De invasie van Normandië alsof u er zelf bij was. Steven Spielberg verfilmt in “Saving Private Ryan” de oorlog met een nooit gezien realisme. Een gesprek.

Hij draagt een jeansbroek, een slobbertrui, een baseballpet. Niets in zijn houding en manier van praten verraadt dat dit de meest succesvolle speelfilmregisseur aller tijden is. En ook een van de rijkste mensen uit de Amerikaanse showbizz: Business Week raamde zijn fortuin op twee miljard dollar. Slechts één keer tijdens het gesprek schuift hij uit de rol van modale mens: als hij een voorbeeldje geeft van hoe klein de wereld geworden is, wijst hij op de snelheid waarmee je met de Concorde van de VS naar Europa vliegt. Voor het overige is Steven Spielberg (52) de bescheidenheid zelve.

Voor de voorstelling van zijn nieuwste grotemensenfilm “Saving Private Ryan” is Spielberg neergestreken op het festival van Amerikaanse films in Deauville. Met Omaha Beach – codenaam van een van de vijf Normandische bruggenhoofden bij de geallieerde invasie – in de buurt, inderdaad de gepaste locatie voor de vertoning van dit epos overD-Day.

Met zijn derde grote historische film wil Spielberg de oorlog laten zien zoals hij was. Na de waarheid over de holocaust in “Schindler’s List” – dat hij maakte nadat hij zijn joodse geloof herontdekte – moet “Saving Private Ryan” de waarheid laten zien over D-Day. Niet dat iemand dit wapenfeit loochent of minimaliseert. Alleen werd de uitbeelding van de invasie van Normandië tot nog toe gekleurd door triomfantelijke Hollywoodromantiek. De klassieker “The Longest Day” symboliseert dat nog het beste.

Afgezien van een korte, in onze tijd spelende prelude en coda op een veld met witte kruisen, opent en sluit “Saving Private Ryan” met twee bijna een half uur durende actiescènes: de Amerikaanse verovering van een stuk strand in juni 1944 en de spectaculaire verdediging van een brug in een verwoest Frans dorpje. Inzake fysieke impact, realiteitsgehalte en cinematografische kracht overtreffen deze scènes alles wat op dit gebied gepresteerd werd – al ging het in vergelijkbare films van Stanley Kubrick, Oliver Stone en Francis Coppola niet om deze “rechtvaardige” oorlog, maar om de moreel dubieuze jungleoorlog in Vietnam.

Tussen deze twee technische hoogstandjes zit dan het eigenlijke verhaal van “private” – soldaat – Ryan. Een patrouille van acht soldaten die het bloedbad bij Omaha Beach overleefde, wordt erop uitgestuurd om onder leiding van kapitein Miller ( Tom Hanks) private Ryan ( Matt Damon), die ergens in Frankrijk geparachuteerd werd, op te sporen en levend thuis te brengen. Zijn drie broers zijn inmiddels op andere fronten gesneuveld – hun moeder ontving dezelfde dag de tragische tijding. De generale staf wil koste wat het kost verhinderen dat alle zonen van hetzelfde gezin sneuvelen op het veld van eer. De zoektocht is half een humanitaire missie, half een public-relationszet. Het morele dilemma dat de opdracht bij de soldaten stelt – waarom moeten zij hun leven wagen om één soldaat te redden? -, blijft de hele film lang doorzinderen.

Nieuw voor Spielberg is dat hij geen antwoorden geeft: voor het eerst laat hij de toeschouwer met twijfels achter. Zijn visie op heroïek en nobel gedrag, te midden van de waanzin van een technologische slachtpartij, is bovendien veel ambivalenter dan je van de naiëve schepper van “E.T” en “IndianaJones” zou verwachten.

Ook de psychologische tekening van de soldaten breekt radicaal met de clichés van de Hollywoodse oorlogsfilm. De patrouille mag dan nog samengesteld zijn uit het vertrouwde WO-II-assortiment – van de cynische New Yorker die voor niemand zijn hachje wil riskeren ( Edward Burns) over de uit de bijbel citerende sluipschutter uit Tennessee ( Barry Pepper) tot de onervaren tolk die zijn vuurdoop krijgt ( Jeremy Davies) -; van onversaagd heldendom is hier geen sprake. Allemaal hebben ze hun zwakheden, gaan ze twijfelen aan hun missie, geraken ze verlamd van de angst.

Spielberg kan kennelijk maar niet genoeg krijgen van WO II. Naast films die rechtstreeks over die oorlog handelen (“Schindler’s List” maar ook “1941” en “Empire of the Sun”), vormt die periode ook de achtergrond voor de avonturen van Indiana Jones. Toen ik hem voor het eerst sprak, op het festival van Cannes van 1975, had hij net “Jaws” voltooid, een haaienthriller die in zijn woorden meer gemeen had met de Slag om de Ardennen dan met “Moby Dick”.

Waarom is de Tweede Wereldoorlog zo belangrijk in uw werk?

STEVEN SPIELBERG: Omdat er geen groter drama is dan oorlog – en ook geen grotere misdaad. Bovendien ben ik onweerstaanbaar aangetrokken tot die periode. Veel van mijn films spelen zich af tussen 1938 en 1945. Ik moet hier zeker mijn vader bedanken die tijdens mijn kindertijd gretig oorlogsherinneringen ophaalde – van toen hij in Birma een B-25 vloog. Maar ik blijk ook een affiniteit voor die periode te hebben, waarvoor ik niet echt een verklaring heb. Mocht ik meer spiritueel ingesteld zijn, dan zou ik misschien geloven dat ik in een vroeger leven die oorlog zelf heb meegemaakt en dat ik in mijn films die herinneringen sublimeer.

Wat me zo aantrekt in de jaren dertig en veertig, is de onschuld van Amerika in die periode. De beurscrash van 1929 en de depressie hadden Amerika op zijn knieën gekregen en een lesje in nederigheid geleerd. Als ik aan de oorlog denk, spoken me altijd die beelden voor de geest van jongens die nog nooit van huis zijn weggeweest. Plotseling, wanneer in 1942 voor ons de strijd losbarst, moeten ze niet alleen hun huis achterlaten, maar worden ze naar een vreemd land verscheept, waar men geen Engels sprak. Probeer je maar eens die cultuurschok voor te stellen: je komt uit een klein stadje in Pennsylvania en plotseling word je op Omaha Beach gedropt. Die beelden kan ik niet van mij afzetten.

We zijn onze onschuld vaak kwijtgespeeld, maar nooit zo dramatisch als tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarna was niets nog hetzelfde. Het veranderde de wereld en heeft zeker mijn generatie geschapen. We mogen allemaal blij zijn dat de geallieerden de zege behaalden, anders had ik hier alvast niet gezeten. En Amerika werd natuurlijk ook een grootmacht na de oorlog.

U was helemaal niet voorbereid op het succes van “Saving Private Ryan” in Amerika. Hebt u er achteraf een verklaring voor?

SPIELBERG: Ik weet nooit waarom iets al dan niet aanslaat bij het publiek. Ik ben de laatste om sociologisch de temperatuur te meten van mijn land. Toen ik aan de film begon, heb ik zelfs mijn acteurs gewaarschuwd: ik zou de oorlog op zo’n gruwelijke manier tonen dat ik er niet zeker van was of er in Amerika wel een publiek voor de film zou bestaan. Misschien zou het té beklemmend zijn voor het grote publiek dat ik met mijn andere films aantrek. Daarom vroeg Tom Hanks geen salaris – de eerste keer in zijn carrière dat dit gebeurt. Hij werkte alleen op percent. Ik trouwens ook. Daardoor hebben we ook de film kunnen maken voor 65 miljoen dollar, zoniet zaten we over het honderd. Nu maar hopen dat ze in Hollywood het signaal begrepen hebben: dat je bereid moet zijn risico’s te nemen, dat je je niet moet bezighouden met allerlei financiële waarborgen nog voor je de film ook hebt gemaakt.

Hoe kreeg u het voor elkaar om de invasie van Normandië zo realistisch voor de camera te brengen?

SPIELBERG: Ik heb zelf geen oorlogservaring, maar omringde me met zowel Omaha Beach- als Vietnamveteranen, in het bijzonder Marine-Corps-kapitein Dale Dye, die verschillende keren verwond geraakte in Vietnam en optrad als technisch adviseur. Ik heb me ook verdiept in de geschiedenisboeken van Steven Ambrose. Zoals een goed journalist heb ik een berg informatie opgeslorpt en dat allemaal in mijn film verwerkt. Het middenstuk van “Saving Private Ryan” is fictie, maar de context is honderd procent op feiten gebaseerd. Om dit te waarborgen, moest ik me wel omringen met mensen die er bij geweest waren. Het belangrijkste onderdeel van mijn research was gewoon te luisteren naar wat zij te vertellen hadden over hun oorlogservaringen en dan als regisseur de beelden vinden die met de meeste kracht hun woorden en impressies vertalen.

“Saving Private Ryan” is een eerbetoon aan de generatie van mijn vader. Ik maakte die film als een herdenkingsmonument voor de gesneuvelden en overlevenden van de Tweede Wereldoorlog. En symbolisch draaide het ook uit, zo merk ik nu, op een eerbetoon aan de Vietnam- of Korea-veteranen, aan iedereen die de oorlog overleefde, gewond en gelouterd huiswaarts keerde en dit verleden moest verwerken.

Ik vond het absoluut noodzakelijk om te allen tijde de belevenissen van die veteranen te honoreren en mijn fantasie achterwege te laten. Als ik een historische film maak, zoals ik ook deed met “Schindler’s List”, moet ik verzaken aan datgene waar ik het meest voor bekend sta. Voor iemand die graag verhalen verzint, lijkt dit misschien frustrerend, maar mijn historische films appelleren aan een andere interesse die ik heb als filmmaker: hoe kun je op film iets tonen zoals het werkelijk is gebeurd? Dàt was de uitdaging van “Saving Private Ryan”.

Uw film wordt geprezen als de meest realistische film die ooit over de Tweede Wereldoorlog werd gemaakt. Maar dit werd in de jaren vijftig ook al gezegd van “Attack!” van Robert Aldrich of van de oorlogsdrama’s van Sam Fuller die toen al afweken van de Hollywoodvoorstelling. Wordt realisme uiteindelijk niet bepaald door de normen van de tijd en technische vernieuwingen?

SPIELBERG: Ik denk niet dat het een kwestie is van techniek. De films die tijdens de oorlog over het slagveld werden gemaakt, hadden de bedoeling om het thuisfront gerust te stellen. Was “Saving Private Ryan” in 1943 uitgebracht, dan was er zeker publiek protest uitgebroken, hadden Amerikaanse moeders en vaders president Roosevelt gesmeekt om hun zonen weer naar huis te halen. Tussen 1941 en 1945 was Amerika niet klaar voor de waarheid. We hadden behoefte aan een romantische oorlog, voor heldhaftigheid van het soort dat alleen John Wayne te bieden heeft, voor films die op een valse manier ons geweten sussen.

Was er ook na de oorlog niet zo’n strenge censuur geweest, dan hadden veel Amerikaanse oorlogsfilms er anders uit gezien. Zelfs in 1980 kon Sam Fuller “The Big Red One” niet draaien zoals hij gewild had – een film die toch gebaseerd is op zijn eigen ervaringen in Omaha Beach. Ik heb Sam Fuller gekend en ik was erbij toen hij “The Big Red One” monteerde. Hij was ontgoocheld omdat hij de waarheid niet mocht tonen over die oorlog. Zijn geldschieters vreesden dat een te realistische benadering het publiek zou afschrikken.

Is het niet ironisch dat de Amerikaanse film eerst de waarheid over Vietnam onder ogen moest zien, vooraleer er ook op een realistische manier kon worden teruggeblikt op de Tweede Wereldoorlog?

SPIELBERG: Inderdaad. Ik ben niet zeker dat er zonder Vietnam realistische films over WO II zouden gemaakt zijn. Vietnam heeft iedereen wakker geschud: de eerste oorlog die elke avond gratis de huiskamer ingestraald kwam. We zaten naar slachtpartijen te kijken terwijl we onze boterham boterden. Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat die oorlog ongecensureerd de woonkamer binnenkwam, terwijl films die op tv werden uitgezonden, nog altijd kapot gecensureerd werden: alle seks, geweld en gevloek werd eruit gekieperd. Maar toch zaten kleine kinderen met hun ouders naar een échte oorlog te kijken. Dat heeft alles veranderd. Het creëerde bij de Amerikanen een vraag naar realiteit en waarheid. Sinds Watergate heeft Amerika een totaal ander beeld van zichzelf gekregen. Mensen willen meer openheid, op alle vlak.

Het knappe aan uw reconstructie van de invasie is dat we de chaos voelen, een halfuur lang, maar dat u het allemaal perfect in de hand heeft. Anders dan de meeste films waarin de chaos gewoon op een verwarrende manier wordt uitgebeeld.

SPIELBERG: Ik apprecieer dat u het verschil merkt. Ik vond het belangrijk dat de toeschouwer wist waar de soldaten zich bevinden, en waar ze heen moeten, willen ze in veiligheid zijn. Dus maak ik eerst duidelijk dat ze die bunkers willen veroveren, hun bestorming verloopt volstrekt chaotisch, dan situeer ik weer tot waar ze geraakt zijn, dan krijg je weer chaos, dan weer een beetje geografische situering. Het is een kwestie van dosering. Het zijn verschillende etappes. Voor mij is dat heel belangrijk, omdat ik het zelf zo frustrerend vind om naar actiefilms te kijken zonder enig flauw benul te hebben waar ik me bevind.

Waarom is het helder in beeld zetten van actie totaal zoekgeraakt in Amerikaanse films, terwijl oude Hollywoodcineasten dit wel onder de knie hadden?

SPIELBERG: Omdat de meeste actieprenten gemonteerd zijn als MTV-video’s of reclamespotjes van dertig seconden. Ze proberen in een veel te korte tijdspanne té veel visuele informatie te proppen. Op zich is elk shot briljant, maar het wordt slechts enkele seconden aangehouden, soms maar een fractie van een seconde en het is alweer weg. Wat een zonde om zoveel energie, tijd en vakmanschap te stoppen in een camera-instelling en dit dan maar enkele luttele seconden te laten duren. Als toeschouwer vind ik dat zeer frustrerend.

Er is de filmmaker die de waarheid wil tonen, maar er is ook de grootste entertainer uit de moderne cinema. Zijn er dan twee Steven Spielbergs?

SPIELBERG: Ik denk gewoon dat ik iemand ben met één hart maar met twee geesten. Alles wat ik doe, komt recht uit mijn hart. Ik benader een pure vermaaksfilm met evenveel liefde als een historische productie. Ik investeer evenveel passie in “E.T.” dan in “Private Ryan”. Maar mijn brein is dubbel. Er zijn periodes waar ik er echt van geniet om historische films te maken waarbij ik mijn verbeelding in toom moet houden. Maar dan zijn er ook momenten dat ik helemaal de andere richting wil uitgaan, op zoek naar pure fantasie: dan maak ik een SF-film, een avonturenprent of misschien wel de komedie die ik op zekere dag hoop te maken.

Echt schizofreen voelde ik me pas in 1993 toen ik datzelfde jaar “Jurassic Park” én “Schindler’s List” maakte. Die dubbele ervaring, enerzijds die bijna abstracte wereld van de dinosaurussen en dan ondergedompeld worden in de holocaust, had trouwens een verwoestend effect op mijn gemoed. Drie jaar lang kon ik het niet opbrengen om weer aan de slag te gaan. Later vertelde mijn dokter me dat ik, in geringe mate, leed aan het posttraumatisch stresssyndroom, iets wat altijd met Vietnamveteranen wordt geassocieerd. Ik heb dit opgelopen door de intensiteit waarmee ik me in die wereld van Oscar Schindler had gestort. Ik kijk nog altijd met heel ambivalente gevoelens terug op de tijd dat ik “Schindler’s List” maakte. Natuurlijk deed de erkening die ik kreeg door het winnen van de oscars me veel plezier, maar terzelfder tijd kon ik ook de droefheid en het verdriet niet van me afschudden. Ik verweet mezelf dat ik niet gelukkig was, terwijl dit toch de gelukkigste tijd van mijn leven moest zijn. Misschien is dit de prijs die je betaalt voor het maken van een film als “Schindler’s List”.

U wordt vaak de meest succesrijke filmer op de planeet genoemd, maar niet al uw films werden jubelend onthaald. De reacties op uw vorige film, bijvoorbeeld, werden volledig overschaduwd door beschuldigingen van plagiaat. Hoe verwerkt u de nederlaag van “Amistad”?

SPIELBERG: Ik was woedend omdat er over alles gepraat werd, behalve over de inhoud van de film. Terwijl we toch jaren hebben gewerkt om dit verhaal over de slavernij op film te brengen. Natuurlijk ergerde ik me rot toen ik zag hoe de mainstream-media de hele film terzijde schoven om zich uitsluitend toe te spitsen op de sensationale aspecten rond de filmproductie. We moeten er gewoon leren mee leven dat ons land nu vier machten telt. Naast het oude trio – de uitvoerende, rechterlijke en wetgevende macht – is er nu de media bijgekomen. De eerste drie worden door elkaar in evenwicht gehouden, de vierde is niemand verantwoording verschuldigd. Het enige wat die vierde macht een beetje kan bijsturen, is de individuele moraal van een aantal mensen.

Als de media hun krachten bundelen om iemand een opdoffer te geven, vallen er inderdaad rake klappen. In het geval van “Amistad” hebben ze “slechts” een film naar beneden gehaald. Maar hetzelfde gebeurt natuurlijk ook in de politiek.

Nu denkt u aan Clinton. U bent goed bevriend met de president. Wat is uw reactie over de zaak-Lewinsky?

SPIELBERG: Ik hoed me om daar uitspraken over te doen. Ik ben een filmmaker, geen politicus. Ik waardeer mijn vriendschap met de First Family en ik bemoei me verder niet met hun privé-leven. Het heeft allemaal niets te maken met hoe Clinton zijn job doet. Het is duidelijk dat zeventig procent van de Amerikanen het eens is met de manier waarop hij het land bestuurt. De rest interesseert me niet.

In het boek “Easy Riders, Raging Bulls” geeft Peter Biskind een vrij ontluisterend beeld van uw generatie die in de jaren zeventig in Hollywood naar de macht greep. Hebt u het boek gelezen?

SPIELBERG: Jawel en ik vind het bogus. Onecht dus. Ik heb die periode zelf meegemaakt, het gaat om mijn vrienden en ik kan ze nauwelijks herkennen in Peter Biskinds kwaadaardige verdraaiing van de feiten. Het hele boek is een verzameling van roddels, insinuaties en vooringenomenheid. Het echte verslag over onze generatie moet nog geschreven worden. Zelf kijk ik met positieve weemoed naar die tijd terug. Natuurlijk ben ik me bewust van het drugsprobleem van toen. Veel van mijn generatiegenoten hadden er mee af te rekenen, maar ze zijn afgekickt van die slechte gewoontes en hebben hun lifestyle ten goede veranderd.

Met uw vrouw, de actrice Kate Capshaw, hebt u zeven kinderen: drie uit jullie huwelijk, elk een kind uit een vorig huwelijk en twee Afro-Amerikaantjes die jullie samen adopteerden. In een interview zei uw vrouw dat u alles hebt – geld, faam, macht, een eigen studio, de grootste successen uit de filmgeschiedenis -, maar dat u nog het meest trots bent op uw gezin met zeven kinderen.

SPIELBERG: Hoe zou ik niet gelukkiger kunnen zijn met mijn gezin dan met mijn werk? Vooral omdat ik zoveel jaren heb gekend zonder kinderen en zonder een vaste relatie. In die periode was mijn werk mijn gezin, waren mijn acteurs mijn kinderen en de filmploeg mijn speelkameraden. Kinderen zijn vrij recent voor mij, ik kreeg mijn eerste zoon in 1985 en regisseerde toen al een flink poosje. Zodra ik een gezin stichtte, zijn mijn prioriteiten drastisch veranderd. Van de ene dag op de andere heb ik mijn hele leven anders georganiseerd, alles waarin ik geloofde, herzien. Voortaan kwam het werk op de tweede plaats; eerst komen de kids.

U maakt uitstekende ontbijten klaar, zegt uw vrouw.

SPIELBERG: Inderdaad, elke ochtend, ook in de weekends, zorg ik voor het ontbijt en vijf dagen in de week breng ik de kinderen naar school. We doen aan carpooling, nemen om beurten ook andere kinderen mee naar school. Als ik mijn kinderen aan school heb afgezet, rij ik naar het werk. Rond halftien arriveer ik in de DreamWorks Studio en om vijf uur ben ik weer weg om op tijd thuis te zijn voor het avondmaal. Ik heb dus een werkdag van halftien tot vijf. Vroeger was het van acht uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds. Ik kan je verzekeren dat ik mijn huidig werkregime veel liever heb.

“Saving Private Ryan”, vanaf 30 september in de bioscoop.

“Nooit zijn we onze onschuld zo dramatisch kwijtgespeeld als tijdens de Tweede Wereldoorlog.”

“Deze film is een eerbetoon aan iedereen die een oorlog meemaakte.”

“Wij zaten naar slachtpartijen te kijken terwijl we onze boterhammen smeerden.”

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content