De dichter Herman Leenders is helemaal terug. Acht jaar na Speelgoed neemt hij met Vervalsingen zijn plek tussen de tenoren van de Vlaamse poëzie weer in.

Herman Leenders’ debuutbundel – een tien jaar eerdere publicatie in de Yang-poëziereeks buiten beschouwing gelaten – deed in 1992 heel wat stof opwaaien in het Vlaamse poëziewereldje. Hoog binnenkomen in de hitparade heeft echter één groot nadeel: stijgen wordt moeilijk, dalen gaat als vanzelf. Landlopen, Leenders’ tweede bundel, werd door de critici minder enthousiast onthaald en de derde, Speelgoed, zelfs ronduit lauw.

Vervalsingen opent met een citaat van Pierre Bonnard, een Franse schilder die leefde van halfweg de negentiende tot halfweg de twintigste eeuw: ‘ Il ne s’agit pas de peindre la vie, il s’agit de rendre vivante la peinture.’ Het gaat er niet om het leven te schilderen, het gaat erom het schilderij levend te maken. Dat citaat benadrukt de autonome kracht van het schilderij en maakt de realiteit waarmee het is gelieerd van ondergeschikt belang. Dat geldt eveneens voor een gedicht, wil Herman Leenders ons duidelijk maken.

In Leenders’ poëzie staat kijken centraal. Afgezonderd vooraan in de bundel staat het gedicht Foto. De ik-persoon heeft een foto gezien van een vrouw op een balkon, en heeft in het echt ongeveer hetzelfde tafereel aanschouwd. ‘Als je een oogje dichtkneep / hing dat balkon daar / zomaar in de lucht’, staat er. Halveer het zicht en de dingen zien er helemaal anders uit. De slotregels: ‘Maar dat haar rok opwaaide / in de wind / dat is gelogen.’ Wat de foto toont is niet hetzelfde als wat het oog heeft gezien. Het ene is een vervalsing van het andere.

Zeggen dat deze dichter schildert met woorden klinkt ietwat oubollig. Het doet te veel denken aan fruit op een schaal of dieren in de wei, dat soort dichter is Herman Leenders helemaal niet. Fotografeert (of filmt) klinkt al beter. Het plaatje lijkt helder, maar is het dat ook? In Leenders’ werk wemelt het van de vertekeningen, tegenstellingen en vergelijkingen. Dat maakt zijn gedichten rijk en gevarieerd. Ondanks hun verstaanbaarheid bevatten ze een subtiel afgewogen dosis poëtische kracht.

Niet zelden staat het verhevene diametraal tegenover het gewone. Titels als Aubade, Ex-voto, Olla vogala en Ridder in de Leopoldsorde klinken stijf en formeel, maar de lading is altijd meer en anders dan wat de vlag laat vermoeden. Verder bevat Vervalsingen bij vlagen een scheut milde grimmigheid. In De schoonbroer van tante Gerda wordt er gespot met het gebabbel van de mensen. Het is een monoloog van een kletskous, die uiteindelijk eindigt waar hij begon. Een gedicht als een readymade, en een zeer geslaagde bovendien.

In deze bundel staan een paar ijzersterke relatiegedichten. Relatie is, in tegenstelling tot liefde, een neutraal woord met weinig emotionele beladenheid. Dat treft, want het is Leenders nooit te doen om het opwekken van emotionaliteit. In het gedicht Zondagmiddag in de Weba gaan een man en een vrouw, die een latrelatie hebben, naar de meubelzaak Weba. De derde strofe luidt als volgt: ‘Zij wil naar huis. / Hij ook / Ongelukkig genoeg / wonen zij niet samen’. Die ‘ongelukkig genoeg’ is puur cynisch, want uit de rest van het gedicht blijkt dat de man en de vrouw elkaars tegenpolen zijn.

Naast de thematiek van de menselijke verhoudingen, is de dood prominent aanwezig. Het gedicht Enige kennisgeving gaat over een overledene die wordt opgehaald door de begrafenisondernemer. Het is een hard, bijna harteloos gedicht, maar dat predicaat is voor rekening van de lezer. Herman Leenders brengt de dingen alleen maar in beeld en in taal. En hij doet dat voortreffelijk.

HERMAN LEENDERS, VERVALSINGEN, DE ARBEIDERSPERS, AMSTERDAM, 68 BLZ., 16,95 EURO.

DOOR PHILIP HOORNE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content