‘Juunkske, ziet dat ge altijd uw korte broek aanhoudt’

'Ik was een vervelende controlefreak. Een ziekelijke workaholic. Ik verwaarloosde iedereen.' © Jef Boes

Tv- en theatermaker Tom Van Dyck was de voorbije maanden vooral in bossen en op de fiets te vinden, nadat hij was gecrasht op de scène van de Arenbergschouwburg. Een gesprek over een snertjaar, ondernemerschap en een schoolmeester in de Wetstraat.

Hier is ‘em. Tom Van Dyck in eigen nat!’ Te midden van het met bladgoud en kristallen luchters versierde interieur van de brasserie, op tien stappen van de artiesteningang van de Bourlaschouwburg, staat een drijfnatte Van Dyck. Lachend, met de armen in de lucht, terwijl zijn cowboylaarzen in een steeds grotere plas water staan. ‘Jongens, wat een weer.’

Het verschil met de gebroken man die eind januari van de scène van de Arenbergschouwburg beende, kan nauwelijks groter zijn. ‘Dames en heren, hier stopt alles’, zei hij tegen het verbouwereerde publiek. ‘Ik liep de coulissen in, sloeg een paar dingen stuk in de kleedkamer en begon te janken.’

In de maanden die volgden, leek Van Dyck van de aardbol verdwenen. Tot hij op 5 mei nog een mokerslag kreeg. Een van zijn beste vrienden, Studio Brussel-presentator Christophe Lambrecht, overleed aan hartfalen. ‘Ik ben meteen naar zijn huis gereden. Ik kwam in een kamer vol wenende en babbelende mensen terecht. De warmte die daar hing, was overdonderend. Zo mooi. Zijn dood sloeg een krater in mijn ziel, en tegelijk pompte ze mijn hart opnieuw vol vuur. In mijn hoofd werd een knop omgedraaid: ‘We gaan er weer voor Van Dyck! Gedaan met die aanstellerij.’

U sprak voor het eerst weer voor een publiek tijdens zijn afscheidsdienst.

Tom Van Dyck: Ja. Die zondagavond in Christophes huis staken we met enkele mensen de koppen bij elkaar. We wilden iets moois maken van zijn dienst. De dagen nadien werd de vergaderzaal van Roses Are Blue, het productiehuis van Christophes echtgenote Anda, zowaar een repetitieruimte. Het ging over geluidscues en over welk licht bij welk nummer hoorde. Alsof we aan een nieuwe productie werkten. Soms moesten we stoppen omdat iemand hevig begon te huilen, of het gewoon niet meer uithield en naar buiten moest. Maar het werd een hartverwarmende plechtigheid. Mauro Pawlowski en Joost Zweegers zongen Christophes lievelingsliedjes, onder meer van Prince. Naar Prince luisteren zonder aan mijn teerbeminde Christophe te denken, dat gaat niet meer. Maar mezelf opvreten omdat ik niets van wat ik doe goed genoeg vind en alles zelf wil doen, gaat sinds zijn dood ook niet meer. Het is de tweede keer dat ik afscheid moet nemen van een dikke vriend, en het is de tweede keer dat ik door een afscheid iets cadeau krijg.

Wie was de eerste vriend die heenging?

Van Dyck: (met fonkelende ogen) Acteur Bert André. Hij stierf, veel te vroeg, in 2008. Hij werd 66. Hij was mijn oudste vriend. Ik leerde hem kennen via zijn dochter Sandrine, met wie ik destijds een relatie had. Ook na de breuk met Sandrine bleef Bert mijn vriend. Hij was poëtisch, belezen, geëngageerd. Hij sprak met Jan en alleman. En hij gaf me het beste advies dat iemand me ooit heeft gegeven: ‘ Juunkske, ziet dat ge altijd uw korte broek aanhoudt. ‘ Je moet altijd een beetje een kind blijven. Hijzelf droeg altijd een onzichtbare korte broek onder zijn pak. Zijn dood was aangekondigd. Hij werd almaar zieker. Dagenlang zat ik aan zijn sterfbed. De dag dat hij stierf, stond ik op de set van Van vlees en bloed. Toen ik hoorde dat hij overleden was, heeft de ploeg het een uurtje zonder mij moeten doen. Sandrine vroeg me om te speechen op zijn begrafenis. ‘En de mensen moeten lachen, Tom’, zei ze. ‘Sandrine, wat vraag jij nu van mij?’ stamelde ik. Maar de mensen hebben gelachen tijdens zijn uitvaart.

Met Sandrine André hebt u het prachtige Witte Nachten gemaakt, uw eerste voorstelling.

Van Dyck: Het stuk ontstond uit protest. We waren net afgestudeerd en werkten mee aan Het Salon, het project van Sam Bogaerts voor jonge makers bij het huidige NTGent. Zijn opdracht was: ‘Maak elke week een nieuw stuk.’ Elke week was er een première in wat nu NTGent Minnemeers heet. Dat is natuurlijk geschift. Tijdens een van die voorstellingen ben ik van het podium gelopen, recht naar de wc’s, ging op een toiletpot zitten, deed de deur op slot en bleef zitten tot na het applaus. Mijn medespelers begrepen er niets van. ‘Ik haat dit systeem!’ zei ik nadien tegen Sam. ‘Oké, neem de tijd die je nodig hebt om een stuk te maken’, antwoordde hij. Toen ging ik naar Bert André. Hij gaf me een dun boekje: Witte Nachten van Fjodor Dostojevski.

In 1998 bewerkte u Louis Paul Boons Eros en de eenzame man nog tot een solo. Nadien deed u in het theater nooit meer zoiets intiems. Wat is er van die 26-jarige theateracteur geworden?

Van Dyck: Die durfde veel meer dan de 47-jarige ouderling. Bert zei me ooit: ‘Hoe langer ik speel, hoe onzekerder ik word.’ Onzin vond ik dat. Nu begrijp ik precies wat hij bedoelde. Wat ook meespeelt: mijn liefde voor de filmset is gegroeid. Dat besef drong pas goed tot me door tijdens een gesprek met Alex van Warmerdam. Ik wilde Kleine Tony regisseren, een stuk van Alex, dus nodigde ik hem uit voor een etentje. Ik vertelde hem dat ik veel moeite had met spelen op de scène, dat ik het theater zo leeg en groot vond, dat ik exact wilde bepalen wat een toeschouwer ziet. Van Warmerdam keek me fronsend aan, nipte van zijn glas en zei: (met noordelijke tongval) ‘Tja jongen, jij bent gewoon iemand die moet filmen.’ Hij had gelijk.

Dankzij Het beest in u zouden we u eindelijk nog eens op de planken zien. Daar maakte de burn-out korte metten mee.

Van Dyck: (kordaat) Ik had géén burn-out.

Wat was het dan wel?

Van Dyck: Het was een crash. Ik wil dat benadrukken. Waarom? Wel, ik had een productieverzekering. Na het gesprek dat ik met de dokter van mijn verzekeraar voerde, weigert de verzekeringsmaatschappij me te vergoeden. Die dokter wil me de diagnose ‘burn-out’ geven zodat de verzekering me niet hoeft te vergoeden. (Verzekeringsmaatschappijen beroepen zich op de DSM-5, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Burn-out is daar niet in opgenomen, nvdr.) Mijn huisarts benadrukte nochtans dat ik geen burn-out had. Ik was mijn leven noch mijn werk beu. Ik was niet depressief. Wat ik wél deed, was voortdurend op het gaspedaal van mijn sportkar duwen . Ik negeerde alle stoplichten en vloog uit de bocht.

'Juunkske, ziet dat ge altijd uw korte broek aanhoudt'
© Jef Boes

Wat bezielde u?

Van Dyck: Het was vijftien jaar geleden dat ik nog op een scène had gestaan. Dus moest alles perfect zijn. Alles. De tekst, het spel, de tournee, de communicatie, de interviews. Daarom deed ik bijna alles zelf. Wat ik niet zelf deed, controleerde ik. Ik was een vervelende controlefreak. Een ziekelijke workaholic. Ik verwaarloosde iedereen. ‘Tom, je bent niet te genieten’, zei mijn vrouw (actrice Alice Reijs, nvdr). Ik luisterde niet. Onze twee dochters vonden dat hun vader niet te pruimen was. Ik luisterde niet. Zelfs naar mijn broer (bioloog Hans Van Dyck, nvdr) wiens verhalen de basis vormden van de voorstelling, luisterde ik niet.

Op 18 januari speelde ik een try-out in cultuurcentrum Luchtbal. De zaal zat stampvol. Ik zag het niet zitten en ben letterlijk gaan lopen. Mijn entourage heeft me moeten zoeken en overtuigen om het podium op te gaan. Op de scène zag ik mezelf slecht spelen. Op mijn schouder zat een duivels Tommeke. Het zei: ‘Amai, wat zeg je die zin slecht’ en ‘Oei, alweer een verspreking!’ Mijn monoloog werd een dialoog met mijn alter ego. Zot werd ik ervan.

Enkele dagen later, in de Arenbergschouwburg, ben ik halverwege de voorstelling opgestapt. Op dat moment geloofde ik echt dat ik nooit meer zou spelen. Ik zou wel een restaurant beginnen, of natuurgids worden. Huilend ben ik naar huis gereden. Ik kwam binnen in de keuken. Daar stond Lola, onze oudste dochter. Ze nam me in haar armen. En ze zei: ‘Ach papa, dit is de eerste keer dat een project van je mislukt. Zo gaat dat in het leven. Daar zul je toch mee moeten leren omgaan.’ Ik begon nog harder te huilen. Achttien wordt ze. Ze verraste me met haar nuchtere reactie.

Van een geslaagde opvoeding gesproken.

Van Dyck: (straalt) Dat hebben ze helemaal van hun moeder, hoor. Alice is heerlijk nuchter. Ook zij reageerde kalm. Mijn vrouw en kinderen hebben onder mijn gedrag geleden, de maanden voor de crash. Maar we zijn er als gezin niet onderdoor gegaan. We zijn nogal goed in onze emoties ventileren. Het kan knetteren in huis. Maar dat lucht ontzettend… (veert glunderend op) Kijk eens wie we daar hebben!

Van Dyck valt in de armen van regisseur Jan Eelen, die de brasserie binnenwandelt. De twee kennen elkaar al jaren en werkten onder meer samen aan de legendarische reeks In de Gloria . Eelen vertelt hoe hij de voorbije weken ‘al zeker drie keer op het podium heeft gestaan’. ‘Ach ja?’ vraagt Van Dyck verrast. ‘Als publiek, hè!’ zegt Eelen. ‘Da’s leuk, man.’

Ook om wat Jan Eelen zonet vertelde, wilde u dit interview geven.

Van Dyck: (bloedernstig) Vooral daarom.

U stond de afgelopen weken, net als Eelen, vaak op de scène, als toeschouwer, naast de acteurs die zonet gespeeld hadden. En u was aanwezig tijdens de veelbesproken cultuurcommissievergaderingen op 17 en 28 november. Waarom?

Van Dyck: Michaël Pas vroeg me mee mijn schouders te zetten onder de protestacties tegen de intentie van Vlaams minister van Cultuur Jan Jambon (N-VA) om het budget voor de projectsubsidies met 60 procent te verminderen. Michaël is de voortreffelijke woordvoerder van De Acteursgilde, en hij coördineert mee alle protestacties. Natuurlijk wilde ik dat doen.

Wat me mateloos ergert, is het denken dat voorafgaat aan de cijfers. Een minister van Cultuur zou het evenbeeld van een liberaal filosoof moeten zijn en pleiten voor openheid, vrijheid, diversiteit en discussie. Jambons visie is ingegeven door de ideologie die hij aanhangt. Dat is zijn volste recht, zo werkt democratie. Daarom is de belangrijkste vraag aan coalitiepartners Open VLD en CD&V: ‘Jongens, vinden jullie het echt oké dat het cultuurbeleid zo duidelijk bepaald wordt door één ideologie?’ Jambon wil alleen investeren in ‘wat we kennen uit een verleden’. Zo legt hij een monocultuur aan. Mijn broer Hans leerde me dat een monocultuur het landschap verschraalt. Vlinders of andere dieren zijn er nauwelijks te bespeuren. Er is geen leven, geen diversiteit. Wel, Jambon schaadt het culturele ecosysteem. (op dreef) Door alleen al te beslissen om de projectsubsidies zo zwaar te reduceren, verpulvert Jambon de zaadjes waaruit nieuwe planten kunnen groeien. De Anne Teresa De Keersmaekers en Ivo Van Hoves van deze wereld hadden niet meteen het niveau dat ze nu hebben, hè? Ook de meeste acteurs uit de musical 40-45 zijn begonnen in het theater, dankzij projectsubsidies.

Jambon toonde zich tijdens de cultuurcommissievergadering van 28 november weinig bereid om zijn plannen bij te sturen.

Van Dyck: (wikt en weeg zijn woorden) Op 19 december stemt het Vlaams Parlement over de begroting. Tot dan blijven we actievoeren. En we blijven spreken met de politiek. Wie weet, wordt de deur op een kier gezet.

Waar leeft u tegenwoordig van?

Van Dyck: Door reclamespots in te spreken, koop ik tijd om te herbronnen. 2019 was een rotjaar, maar nu start ik volop projecten op. Een goede voorstelling, serie of film bedenken kost tijd. Je hebt tijd nodig om te lezen, te denken, te schrijven, te innoveren.

Sinds wanneer werkt u zonder rechtstreekse subsidies?

Van Dyck: Sinds 2004, toen ik na jaren film- en televisiewerk de voorstelling Kaatje is verdronken maakte, koos ik ervoor geen projectsubsidie aan te vragen. Ik had becijferd dat het zonder kon, dus kon het subsidiegeld naar anderen gaan. Veel collega’s reageerden zuur omdat ik de commerciële kant koos. Wat is daar mis mee? Ik kom uit een ondernemersnest, mijn ouders baatten een elektronicawinkel uit. Ondernemen is me met de paplepel ingegeven. Waarom zou ik dat talent niet gebruiken? Bovendien heb ik een bekende kop, dat helpt – spijtig genoeg – om je werk te verkopen. Eigenlijk is dat een foute boel.

Stel: u mag bij minister Jambon op de koffie. Welk stuk voert u op in zijn kabinet?

Van Dyck: Sorry, dat vind ik geen relevante vraag. Mag ik Jambon een boekentip geven? De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon, en ik verzoek hem vooral aandacht te hebben voor ‘de kantieke schoolmeester’. Dat personage vindt het onzin dat er nieuwe romans geschreven worden. ‘En ik, die al zo veel boeken misverstaan heb, weet dat al wat er te zeggen valt reeds gezegd is’, foetert die schoolmeester op de eerste pagina van het boek. Het personage Boontje antwoordt meteen: ‘Het is mogelijk dat het onmogelijk is om iets nieuwer en juister te zeggen, maar over al het geschrevene daalt het stof der tijden neer. En ik peins daarom dat het goed is als er om de tien jaar een andere een kruis trekt over al die oude dingen, en de wereld-van-vandaag opnieuw uitspreekt met andere woorden.’

Met dat temperament lijkt u uit het juiste hout gesneden om een stadstheater te leiden. Toneelhuis zoekt een opvolger voor Guy Cassiers. Gaat u straks even solliciteren in de Bourla?

Van Dyck: Dat hebben wel meer mensen me gevraagd. Ik begrijp het wel. Het managen boeit me. Ik heb onlangs zelfs een extra opleiding cultureel ondernemerschap gevolgd. Politiek boeit me, zoals u net merkte. (lachje) Ik hou ook van het huis. Ik ken het goed, ik heb er enkele jaren gewerkt als acteur en regisseur onder Luk Perceval. Maar als artistiek leider zou ik de filmset te veel missen. Bovendien aard ik niet in een collectief. Ik ben een einzelgänger.

Precies 25 jaar geleden sprak u haast elke decemberavond, tijdens het opvoeren van Witte Nachten, de volgende zin uit.

Van Dyck: (leest zacht de tekst voor die ik hem toeschuif) ‘En ge vraagt u af, waar zijn mijn dromen gebleven en ge schudt uw hoofd en ge zegt hoe snel vliegen de jaren voorbij en weer vraagt ge u af wat heb ik gedaan met mijn jaren, waar hebt ge uw beste tijd begraven, hebt ge geleefd of niet…’ En toen viel er een lange stilte. (enthousiast) De herinneringen komen allemaal terug.

Wel, waar zijn de dromen gebleven?

Van Dyck: Ik heb al veel dromen verwezenlijkt. Ik heb zelfs mijn idool Nick Cave ontmoet, in 2010 na een opname voor De laatste show.

Waar broedt u op?

Van Dyck: Op veel. Met de tekst van Het beest in u wil ik nog iets doen, ik weet nog niet wat. Vers toneel volgt sowieso in 2021. En nee, het wordt geen solo. Ik heb ontzettend veel zin om te spelen en weer die korte broek aan te trekken. Maar dit keer wil ik me omringen met fijne mensen die ik volledig vertrouw. Samen met Alice, Ariane van Vliet en Lucas Van den Eynde breng ik Ex, een stuk uit 1999, geschreven en voor het eerst gespeeld door de Nederlandse Theatergroep Carver. Ze krijgen hele schouwburgen aan het daveren van het lachen.

En wat met uw liefde voor de camera?

Van Dyck: Er zijn plannen. Er groeit een langspeelfilmidee over een man die uit de bocht gaat. Al kan het evengoed een intieme monoloog in een huiskamer worden. Of in de openlucht. Wat rondhangen in de koude of de nattigheid kan deugd doen. Regent het nog?

‘Ik was voortdurend op het gaspedaal van mijn sportkar aan het duwen. Ik negeerde alle stoplichten.’

‘Ik geloofde echt dat ik nooit meer zou spelen. Ik zou wel een restaurant beginnen of natuurgids worden.’

Tom Van Dyck

– 1972 geboren in Herentals

– 1990 volgt de toneelopleiding aan het conservatorium van Antwerpen

– 1994 debuteert als maker met Witte Nachten

– 1994 richt mee het gezelschap De Roovers op

– 1999 richt zijn bedrijf De Kempvader op

– Tv In de gloria (2000), Het eiland (2004), Van vlees en bloed (2009), Den elfde van den elfde (2016), Over water (2018)

– 2019 crasht net voor de première van zijn solo Het beest in u

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content