Het Huelgas ensemble bestaat een kwarteeuw en viert dit met een doden- dans. Een gesprek met Paul van Nevel.

HET HUELGAS ENSEMBLE, ons meest gereputeerde ensemble voor muziek uit de Middeleeuwen en de Renaissance, bestaat vijfentwintig jaar. Zij het niet altijd in dezelfde vorm, eerst bestond het hoofdzakelijk uit blokfluiters, nu zijn het vooral zangers. Dat de naam een kwarteeuw bestaat, wil oprichter Paul van Nevel op twee manieren vieren. Eerst met een reeks concerten in het kader van het Festival van Vlaanderen. Vreemd genoeg, en waarschijnlijk tegen de haren instrijkend van de vaste fans, met muziek uit de twintigste eeuw. Hij koos composities van Hugo Distler en van de zo goed als onbekende jonge Saskia Macris, rond het macabere gegeven van de dodendans. Daarnaast staat de herneming geprogrammeerd van het succesprogramma ?Utopia Triumphans?, waarin tot veertig individuele zangers een soort van overdadige wolk van klank voortbrengen die de luisteraars wel bedwelmd moet achterlaten.

PAUL VAN NEVEL : We zijn 25 jaar geleden begonnen met hedendaagse muziek, met Frans Geysen wonnen we in ’72 als eersten de wedstrijd voor samenspel in Brugge. Na twee jaar is die hedendaagse muziek helemaal op de achtergrond geraakt. Met dit programma van de dodendans dacht ik terug naar onze oorsprong te gaan, naar de twintigste-eeuwse muziek. Distler is een koorcomponist met moderne klanken, maar in feite vrij conservatief. Zijn dodendans interesseerde me omdat ik daarmee het ensemble kon koppelen aan Julien Schoenaerts, iemand voor wie ik een grenzeloze bewondering heb. Daarnaast dacht ik om toch iets echt hedendaags te doen, om onze kop uit te steken.

Ik heb aan Saskia Macris, een jonge componiste van Grieks-Franse oorsprong, gevraagd of zij een werk met hetzelfde thema voor ons wilde schrijven. Het is een stuk geworden van 22 minuten voor tien zangstemmen. Macris zit in het laatste jaar van het conservatorium in Amsterdam, waar ik haar nog als leerling oude muziek heb gehad. Ik dacht : als wij iets nieuws doen, laten we dan ook iemand nieuw nemen, een jonge componiste die nog alles moet bewijzen. Ze is daarmee een vol jaar bezig geweest. Het stuk heeft een zeer hedendaags klankidioom, zeer expressief, recht op het lijf van de tekst geschreven. Het publiek zal verbaasd zijn. Als het een oude-muziek-publiek is, zal het even moeten slikken.

Waarom die omschakeling in stijl ?

VAN NEVEL : Het repertoire van oude muziek begint vrij bekend te worden en ik wil weg uit het enge kringetje van alleen maar oude muziek. Huelgas speelt minder en minder op festivals voor oude muziek alleen. Het milieu van oude-muziek-fanaten wordt zoiets als een sekte. Ik heb de beste herinneringen aan concertreeksen die niet uitsluitend met oude muziek te maken hadden.

Ik zal geen barok doen of romantiek, dat ligt me niet. Maar als je in de hedendaagse muziek met clusters begint te werken, dan wordt de intonatie zeer belangrijk. Voor ons wordt het een douche, een zuiveringsprocedure. We namen risico’s, zeker met de compositie van Macris, want we wisten niet wat eruit zou komen.

Er zijn blijkbaar nog altijd mensen die zeer precies weten hoe die middeleeuwse muziek moet worden uitgevoerd.

VAN NEVEL : Daartegen wil ik me afzetten. De oude muziekbeweging was er een van instrumenten. Je kon de oorspronkelijke periode-instrumenten gaan reconstrueren. Daar ligt het voor de hand om te trachten een klankbeeld te reconstrueren met het instrument dat de componist in zijn hoofd had toen hij de compositie schreef. Maar met de zangstem ligt het heel anders. Ik heb nog nooit een kadaver horen zingen. Men weet wel veel, maar men weet niet genoeg om te zeggen : zo is het. Vooral in de muziekwetenschappelijke wereld steken mensen de kop op die voorschrijven : ?Als het zo niet klinkt, is het niet goed.? Zeer gevaarlijk. Dat zijn tuiniers die elke dag in hun tuin onkruid zitten te wieden, maar er staan geen bloemen in. Ze denken te weinig aan het product als klank, als kunstwerk.

Muziek is zeer schichtig. het klinkt en het is weg. Laat ons alsjeblieft niet vergeten dat het om een plastische vormgeving gaat. Dat moet natuurlijk in een kader van historiciteit gebeuren wat tekstuitspraak, intonatie en de algemene esthetiek van de stem betreft. Maar daarbuiten, en dat vergeten veel musicologen, moet er muziek gemaakt worden, het moet de ziel van de muziek bevatten.

De 25ste verjaardag viert Huelgas dan toch weer met oude muziek. Met het programma veelstemmige muziek uit de cd ?Utopia Triumphans?.

VAN NEVEL : De zijstap naar het heden is eenmalig. Al was het maar omwille van de tijd. Met de voorbereidingen voor hedendaagse muziek ben je tien tot vijftien maal langer bezig dan met de oude muziek. De vocale ensembles die de ?Cinq Rechants? van Messiaen kunnen zingen, kan je in Europa op één hand tellen. Maar voor ons 25-jarig bestaan is ons label oude muziek. Rechtuit gezegd, ik was niet verzadigd van de muziek na de concerten en de opname die we voor ?Utopia Triumphans? twee jaar geleden hebben gedaan. Bij ieder concert kwamen er nieuwe dingen boven, ik hoorde telkens andere akoestische fenomenen. Van de zangersgroep zullen er twintig zangers zijn die in hun verdere carrière nooit nog met het Huelgas zullen meezingen. Maar als je feest viert, doe het dan feestelijk.

Wat veranderde er zoal in het klankbeeld per uitvoering ?

VAN NEVEL : Je hoort, afhankelijk van de ruimte, meer of minder boventonen. Bovendien kan je onmogelijk de evolutie van een veertig stemmen nagaan. Het is als een caleidoscoop. Als je die draait krijg je de hele tijd andere facetten en figuren.

Dat is met die veertigstemmige muziek ook zo. Mensen op de repetitie hoorden, vooral bij het stuk van Josquin Deprez een vier maal zesstemmige canon, een vierentwintigstemmige canon dus , totaal andere dingen al naargelang hun plaats in de ruimte.

Telkens als je je concentreert op andere aspecten in de polyfonie, andere stemmen, andere combinaties, hoor je andere details. Dat is voor het oor onverzadigbare muziek. Dat moet je lijfelijk meemaken want op cd krijg je slechts een tweedimensionaal plaatje. Het is muziek waar de techniek geen beslag op kan leggen. In feite begint het fenomeen al in 1501, na de invoering van de muziekdruk. Componisten schreven voor één welbepaalde ruimte, die waarin ze zelf ook zongen. Wat ze de ene dag schreven, werd ’s anderendaags uitgevoerd in diezelfde ruimte. Na 1501 werd muziek gedrukt en verkocht in heel Europa. De componist wist niet meer voor welke vocale groep hij componeerde, laat staan voor welke ruimte. Als Gombert motetten schreef voor de hofkapel van Karel V in Madrid of in Valladolid, dan kende hij heel goed de akoestiek en schreef hij automatisch daar naartoe, bewust of onbewust. Als je als muzikant elke dag twee à drie uur in die ruimte zingt, dan hou je daarmee rekening. Vandaar dat elk stuk voor één ruimte slechts één bepaald tempo heeft. Elk stuk komt op een andere manier tot zijn recht, in een andere ruimte, in een ander tempo.

Is dat de reden ook waarom u meestal met uw zangers in een cirkel tussen het publiek gaat staan ?

VAN NEVEL : De opstelling op het podium met het publiek ervoor is een achttiende en negentiende-eeuwse manier van muziek maken. In de zestiende eeuw is de dagelijkse muziekuitvoering nog in een kleine kring van hofmensen, ik maak me zelfs sterk voor een man of tien, waardoor het contact veel intiemer was. Op feestdagen, met bezoek en hofhouding erbij, was dat meer. Alleszins klein en het contact tussen uitvoerder en toehoorder moet heel intens zijn geweest. Om dat een beetje opnieuw op te nemen, zet ik mijn mensen zoveel mogelijk in het midden. De verste luisteraar zit dan slechts half zo ver als in een negentiende-eeuwse concertzaal. Bovendien kunnen de muzikanten bij hun intonatie veel meer contact met mekaar hebben dan in een halve cirkel. De derde reden is dat in de meeste ruimten waar we optreden de muziek als een klankzuil rechtstreeks naar boven gaat en de ruimte zelf is de versterking, het komt in zijn totaliteit op de luisteraars terug.

Inspireerden de vaste zangers de componist dan niet meer dan de ruimte ?

VAN NEVEL : Je hoort aan de muziek of de mensen zelf zongen of niet. Agricola is een door tijdgenoten en collega’s zeer gewaardeerd zanger. Hij schrijft ook heel avontuurlijk, op de rand van het virtuoze wat de stem betreft. Homogeniteit betekent niet een romantisch Duitse koorklank, zo van ?we moeten naar mekaar toezingen?, ?de timbres moeten zoveel mogelijk naar mekaar toekleuren?, waardoor elke individualiteit wordt uitgeschakeld.

Dat is een zeer laat-romantische visie. Ik denk dat je moet zorgen dat als je met twee of met drie één stem zingt, je qua intonatie en qua tekstuitspraak stilistisch gesproken dezelfde mening hebt. Als die drie precies hetzelfde zijn, mag je met verschillende stemtypes zitten of verschillende kleuren dat maakt niet uit. De individualiteit in deze muziek moet zeer groot geweest zijn, dat kan niet anders, als je ziet dat Josquin, Agricola, De Manchicourt zelf zangers zijn geweest. Die waren helemaal niet geïnteresseerd om te verdwijnen in een amalgaam van één homogene nietszeggende koorgroep.

Is het daarom dat u per compositie die u uitvoert de stemmenmengeling aanpast ?

VAN NEVEL : Ik probeer zoveel mogelijk het ongeveer benaderende stemtype op een partij te zetten. Door ons huidig klankbeeld van sopraan, alt, tenor, bas zijn we een rijk palet kwijtgeraakt. Dat zijn stemtypes die de zestiende eeuw niet heeft gekend. Er waren misschien tien verschillende types van alt en vijf types van tenor. Twee voorbeelden. De echte basso profundo bestaat nog nauwelijks. Bij Pierre de la Rue krijg je geregeld stukken die tot de D onder de notenbalk van de fa-sleutel gaan. De koren zijn tegenwoordig al blij als ze bassen kunnen vinden die de F een beetje goed kunnen zingen, zeker geen D en laat staan de soms voorgeschreven C’s. Een ander verdwenen stemtype is de hoge tenor. Onze zangers zijn opgevoed om een eenheid van klankkleur aan te houden, over de hele tessituur, de omvang van de stem. Ze willen zich niet belachelijk maken door te gaan falsetteren. Maar de esthetiek van de zangtechniek van de zestiende eeuw werkte daarmee. Je krijgt partijen van twee octaven. Ik werk slechts met contratenoren als het door het repertoire is aangewezen : in Franse muziek van einde zestiende eeuw, begin zeventiende eeuw is het duidelijk dat haute-contres zijn gebruikt. Maar voor zeg maar Vlaamse polyfonie van de zestiende eeuw laat ik de altpartij nooit door alten zingen, wel door hoge tenoren die falsetteren. De fysionomie van het menselijk lichaam is door allerlei omstandigheden veranderd. De stembreuk kwam toen pas rond de achttien jaar. Gallus wisselde zelf pas op zijn eenentwintigste jaar. Nu is de breuk er al rond de twaalf jaar, waar vind je nu nog knapenstemmen ?

Lukas Huybrechts

Huelgas ensemble, ?Dodendans?, KVS Brussel 18/9, Nieuw Namen Zeeuwsch Vlaanderen 19/9, Collegekerk Sint Niklaas 20/9, Vlaamse Opera Gent 21/9. ?Utopia Triumphans?, Kapellekerk Brussel 4/10.

Paul van Nevel : Muziek is zeer schichtig. Het klinkt en het is weg.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content