Hakken, houwen en treffen. Een wapenmeester vertelt.

Louis Tobback zei het hier nog recent: je hebt pacifisten en je hebt pacifisten. Ook Jacques Blomme zou in de jaren tachtig tegen de atoombom hebben betoogd, naast Louis en de Zusters van Liefde. Want de bom, dat is geen wapen. Dat is smeerlapperij, het wapen van de lafaard. Het vergt geen spieren, geen vernuft. Een lui vingertje volstaat, een druk op de knop. Het is de allerbruutste ontkrachting van Blommes credo: doe niet aan een ander wat je niet wil dat anderen jou aandoen.

Nochtans is Blomme een vechtersbaasje par excellence. Hij kickt op het fijnere geschut, en vooral op wat goed geslepen klettert, houwt en treft. Hij is een amateur van de degen, de sabel en het floret.

Blomme is geen grote prater. ‘Ik heb rechten gestudeerd, maar dat was niets voor mij. Praatjes.’

Hij spreekt met de degen. De hoogstaande taal van het Duitse staal onderkent hij van het geprevel van een Russisch lemmer. ‘In Amerika hebben ze geprobeerd om de productie van degens volledig door computers te laten uitvoeren’, zegt hij, ondertussen met één oog de baan van een lemmer monsterend. ‘Dat lukt niet. Je maakt geen degen, sabel of floret zonder je handen te gebruiken. En je hebt een fijn oog nodig om het lemmer uit te smeden.’

Blomme is naast een gepassioneerd schermer, ook wapenmeester. Hij herstelt ontregeld wapentuig. Want schermen vandaag is elektronica. De punt van het wapen is een bot contact. Als de schermer een treffer plaatst, gaat er een lichtje branden. In de geul van het lemmer fungeren twee koperdraadjes als geleider. Clean, al heet het nog altijd de bloedgleuf.

Lafheid in de strijd vandaag laat zich niet aflezen aan de smoesjes waarmee schermers een duel proberen te ontlopen. Oneervol is wie op sabotage wordt betrapt. Op toernooien maken sommige schermers met een nijdige knak – zoals John McEnroe destijds zijn racket – hun eigen tuig onklaar, in de hoop zo een treffer van de tegenstander ongeldig te laten verklaren.

‘Schermen met de sabel of het floret verloopt volgens regels. Er is een etiquette. Wie vooruitgaat, krijgt bijvoorbeeld voorrang in de aanval. De tegenstander moet eerst een riposte nemen vooraleer hij terug mag slaan. Mocht dat in een echt gevecht ook zo zijn, dan leverde dat meer lijken dan overwinningen op. De degen benadert meer het werkelijke duel. Daar geldt de treffer altijd, waar hij ook geplaatst wordt.’

‘Ongelukken zijn er zelden. Ja, nu en dan een spierverrekking zoals in elke sport als je niet voldoende opgewarmd bent. Want op die paar vierkante meter waar de degens elkaar kruisen, wordt er wat afgelopen en -gesprongen.’

Nochtans zitten er in Blommes collectie ook degens waarvan de antieke rust verraderlijk is. ‘Deze hier heeft in de koloniën gezeten.’ Boven de handgreep, aan het begin van het lemmer, staat in minuscule letters gegraveerd: Manufacture Nationale d’Armes. En twee data: 1882, bijgewerkt in 1916. Sierlijke krulletters, zoals op de generiek van oude musketierfilms. Onschuldig ogend op een moordwapen uit een tijd dat oorlog nog niet verward kon worden met een videospelletje.

‘Waar hij gezeten heeft, deze degen, weet ik niet precies. Maar hij is zeker niet als wandelstok gebruikt.’ Goede koperpoets verwijdert zelfs de hardnekkigste vlekken.

‘Een wapen geeft je macht in handen. Je kunt het gebruiken of misbruiken. Oorlogsmisdaden bestaan. Verkrachten, brandschatten en plunderen. Mensen zijn nu eenmaal mensen. Maar de oorlog zelf is daarom nog geen misdaad. Wat doe jij, als je daar staat?’

Goede vraag. Zeker voor wie nooit met iets anders heeft moeten schermen dan met principes. Het zijn de stiltes die tussen de Grote Vragen vallen die het meeste treffen, zoals onlangs nog te zien en vooral te voelen was in de magistrale BBC-serie over Operatie Barbarossa op Canvas. Oorlog en vrede, schuld en boete, goed en slecht. Het zijn paren die niet rijmen, muziek zonder maat. Het is het gegrom dat hoorbaar is in de tiende symfonie van Sjostakovitsj, de nijdige tonen die de melodie verpulveren. Muziek die de muziek ontkent. Want de cello op het puin van Sarajevo of het orkest aan de ingang van Auschwitz, die speelden geen muziek, maar… iets anders.

Stalin of Hitler, goed, maar wat met het volk dat vocht, móést vechten?

‘De lansiers in de Eerste Wereldoorlog, de charges van de lichte cavalerie. Al dat volk dat zich heeft doodgelopen voor de officieren. De soldaat telt niet in de geschiedenis. Het enige wat telde voor de legertop was de vraag hoe lang de soldaat kon blijven leven, hoeveel hij er zelf voor die tijd kon uitschakelen.’

***

Praat Blomme niet veel, denken doet hij des te meer. Dat heeft hij met name eind de jaren zestig veel gedaan. Hij wilde officier bij de rijkswacht worden. Maar een ‘knip in de bil’, door een operatie, besliste daar anders over. Afgekeurd werd hij. Toen ging hij naar de universiteit. Hij verloor er tijdelijk zijn zin ‘om het land te dienen’. Want dat werd onder studenten, in mei ’68, iets vies, iets voor reactionairen. Geweld als glijmiddel voor het kapitaal.

Make love not war. Klonk goed, maar al streelde het zijn hoogstpersoonlijke wrok jegens de strijd- en politiekrachten, een gevecht zou Blomme ook nooit ontlopen. Er zijn gerechtvaardigde oorlogen, vond hij ook al toen zijn medestudenten te wapen liepen tegen de oorlog in Vietnam.

‘Ik vond dat de Amerikanen gelijk hadden. Je moet geen gevecht uitlokken, maar je moet het ook niet ontwijken. Dat is de spreuk van een Gentse schermclub. Het is ook mijn gedacht. Natuurlijk, later hoorde je dan over agent orange en andere beestigheden.’

‘Waar wachten we vandaag eigenlijk op om, na Pinochet, Sharon en Milosevic, ook de Amerikanen voor de rechter te dagen?’

‘In onze schermclub zit iemand die de para’s kende die in Rwanda zijn afgeslacht. Ze mochten hun wapens niet gebruiken. Het is niet de schuld van de wapens, wel van de lafheid van diegenen die ze niet wilden gebruiken. Maar ik begrijp dat de nabestaanden van die mensen geen wapen meer kunnen zien.’

‘Van mijn vader, die de oorlog had meegemaakt, mocht ik zelfs niet met een waterpistooltje spelen. Toen ik vijftien was, kocht ik mijn eerste wapen. Van Pavlovski, een Poolse meester in het schermen. Dat deden die Oost-Europeanen vaak: ze kwamen hier schermen en op het einde van het toernooi verkochten ze hun wapen om hier te kunnen blijven.’

‘Het is misschien inbeelding, maar als ik hoofdpijn heb, gaat dat weg door te schermen. Ik hoef geen aspirine.’

***

In Zorro – nu opnieuw te zien op Ketnet! – moeten gekliste bandieten als ultieme proef laten zien hoe goed of slecht ze de degen hanteren. Belanden ze in het Hollywood-decor, dan zijn ze voor de commandante vrij van verdenking. Dan kunnen ze onmogelijk Zorro zijn.

De kans is evenwel klein dat de verwijfde danspasjes die ook uw dienaar nog naspeelde op de koer – met een kleine zus die steevast in de haag eindigde om dan pruilend naar haar poppen weer te keren – figureren in Blommes vakliteratuur over het schermen. De wapenmeester denkt eerst dat we op díé boeken doelen als we hem naar schermen in de literatuur vragen. Als de vergissing duidelijk is, krijgen we er een minzaam spottend lachje achteraan. ‘Als ik in films mensen zie schermen of boksen, lig ik dubbel van het lachen. Dat is allemaal cinema.’

Zelfs de grootste kluns kan Zorro elke aflevering opnieuw over de kling jagen. En de Drie Musketiers zijn charlatans.

En toch willen wij u het mooiste schermmoment uit de literatuurgeschiedenis niet onthouden. De Ballade du duel tussen een dichter en een aristocratische praatjesmaker. De dichter heet Cyrano de Bergerac (1619-1655) en in het naar hem genoemde blijspel van Edmond Rostand dicht hij zich al schermend een klassiek vers en een overwinning op de vele dwaasheden des levens, alle verenigd in die ene aristocraat.

Je jette avec grâce mon feutre,

Je fais lentement l’abandon

Du grand manteau qui me calfeutre,

Et je tire mon espadon ;

Elégant comme Céladon,

Agile comme Scaramouche

Je vous préviens, cher Myrmidon,

Qu’à la fin de l’envoi je touche!

Zo schermt Cyrano zich nog twee strofes bij elkaar, en dan volgt:

ENVOI

Prince, demande à Dieu pardon!

Je quarte du pied, j’escarmouche,

Je coupe, je feinte…

Hé! là, donc!

A la fin de l’envoi, je touche.

Aristocraat druipt af. Zo gaat dat in de literatuur.

Op het einde van zijn leven, stervend en ijlend van koorts, schermt Cyrano verder in zijn hoofd en verslaat hij ze allemaal, de lafheden van de burgerij, tous mes vieux ennemis: le Mensonge, les Compromis, les Préjugés, les Lâchetés, la Sottise.

Oui, vous m’arrachez tout, le laurier et la rose!

Arrachez! Il y a malgré vous quelque chose

Que j’emporte, et ce soir, quand j’entrerai chez Dieu,

Mon salut balaiera largement le seuil bleu,

Quelque chose que sans un pli, sans une tache,

J’emporte malgré vous,

et c’est…

Pauze, en dan met zijn laatste ademstoot: ‘ Mon panache.’

‘Je kunt niet praten en schermen tegelijkertijd. Je moet op je ademhaling letten.’

En muziek is er ook niet bij. Een stille man, die Blomme. Eén song heeft hij meegedragen uit zijn wilde jaren. Soldiers who want to be heroes van Rod McKuen. ‘Ik dacht dat het Bob Dylan was.’

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content