid verdwenen.’ Visser is wel te spreken over zijn buren van de Stichting Culturele Hoofdstad: ‘Ze hebben echt hun best gedaan om ook gemarginaliseerde groepen erbij te betrekken. Kunstenaars werken met psychiatrische patiënten en drugsgebruikers aan allerlei projecten. Ach, als zo’n evenement georganiseerd wordt, zijn er altijd mensen die onmiddellijk beren op de weg zien. Die denken dan dat Rotterdam nog meer drugstoeristen zal aantrekken. Ik heb er totnogtoe niets van gemerkt. Vorig jaar met Euro 2000 trouwens ook niet.’

Meer dan de helft van de kinderen die in Rotterdam worden geboren, is niet van oorspronkelijk Nederlandse afkomst. Rotterdam is een gekleurde stad, veel meer dan Antwerpen. Toch heeft extreem-rechts er nooit echt voet aan de grond gekregen.

‘Iedereen leeft hier door elkaar heen,’ zegt Möring, ‘zonder dat het allemaal vreselijk politiek correct is en beladen met termen als multiculturaliteit. Het gaat hier allemaal nogal vanzelfsprekend. Toen ik hier pas woonde, zat ik een keer in de tram en hoorde ik achter mij twee meisjes in plat Rotterdams converseren. Dat is echt een heel erg lelijk taaltje. Ik draaide mij zo’n beetje geërgerd om, om te zien wat voor vreselijke Rotterdamse snollen dat wel niet zouden zijn, en daar zaten twee allochtone meisjes met van die hoofddoeken. Toen wist ik: het zit wel goed.’

‘Als Rotterdam geen zwarten had,’ zegt Verweij, ‘zou ik onmiddellijk verhuizen. Ze brengen juist de jus in de stad, de feestelijkheid en de lummeligheid. Je wordt toch knettergek van die Rotterdammers die alleen maar willen werken? Al die trams vol lui die zo snel mogelijk vooruit willen, terwijl het leven toch pas leuk wordt als de tram ontspoort.’

Piet Piryns Tine Vandendriessche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content