Was Lord Byron alleen maar een cynische misantroop met een horrelvoet? Tessa de Loo ging in Albanië op zoek naar de ware Byron. Een gesprek over de Grieken, “ennui” en het boze oog.

“Ik zal nooit het uitzonderlijke beeld vergeten toen ik Tepelenë om vijf uur in de namiddag binnenreed terwijl de zon onderging”, schrijft de 21-jarige Engelse Lord Byron in 1809 aan zijn moeder. Het paleis van de Albanese despoot Ali Pasja beantwoordt helemaal aan het fantasiebeeld dat Byron zich als kind van de oriënt had gevormd. Ali Pasja, een wreedaard voor zijn onderdanen, gedraagt zich als een vader voor de Engelse Lord, die zijn benepen vaderland is ontvlucht en een Grand Tour door de Balkan maakt. “Hij behandelde me als een kind en liet me wel twintig keer per dag amandelen en besuikerde sorbets, vruchten en snoeperij brengen”, laat Byron weten. Lord Byron heeft op dat moment nog geen grote naam. Zijn roem verwerft hij pas enkele jaren later als zijn “Childe Harold’s Pilgrimage” wordt gepubliceerd, een lyrische neerslag van zijn omzwervingen in het zuiden van Europa.

Byrons enthousiaste brief aan zijn moeder wordt uitvoerig geciteerd in “Een varken in het paleis”, het boek waarin de Nederlandse schrijfster Tessa de Loo (1946) verslag uitbrengt van een Albanese reis die ze, bijna tweehonderd jaar later, in het spoor van Byron heeft gemaakt. “Ik heb nog nooit met zoveel plezier aan een boek gewerkt”, zegt De Loo. “Wie een roman schrijft, moet voortdurend overwegen wat zijn personages morgen zullen denken, voelen en doen. Dat kost je als schrijver een grote inspanning. Maar hier was de stof al gegeven. Ik moest alleen nog de dingen met elkaar vermengen.”

“Het beeld dat ik sinds mijn zestiende van Byron had gevormd, was clichématig. Voor mij was hij een Engelse Lord, een romantische dichter met een horrelvoet, een misantroop, een cynicus, een jager, bokser en zwemmer, iemand met een scandaleus liefdesleven die uiteindelijk in ellendige omstandigheden overleed tijdens de Griekse bevrijdingsoorlog. Hij was als een personage uit een gothic novel. Door deze reis ben ik me echt gaan verdiepen in de innerlijke wereld van Byron. Ik heb alles en nog wat over hem gelezen. De geestdriftige brief die hij over zijn bezoek aan Ali Pasja schreef, lokte bij mij het verlangen uit om het traject dat hij volgde over te doen, van het huidige Griekse Ioanina in Epiros naar Tepelenë in het centrum van het huidige Albanië, liefst zoveel mogelijk te paard.”

“In de brief aan zijn moeder riep Byron een wereld op die zo magisch, oosters en exotisch was, dat ik zelf wou weten wat er nog van die atmosfeer was overgebleven. Zelf ben ik ziekelijk nostalgisch. Ik had zoveel belangstelling voor Byron en Ali Pasja omdat ze aan het begin van de negentiende eeuw hebben geleefd. Dat is een tijd waarin de wereld voor mij nog authentiek was. Daarbij komt dat ik al langer Albanië wou bezoeken. Ooit had ik vanaf de top van de Pantokrator op Korfoe naar het oosten gestaard, naar de massieve grijze rompen van de bergen aan de overkant van de smalle zeestraat. Het land intrigeerde me, onder meer omdat het gedurende lange tijd zo moeilijk was om er te komen. Toen het IJzeren Gordijn viel, werden alle communistische landen voor ons toegankelijk, behalve Albanië. Dat bleef een eigenaardig gesloten land. Toen het openging, had je nog geen duidelijk beeld van wat zich daar afspeelde. Alles wat we opvingen, was zeer problematisch, moeizaam en derdewereld-achtig. Ik had heel intuïtief het gevoel dat ik er naartoe moest gaan.”

STRUIKROVERS EN XENOFOBIE

“Het was niet zo’n lange reis, maar omdat het zo’n moeizame tocht was, te paard en te voet over haast onbegaanbare paden met allerlei bijna-rampen, heb ik die reis emotioneel zo intens beleefd dat het lijkt alsof ze maanden heeft geduurd. Het Byron-traject heeft uiteindelijk maar acht dagen in beslag genomen. Mensen die mijn boek gelezen hebben, vertellen me dat ze dezelfde indruk hebben. Voor de route die we volgden, was er overigens geen alternatief. We zijn een paar dorpen gepasseerd waar je niet met de auto kan komen. De onderlinge verbinding tussen al die dorpen liep over een geitenpad. Soms vroeg ik me bangelijk af hoe het zou aflopen.”

“Mijn zoon, die in Parijs woont, had me verteld dat Albanië barstte van de struikrovers die de reizigers uitschudden. Meestal was dat negatieve propaganda van ballingen, die vanuit Parijs ongunstige berichten in omloop brachten omdat ze het niet eens waren met het postcommunistisch beleid in dat land. Ze wilden het klein beetje toerisme dat er op gang kwam in diskrediet brengen. In werkelijkheid viel het wel mee met de struikroverij. De mensen waren doorgaans vriendelijk, maar ik maakte ook rare staaltjes van xenofobie mee. Op een gegeven ogenblik werd ik in de bergen, waar zelden een vreemdeling komt, bijna aangevallen omdat een Albanees dacht dat ik het boze oog had.”

“Die bergtocht was bar. Beneden ons gaapten enorme ravijnen. De paardenhoeven schraapten langs de smalle bergpaden. We bereden kleine bergpaarden, en daar komt weinig rijkunst bij te pas. Omdat ik al kon paardrijden, kreeg ik wel het gevoel dat ik macht had over het paard, dat ik het mijn wil kon opleggen. Maar op bepaalde momenten waren de afgronden echter zo diep, dat ik toch de hele verantwoordelijkheid aan het dier overliet en helemaal naar links hing om tegenwicht te geven. Ik zat de hele tijd klaar om te springen, in ruiterszit.”

“Je kan heel gemakkelijk in zo’n ravijn verdwijnen zonder dat er een haan naar kraait. Dat geografische gegeven heeft Byron weliswaar niet zo nauwkeurig beschreven, maar voor zijn doen was hij toch ook buitengewoon onder de indruk van de natuur in Albanië. Hij vond dit gebied – Illyrië en Epiros – nog indrukwekkender dan de klassieke natuurgebieden in Griekenland. Ik vond het boeiend te reizen zoals Byron dat heeft gedaan. Ik ontwikkelde een vorm van hyperconcentratie. Ik schakelde al mijn fantasie in om dicht bij hem te zijn, en bij vlagen had ik het gevoel dat ik hem werkelijk aan zag komen.”

“Voortdurend keken we uit naar punten van herkenning. Byron reisde gewoonlijk in een groot gezelschap. Ondanks de enorme schulden die hij in zijn studententijd had gemaakt, was hij bepaald niet arm. Zijn landgoederen brachten jaarinkomsten op. Om zijn schulden te vereffenen, had hij zijn zaakwaarnemer de opdracht gegeven het voorvaderlijk landgoed Rochdale te verkopen. En zijn vrienden kwamen met geld over de brug. Hij was een Lord, dus hij reisde ook als een Lord. Ik heb al zijn huizen bezocht, en dat zijn niet de geringste. Zijn palazzi in Ravenna en Venetië zijn allemaal indrukwekkende panden, die stuk voor stuk een eigen uitgebreide huishouding hadden. Dat was normaal in die tijd.”

MET KEUKEN EN LEDIKANT

“Byron had gewoonlijk een eigen keuken bij zich en hij nam ook de ledikanten mee op reis. Nochtans heb ik de indruk dat deze attributen op Byrons Albanese tocht ontbraken. Dat valt uit de beschrijvingen niet goed op te maken. Waarschijnlijk hadden ze die spullen achtergelaten in Ioanina. Je hebt het gevoel dat de ongemakken van Byrons gezelschap onderweg naar Tepelenë niet gering waren. Elke dag aten ze vogeltjes met druiven. Ze konden niet zoals wij in een apotheek terecht om een geschikt medicijn te kopen als ze maagpijn hadden. Als Byron ziek was, kreeg hij waarschijnlijk alleen maar absurde dingen te slikken waarvan hij alleen nog beroerder werd. Hij reisde weliswaar met een complete huisapotheek en een arts aan zijn zijde. Maar de stand der medicijnen was nog niet zo ver gevorderd dat je daar echt ook baat bij had.”

“In mijn boek beschrijf ik hoe erbarmelijk ons sanitair was. Waarschijnlijk was dat in Byrons tijd niet beter. Dat hij met een grote equipage reisde, zal hem misschien wel een groter gevoel van veiligheid hebben bezorgd. Het gezelschap werd bovendien begeleid door dragomannen of gidsen die het gezag van Ali Pasja vertegenwoordigden. De burgers van de dorpen waar ze doorheen trokken, waren verplicht hen onderdak te geven. Hun reis was in elk geval veel meer geïmproviseerd dan de onze, want in tegenstelling tot Byrons gezelschap wisten wij elke avond waar en bij wie we de nacht zouden doorbrengen. We sliepen bij particulieren, want er waren geen hotels of restaurants onderweg.”

“Voor die overnachtingen zorgde de Albanese professor Afrim Karagjozi, die van meet af aan geestdriftig was over ons plan om het Byron-traject te volgen. Ten tijde van de Albanese dictator Enver Hoxha was zo’n onderneming niet mogelijk geweest, omdat zelfs de Albanezen toen niet vrij mochten rondreizen in hun land.”

EEN COMPLEXE FIGUUR

Van Lord Byron hebben we haast allemaal het beeld van de jonge romantische dichter die naar Griekenland trekt om de Grieken in hun onafhankelijkheidsstrijd tegen de Turkse bezetter bij te staan. Dat beeld is niet helemaal correct, want naarmate hij ouder en wijzer wordt, neemt Byron steeds meer afstand van dat volk. Aanvankelijk is hij nog jolig: “Ik mag de Grieken, die alles van schurken in zich hebben, ze bezitten alle Turkse ondeugden zonder hun moed.” Naarmate de tijd verstrijkt, wordt Byron sceptischer over de Grieken, die hij ten slotte uitscheldt voor dieven en leugenaars. Uiteindelijk noteert Byron onomwonden: “Ik heb in diverse landen de mensheid gezien en vind haar overal verachtelijk, de balans slaat in het beste geval door naar de Turken.”

Tessa de Loo: “Op het oog is dat verwarrend. Als jongen had Byron al een passie ontwikkeld voor zowel de oriëntaalse wereld van de Turken als voor de klassieke wereld van de Grieken. Hij had een idealistisch beeld van de edele Griek uit de tijd van Socrates. De Turken riepen bij hem duizend-en-een-nachtfantasieën op. Maar ter plekke ervoer hij algauw de onaangename eigenschappen van de Grieken. De balans werd nog negatiever tijdens zijn laatste verblijf in Griekenland, toen hij hen in hun vrijheidsstrijd bijstond met geld en wapens. In Missolonghi lag hij weken te wachten om eindelijk te kunnen vechten tegen de Turken. Hij stierf voor de strijd werd aangebonden, net op tijd zou je kunnen zeggen.”

“Hij verafschuwde geweld. Als hij werkelijk in actie had moeten treden tegen de Turken, dan had hij moeten plunderen, moorden, brandstichten en verkrachten. Dat was niets voor hem. In die tijd had je allerlei Griekse splintergroepen die allemaal als doel hadden het Turkse juk af te schudden. Maar onderling maakten ze voortdurend ruzie. Die groepen puilden uit van de intriges. Ze slaagden er niet in om samen op te treden. Byron heeft zich daar vreselijk aan geërgerd. Hij knapte volledig af op de Grieken. Op den duur moest hij naar argumenten zoeken om hun slechte trekken te verklaren. Volgens Byron waren de Grieken aanvankelijk een edel volk, maar door vier eeuwen Turkse onderdrukking zouden vooral de donkere kanten van hun karakter tot ontwikkeling gekomen zijn. Hij hoopte dat na de bevrijding hun edele karaktertrekken weer naar boven zouden komen. Dat was de strohalm waar hij zich aan vastklampte.”

“Ik verbeeld me dat ik nu meer vat heb gekregen op Byron. Maar hij is zo’n complexe figuur. Hij was misschien voor zichzelf op de vlucht, maar ik ben zeker dat hij geen hekel aan zichzelf had. Hij zat wel vol innerlijke onrust. Hij was altijd op zoek naar een vreedzaam en idyllisch oord, waar het leven compleet en aangenaam was, waar je niet voortdurend werd geteisterd door allerlei aspecten die de Engelse samenleving zo ondraaglijk maakten voor hem.”

NUCHTERHEID EN DWEEPZUCHT

“Zeker tijdens zijn eerste reis had hij nog de illusie dat hij zoiets op het spoor kon komen. Maar jaren later, tijdens zijn tweede reis, was het helemaal anders. Hij had toen al van alles geproefd en niets kon hem nog bevredigen. Hij had geen hoge pet op van zijn eigen dichterschap of van het dichterschap in het algemeen. Een carrière in de literatuur sloeg hij niet hoog aan. Hij hunkerde ernaar zichzelf een betekenis te geven die na zijn dood zou voortbestaan, niet als dichter, maar als iets anders. Hij is erg op zoek geweest naar wat dat zou kunnen zijn en dat maakte hem tot een romanticus.”

“Lord Byron was biseksueel, al had hij kwantitatief een voorkeur voor vrouwen. Toch kon hij tot op het laatst op mannen verliefd worden. Toen hij in Missolonghi er al heel slecht aan toe was, werd hij radeloos verliefd op zijn Griekse page die hij tijdens een Turks beleg had gered. Maar die liefde werd voor het eerst in zijn leven niet beantwoord. Ik vermoed dat het zijn laatste verliefdheid is geweest. Het was een heel dramatisch gebeuren waaraan Byron het gevoel overhield dat hij oud was geworden, dat hij zijn aantrekkingskracht had verloren. Het stemde hem somber dat hij zich altijd moe voelde. Hij was pas zesendertig toen hij stierf. Toen zijn lijk werd onderzocht, bleek Byron het bottenstel van een tachtigjarige te hebben. We zouden dat nu osteoporose noemen, een ziekte die ontstaat door een gebrek aan kalk en mineralen. Voor mij hangt dat allemaal samen met zijn voedingspatroon en zijn levensstijl. Hij dronk waanzinnig veel.”

“Daar stond weinig goede voeding tegenover. Hij werkte hard en leefde intens. Hij schommelde voortdurend tussen een gedeprimeerde levensinstelling – hij noemt het ennui – en aanvallen van vitalisme, van het leven houden. Soms heb ik het gevoel dat Gerard Reve sterk door Byron beïnvloed is. De Byronse humor vind je terug bij Reve. Dat is een vreemde mengeling van een rare nuchterheid en dweepzucht, een humoristische vorm van zelfbeklag die boven het individu uitstijgt en die toch veel individuele dapperheid inhoudt.”

“Een varken in het paleis”, Tessa de Loo, De Arbeiderspers, Amsterdam, 268 blz., 699 fr.

Piet de Moor Sofie Messeman

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content