‘Je moet je eigen cultuur niet naar beneden halen’

© Robert Caplin/GF

Als een Belgische rockband twee concerten geeft in het buitenland, wordt er van een doorbraak gesproken. Maar voor hun jazzcollega’s is het bijna normaal om de wereld rond te reizen. Aan de vooravond van Jazz Middelheim zocht Knack er een paar op in de stad waar het allemaal om draait: New York. Of toch niet? ‘Vroeger vond ik Amerika maar niets. Wat een dikkenekkerij.’

‘Vriend, doe toch vooral nie of da ge thuis zij.’ In het publiek vallen een paar monden open. Het is vast Flemish, maar wat betekent het? ‘Bol het af, bol het af!’ Hier en daar wordt gelachen. Dat gebeurt niet zo vaak in Le Poisson Rouge.

De ‘LPR’, zoals deze club voor het gemak wordt genoemd, is een ernstige zaak. Midden in Bleecker Street, de slagader van de sixtiesbohème in Greenwich Village, ligt een kleine club met een groots verleden. In 1958 heette hij nog The Village Gate en kon je hier op één avond Miles Davis, John Coltrane en Art Blakey zien. Entree: 5 dollar. Belgen zijn er al lang een beetje thuis: in ’68 liep hier de musical Jacques Brel Is Alive and Well and Living in Paris. De affiche hangt nog altijd aan de gevel. De voorbije jaren is de LPR een kwaliteitslabel geworden. Wie zijn nieuwe plaat in New York wil lanceren, doet dat híér, of je nu Norah Jones, Robert Glasper, Trixie Whitley of Iggy Pop heet.

En vanavond dus: waarschuwingen met een Vlaamse tongval. Ze komen van Joachim Badenhorst, een jonge klarinettist uit Antwerpen. Achter hem, geklemd tussen het podium en het lage plafond, worden de logo’s van Gent Jazz en Jazz Middelheim geprojecteerd. Dit zijn de Belgian Jazz Anniversaries in de Big Apple, het feestje waarmee de Vlaamse festivals hun respectievelijk 15e en 35e editie vieren, en vooral: waarmee ze Belgische muzikanten voorstellen aan Amerikaanse journalisten en concertorganisatoren.

‘Natuurlijk had ik hier acts zoals Jef Neve en Melanie De Biasio kunnen brengen, en ze hadden het vast uitstekend gedaan. Maar zij hebben hun weg al gevonden’, zegt Bertrand Flamang, directeur van beide festivals. ‘Nee, dan liever iets uitdagends.’

Zijn oog viel op de bands van vier jonge Belgen die zich al hebben bewezen in de avant-garde én die een link hebben met New York: Badenhorst, drummer Teun Verbruggen, saxofonist Robin Verheyen en pianist Jozef Dumoulin.

Stuk voor stuk reizen ze de wereld rond, van Montréal tot Sidney. In de vaderlandse jazz is dat lang niet ongewoon. Hoe krijgen ze dat voor elkaar? Wat kunnen zij dat rockbands niet kunnen? Misschien ligt de sleutel wel in Badenhorsts lied Fremdenzimmer: ‘Doe vooral nie of da ge thuis zij.’

*** West Houston Street, Manhattan.

Een gedrongen man met een zonnehoed dribbelt het restaurant binnen, bestelt in de vlucht een iced slow coffee, en trekt de oortjes van zijn iPhone uit. ‘Fantastische muziek! Fantastisch!’

Dit is Ashley Kahn, wellicht de invloedrijkste jazzjournalist van de Verenigde Staten. New Yorkers zoals hij praten niet. Ze ratelen. ‘Badenhorst, Verheyen, Verbruggen en Dumoulin hebben iets gemeen: ze brengen met hun bands doorgecomponeerde muziek. Dit zijn geen jongens die op een podium stappen en beginnen te blazen. Dit is een heel specifiek genre binnen de jazz. Knap hoor, van die Belgen. Kijk, ik ken Robin al een tijdje, af en toe zien we elkaar in de stad. Zeker sinds ik hem vorig jaar op Jazz Middelheim zag, samen met Tom Barman. Ik kende dEUS al, maar TaxiWars? I love it! Die mix van poëzie en jazz met de intensiteit van rock is geweldig.’

Ik vertel hem dat TaxiWars bij ons wat tegenwind kreeg: wat dacht die Barman wel, dat hij in een jazzband overeind zou kunnen blijven? Kahn trekt een wenkbrauw op. ‘Ik ken hun voorgeschiedenis niet, maar ik weet wanneer ik iets goeds hoor. En op dezelfde manier is het goed dat Belgische bands naar de States komen zonder een loodzware zak vol vooroordelen op hun rug. Net daarom vind ik jullie zo interessant. Het heeft, en dat zeg ik met alle respect, iets heel onschuldigs: alsof je de speelgoeddoos van een ander kind krijgt en je mag overal aankomen. Dat levert iets nieuws op, zonder dat je je als muzikant zorgen hoeft te maken dat het al eens eerder is gedaan. En voor Amerikanen is het verfrissend om onze muziek – als we jazz nog “onze” muziek mogen noemen – te horen door de filter van een andere cultuur.’

Verfrissend, het zal wel. Maar zitten New Yorkers werkelijk te wachten op the next big thing from Belgium? Kahn wuift de twijfel weg. ‘Het aanbod is hier te groot om nog van concurrentie te kunnen spreken. Als je in New York wilt komen spelen, moet je je bewust zijn van wat er nog wordt aangeboden in de stad. Op dezelfde avond van de Belgen in Le Poisson Rouge speelt iets verderop de band waarmee David Bowie zijn afscheidsalbum Blackstar opnam. Ook niet min, dacht ik. De scene zit vol grote en kleine verrukkingen, vreemd en onverwacht en alleen-vanavond-dames-en-heren! Daar passen Belgen in New York tussen. Een onverwachtse verrukking die iedereen kan meepikken, als hij dat wil. Sommige mensen hebben op zo’n avond zin in een hamburger, anderen in een filet mignon. Dat is geen concurrentie, dat is zin in een andere smaak. En dat is oké. Als er ergens ter wereld een publiek bestaat dat klaar is voor uitdagende muziek als deze, dan is het wel in New York.’

*** Jazz at Lincoln Center, Columbus Circle, Manhattan.

‘De paspoortcontroles op JFK zijn altijd een ellende, maar nu was het helemaal erg. De flik: “U bent muzikant? Hoe heet uw band?” Ik: “The Bureau of Atomic Tourism.” Toen werd het even stil.’ (schatert) Drummer Teun Verbruggen (41) heeft er zin in. In het spelen. In de chaos van de stad. ‘Het evenement in Le Poisson Rouge zegt eigenlijk: het moet maar eens uit zijn met dat klein-Belgische denken. Daar hou ik van. En bovendien kunnen de deelnemende bands hier allemaal een Amerikaanse tournee aan ophangen. Dat is een prachtige kans.’ Maar het begon voor Verbruggen allemaal op Jazz Middelheim. ‘Als tiener hield ik van Prince, Primus en Red Hot Chili Peppers. Maar toen nam mijn vader me mee naar Middelheim. Ik werd gepakt door het Mahavishnu Orchestra. Daarna ontdekte ik saxofonist John Zorn, en drummer Joey Baron.’ Verbruggen trok naar het conservatorium van Brussel, zag de wereld als bandlid van het Jef Neve Trio en Flat Earth Society, en ging pas helemaal internationaal met zijn eigen atoomagentschap. Verbruggen: ‘B.O.A.T. is ontstaan in 2011, toen ik werd gevraagd voor het toenmalige Follow the Sound-festival in Antwerpen. Ik wilde een trio vormen met pianist Jozef Dumoulin en Kim Gordon, de bassiste van Sonic Youth, maar ze was niet vrij. Enfin, ze antwoordde niet op mijn e-mail. (lacht) Toen dacht ik: what the heck, ik bel de New Yorkse bassist Trevor Dunn nog eens, Parijzenaar Marc Ducret op gitaar, en we doen er nog twee blazers bij. We zijn nu drie liveplaten verder, hebben een Amerikaanse tournee achter de rug, en in november komt er ook een Europese rondreis. Soms moet je gewoon dúrven. Op de autoradio hoorde ik een fantastische saxofonist. Andrew D’Angelo? Die kende ik niet. Ik ging aan de computer zitten, ademde even diep, en verstuurde een mail. Wat later zat hij in mijn band.’

Voor iemand die al zo lang meedraait in het circuit is het vreemd dat hij pas in 2009 naar de VS kwam. ‘Ik heb nooit om een studiebeurs gevraagd. Ik vond Amerika maar niets. Wat een dikkenekkerij: “Wij zijn de echte jazzmannen”‘, zegt Verbruggen. ‘Daar verzette ik me tegen. Ik dacht: ik speel in Europa met uitstekende muzikanten, ik leer hier veel bij. Je moet je eigen cultuur niet zo naar beneden halen. Intussen ben ik hier dus wel al een paar keer geweest, en ik geef toe: als je met FES in Jazz at Lincoln Center mag spelen, is dat heel indrukwekkend. De energie van de stad, het niveau van de muzikanten, de beeldende kunst: het is allemaal niet min. Maar hier studeren? Daar had ik geen behoefte aan.’

Daar heeft de beruchte hanigheid van het Amerikaanse jazzcircuit veel mee te maken. Een muzikant die op een zaterdagavond door Greenwich Village loopt, is al gauw de depressie nabij. De helft van de voorbijgangers draagt een gitaarkoffer, de andere helft een saxofoon. De concurrentie – sorry, Ashley Kahn – is moordend. Veel muzikanten proberen zich van de anderen te onderscheiden door hun techniek. Dat levert zelden bevredigende muziek op. Verbruggen: ‘Het is niet evident om hier als nieuwkomer aan te komen. Iedereen maakt deel uit van een cercle, en daar moet je binnen zien te raken. Ze hébben hier al veel inspirerende drummers, dus waarom zouden ze mij invliegen? Het jamsessiecircuit heb ik links laten liggen, ook in België. Het gaat om imponeren: burn, burn, burn! Als drummer word je dan al snel herleid tot een metronoom waarover de saxofonisten hun gang kunnen gaan. Bovendien is mijn stijl een allegaartje. Niemand wordt gelukkig van teunverbruggenbebop.’ (lacht)

Verbruggen zocht zijn eigen stem elders: hij creëerde zijn eigen artistieke wereld. ‘Ik heb mijn eigen label, Rat Records. Grafische vormgeving is heel belangrijk voor me. Mijn vader was graficus, met een lelijke hoes kan ik niet thuiskomen. En ook daar geldt: durf te vragen. Pierre Alechinsky en Michaël Borremans hebben hoezen voor me gemaakt. Het is mijn manier om een eigen community te scheppen, zoals John Zorn doet met zijn Tzadik-label en zijn club The Stone in New York. Laat dat mijn advies zijn: maak zelf je wereld. Bied een platform aan verwante muzikanten, creëer je eigen beeldcultuur. Ook dat is muzikant zijn.’

*** Bedford-Stuyvesant, Brooklyn.

We hadden elkaar in Brussel kunnen treffen, waar hij studeerde. In Parijs, waar hij sinds tien jaar woont. Maar we ontmoeten Jozef Dumoulin (41) in het deel van Brooklyn dat tegen het hippe Williamsburg aanschurkt. Rond 1960 speelde jazzgigant Sonny Rollins vijftien uur per dag saxofoon op de gelijknamige brug over de East River, op zoek naar zichzelf. En hier draait Dumoulin warm met zijn Red Hill Orchestra. Nou ja, ‘orchestra’, ze zijn met z’n drieën. Maar met de New Yorkers Ellery Eskelin (saxofoon) en Dan Weiss (drums) heeft de Belg stevig personeel aangeworven. ‘Ellery heb ik in Gent ontmoet’, zegt hij. ‘Vijf jaar geleden speelde hij in de Negocito, een club waar veel experimentele jazz wordt gespeeld. Dat concert heeft iets met me gedaan. Een jaar later zag ik hem in New York terug, en alweer trof hij me diep. Dan leerde ik kennen op het festival van Moers in Duitsland. We raakten aan de praat, wisselden cd’s uit, en we waren voor elkaar gewonnen. We kregen een beurs en maakten een plaat.’

Pas in 2011 kwam Dumoulin, die zijn elektrische Fender Rhodes-piano met effecten laat schuren en piepen, voor het eerst naar de States. ‘Dat is laat, ja, maar ik vond het prima. Daardoor ben ik niet als jonge gast vol verwachtingen naar hier gekomen. Ik werd uitgenodigd om concerten te geven en een plaat op te nemen met de Franse saxofonist Jérôme Sabbagh, die hier al jaren woonde. Ik keek de dingen rustig aan. Ik heb veel gereisd, onder meer naar India. Daaruit heb ik geleerd dat er niet zo veel plekken in de wereld zijn die je kunnen overdonderen. Zo’n ervaring krijg je maar een paar keer in je leven, en dan gaat de rek eruit. Dat maakte me rustiger in New York. Ik had ook niet het idee dat je naar hier móét komen om een goeie jazzmuzikant te worden. Ik was in mijn studententijd – eerst psychologie, dan conservatorium – vooral bezig met Europese jazz. Ik heb met de Britse pianist John Taylor gestudeerd, beter kon ik het niet treffen.’

Over monstersuccessen aan beide kanten van de oceaan maakt hij zich weinig illusies. Maar dat maakt de muziek er niet minder waardevol om. ‘Wat is jazz? Jazz nodigt je uit om je eigen pad te zoeken, en dan doe je automatisch iets wat daarvoor nog niet is gedaan. En dán sta je voor een paradox: de drang naar vernieuwing is de basis van de stijl, maar telkens als je iets nieuws doet, moet je je er danig voor verantwoorden. (lacht) Dat maakt jazz moeilijk te verkopen.’

*** Hoek van Macdougal Street en Bleecker Street, Greenwich Village.

Rechtdoor: het Café Wha?, waar Bob Dylan in 1961 zijn eerste concert speelde. Links: Jones Street, waar hij in 1963 arm in arm liep met zijn lief Suze Rotolo – het beeld ging de geschiedenis in op de hoes van The Freewheelin’ Bob Dylan. En net voor ons: Joachim Badenhorst (34) en zijn Chinees-Amerikaanse vrouw Bei. Even innig, even verlegen. Even thuis.

De Antwerpse klarinettist-saxofonist is een kosmopoliet. Hij woonde in Chicago, New York en Zuid-China, en pendelt voortdurend tussen het oude en het nieuwe continent. ‘Ik heb hier drie jaar gewoond, vanaf eind 2008. Ik had al verscheidene trips naar Chicago en New York gemaakt, en de liefde heeft me hier gehouden.’

Zijn passage ging niet onopgemerkt voorbij. Het toonaangevende vakblad DownBeat riep hem in een critics’ poll uit tot een van ’s werelds aankomende talenten op klarinet. Hij heeft verscheidene bands, maar dezer dagen loopt vooral zijn grotere ensemble in de kijker: het Carate Urio Orchestra. ‘Vier jaar geleden probeerde ik een septet te maken van mijn andere kleine groepen. Ze komen een beetje van overal: Frankrijk, Ierland, Spanje, Duitsland, IJsland en de VS. Door die cultuurverschillen was het in het begin wat zoeken naar een identiteit. Maar het blijkt te werken.’

Het ging vrij snel voorBadenhorst.Hij is gepokt en gemazeld in de bebop, maar koos voor de improvisatiescene. Na jamsessies bij men- sen thuis kreeg hij een e-mail van de Amerikaanse saxofonist Tony Malaby. ‘Hij nodigde me uit voor een project. Ik dacht dat het een vergissing was, we hadden nooit samengespeeld. Hij was mijn held! Zo ben ik van het ene project in het andere terechtgekomen, onder andere met de Nederlandse drummer Han Bennink, die ook in de VS een icoon is. Dat is mijn visitekaartje gebleken.’

Maar het blijft krabben als jazzmuzikant. Badenhorst: ‘Het is hier heel hard. Ik kom vaak terug naar Europa om tournees te spelen. En samenwonen helpt.’(lacht)Oók als het op albums maken aankomt. Net zoals Verbruggen heeft Badenhorst een eigen label: Klein. ‘Ik wil alle aspecten van mijn leven zelf in handen hebben, al moet je er wel over waken dat de vormgeving en administratie je creativiteit niet aanvreten. We maken bijna alle hoezen met de hand. Zelf vouwen, knippen, strikjes knopen. Met je vrouw aan de keukentafel zitten, dat is ook jazz.’

*** The Great Hall, Ellis Island, op een boogscheut van het Vrijheidsbeeld.

Een beetje verhit stapt Robin Verheyen (33) van het podium. Dan staat een mens in de iconische zaal waar de Europese vluchtelingen werden samengedreven en gekeurd voor ze in Amerika aan land mochten. Dan speelt een mens eens samen met de grote pianist Uri Caine om een ode te brengen aan jazzcomponist Irving Berlin, die als kind de oversteek maakte. Wat een emotionele opening van de expo Via Antwerp: The Road to Ellis Island had moeten worden, werd kapotgebabbeld door het opgedirkte publiek dat zich op de Belgische hapjes wilde storten.

Verheyen heeft het allemaal al meegemaakt. Al tien jaar woont hij in New York. ‘Het heeft altijd in mijn achterhoofd gezeten, sinds ik vijftien was: New York, daar gebeurde het toch? Maar het lukte financieel niet. Op mijn 21e verhuisde ik naar Parijs, en plots kreeg ik een beurs van The Belgian American Education Foundation. Ik kon beginnen aan de Manhattan School of Music. Al snel bleek dat daar over heel andere dingen wordt gesproken dan aan de conservatoria in België. Compositie is er heel belangrijk, en er wordt veel druk op je gelegd: elke week moet je nieuw materiaal schrijven. Dat geeft je de basis om na je opleiding met een groep en een eigen repertoire te beginnen.Terwijl het in Brussel en Parijs toch al snel even tijd was voor een koffiepauze. (lacht) Hier kan dat niet. Je wordt verondersteld om je helemaal te smijten, en er wordt heel snel gewerkt omdat het leven hier zo hectisch is. Dat heeft deels te maken met de financiële druk. Topmuzikanten moeten het hebben van hun tournees in Europa en Japan. Voor een clubgig geldt een minimumloon van 50 dollar, als je een beetje naam hebt krijg je het dubbele. Je doet zo’n concert dan toch als investering, wetend dat je later met je ingespeelde band in Europa zult kunnen spelen.’

Hij herinnert het zich nog heel goed, zijn eerste concert in New York. Eenheel klein clubje, Goodbye Blue Monday, in een stuk van Brooklyn dat toen nog niet bepaald schoongeveegd was. ‘We speelden Bitches Brew van Miles Davis. Er zat zeven man in de zaal. Maar ik heb nooit getwijfeld. Natuurlijk zijn er momenten geweest dat het financieel moeilijk was en dat ik wekenlang op rijstkoekjes leefde, maar daar kom je doorheen. Je moet geloven dat het beter wordt. Nu twijfel ik daar niet meer aan. Nu twijfel ik over de politieke situatie. (lacht)’

Koppigheid, daar lijkt het om te gaan. Toots Thielemans deed enkele jaren geleden aan Knack zijn verhaal over zijn grote oversteek, in 1953. ‘Opgeven was geen optie. Ik was naar New York gekomen om jazzmuzikant te worden. End of story.’ Je herkent het helemaal in Verbruggen, Dumoulin, Badenhorst en Verheyen. ‘Wij zijn de mensen uit onze generatie die bereid waren om door te duwen en een eigen pad op te gaan’, zegt die laatste. ‘Jozef besliste om nooit meer als sideman te spelen. Teun maakte zijn eigen wereld. Joachim waagde de sprong naar Chicago en New York. Wij denken internationaal en wij schrijven onze eigen muziek. We stellen geen groep samen omdat de samenstelling ervan praktisch is, we kiezen de muzikanten die we wíllen – of ze nu in Hawaï of in IJsland wonen. En dat lukt. Omdat de jazzscene vrij klein is, wat de contactlijnen korter maakt. Omdat improvisatie zo’n grote rol speelt in deze muziek, waardoor de bereidwilligheid om met onbekenden te spelen veel groter is dan in de rockscene. En omdat er wel degelijk een Belgische tongval bestaat. Nederlandse jazzmuzikanten zijn nogal traditionalistisch. Wij Belgen gooien de traditie makkelijk overboord. Of dat altijd een pluspunt is, is een andere vraag. (grijnst) Maar die eigenzinnigheid moet je niet opgeven.’

Jazz Middelheim, 12-15/08, Park Den Brandt, Antwerpen.

DOOR BART CORNAND IN NEW YORK

‘Soms moet je dúrven. Je hoort een fantastische saxofonist op de radio? Je houdt van Borremans? Mail ze gewoon.’ (Teun Verbruggen)

‘De drang naar vernieuwing is de basis van de jazz, maar telkens als je iets nieuws doet, moet je je er danig voor verantwoorden.’ (Jozef Dumoulin)

‘Met je vrouw aan de keukentafel hoesjes zitten knippen en vouwen, dat is ook jazz.’ (Joachim Badenhorst)

‘De druk is gigantisch in New York. Terwijl het in Brussel en Parijs toch al snel even tijd is voor een koffiepauze.’ (Robin Verheyen)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content