Het gaat goed met Vlaanderen, dank u. Dat is grotendeels te danken aan de gunstige economische conjunctuur, maar ook aan een fris economisch beleid. Dat vertelt de Vlaamse minister van Economische Zaken Eric Van Rompuy (CVP).

Minister Eric Van Rompuy is een stille. In tegenstelling tot zijn collega’s in de federale en de Vlaamse regering vergeet hij in communiqués steevast zijn al dan niet vermeende successen te etaleren. Slechts als er wat scheef gaat, mompelt hij een of ander excuus op een persconferentie. Ruim drie jaar nu al leidt hij vanuit een hoek van het Brussels Martelarenplein de Vlaamse economie. Althans zoals een zuiver markteconoom dat doet.

De economische conjunctuur zat de economieminister mee. Vlaanderen deelt mee in het herstel van heel Europa. De minister profiteert ervan om het politiek beleid zuiver te stellen. En, meneer de minister, hoe gaat het met de Vlaamse economie?

ERIC VAN ROMPUY: De indicatoren tonen dat de Vlaamse economie de jongste drie jaar een heel sterke evolutie kent. De groei van de buitenlandse investeringen valt het meest op. Het is niet juist dat in het tijdperk van Dutroux, Agusta en andere schandalen, het buitenland België als vestigingsplaats afschrijft. De directe buitenlandse investeringen in Vlaanderen beliepen 18 miljard frank in 1995, 52 miljard frank het jaar daarop, 62 miljard in 1997 en voor de eerste helft van dit jaar al 50 miljard frank. Vlaanderen is een interessante investeringsregio.

Dat doen de buitenlanders. Wat doen de Vlamingen zelf ?

VAN ROMPUY: Ik moest fors bijkredieten vragen voor expansiesteun aan investeringen, ook voor onze bedrijven. Wij beleven het sterkste investeringsjaar van het decennium. De economie in Vlaanderen heeft zich enorm vernieuwd. Positief is dat, naast het groot aandeel van de hightechbedrijven, de klassieke sectoren als textiel, meubels en metaalverwerking het goed doen. Ons economisch weefsel is in staat de vernieuwing op te vangen. De beleidsoptie van voormalige regeringsleider Gaston Geens trekken wij door: geen steun meer aan verlieslatende bedrijven, zoals Wallonië blijkbaar nog altijd niet geleerd heeft. Wij maken die fout niet. Wij steunen vernieuwing, ook in de traditionele bedrijfstakken. Daarom voeren wij geen sectorbeleid meer, met plannen voor deze en gene bedrijfstak. Ons instrumentarium steunmaatregelen loopt dwars door de hele economie heen, ten voordele van vernieuwende ondernemingen. De federale minister van Wetenschapsbeleid Yvan Ylieff (PS) feliciteerde ons zopas omdat wij in vergelijking met Wallonië een veelvoud geld in innovatie en vernieuwing investeerden.

Niettemin kende Vlaanderen een lange periode van faillissementen en herstructureringen van bedrijven. Werkgevers kopen robots om arbeiders te vervangen.

VAN ROMPUY: De ondernemingen rationaliseerden omdat de arbeidskost vrij hoog is. Er zijn zware herstructureringen geweest in grote bedrijven. Maar als Karel Vinck 21 miljard frank investeert in de Union Minière, waarbij 1500 mensen verdwijnen, dan heeft hij geïnvesteerd om de vele duizenden anderen een vernieuwd productieapparaat te geven. Hetzelfde met Ford in Genk, met Alcatel-Bell. De klacht dat veel arbeidsplaatsen verloren gingen, is juist. Wij hadden een hoge graad van jobvernietiging, maar een veel sterkere graad van banencreatie. Tussen 1990 en 1996 kwamen er netto 100.000 arbeidsplaatsen bij, verleden jaar 15.000, dit jaar 30.000 en volgend jaar komen er nog eens zoveel bij. De jobaangroei versnelt. Dat gebeurt in nieuwe sectoren als informatietechnologie, machinebouw, elektronica, communicatie, uitrusting en farmacie. In vergelijking met de andere regio’s in Europa stellen wij veel mensen tewerk in hoge technologie, wij staan nummer drie. De werkloosheidsgraad in Vlaanderen bedroeg verleden jaar 5,3 procent – dit jaar zal het nog minder zijn -, tegen 13,6 in Wallonië en 8,7 voor heel België en 9,8 voor de drie buurlanden. De werkloosheidsgraad in Nederland ligt op 5,5 procent. Tegenover een mannelijke werkloosheid van 3,6 procent in België staat 4,3 procent in Nederland. Ons probleem is meer en meer een tekort aan arbeidskrachten in een aantal sectoren.

Presteert Vlaanderen dan beter dan het gelauwerde Nederlandse Poldermodel?

VAN ROMPUY: Als wij rekenen met de grote hoeveelheid deeltijdarbeid in Nederland doen wij het beter. Veel Nederlanders hebben kleine jobs, achttien uur per week. Maar de economische groei in Nederland schept wel meer arbeidsplaatsen, zeker voor laaggeschoolden. Zij komen ook van een hogere werkloosheid.

De werkloosheidsgraad wijst bijna op een gewone frictiewerkloosheid. Is werkloosheid geen probleem meer?

VAN ROMPUY: De werkaanbiedingen geraken al moeilijk ingevuld. Voor de mannen geldt bijna een toestand van full employment. Er zijn bijna geen mannen meer beschikbaar op de arbeidsmarkt in de leeftijdsgroep van 25 tot 50 jaar. In die groep hebben wij de hoogste tewerkstellingsgraad van Europa. Minder dan elders echter zijn bij ons ouderen aan het werk. De brugpensioenen waren nuttig in de periode van herstructuring, nu gaat dat te ver. En er zijn een beetje problemen voor de jongeren bij hun instap op de arbeidsmarkt. Het sociaal overleg zit helemaal vast in de herverdeling van de arbeid, terwijl wij eigenlijk bezig zijn met de nettoaangroei van de werkgelegenheid.

Achter al het positieve schuilt steeds iets negatiefs.

VAN ROMPUY: In een moderne economie komt een groot deel van de nieuwe werkgelegenheid van startende ondernemingen. De jongste tien jaar waren de nieuwe ondernemingen goed voor een kwart van de nieuwe werkgelegenheid. Dat is nu voor Vlaanderen een zwakker punt, de jongste paar jaar stagneert dat. De groei is uit de geboortegolf.

In andere landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Nederland slaan net de jongeren aan het ondernemen. Wat deprimeert de jonge Vlaamse afgestudeerden?

VAN ROMPUY: Afgestudeerde universitairen vinden nu gemakkelijk werk in multinationale ondernemingen. De jongeren zijn wat risicoschuw, missen ondernemingscultuur. Dat baart mij zorgen. Wij gaan onze ‘Schumpeter-actie’ aan de universiteiten doorzetten aan de hogescholen, om ondernemersschap te stimuleren. Wij helpen starters bij het opzetten van businessplannen voor hun jonge firma. Er komt een nieuwe actie ‘Ondernemen Kan’. Wij gaan daar het Vlaams Economisch Verbond en het Verbond van Belgische Ondernemingen bij betrekken. De werkgeversverenigingen zijn nu te veel gericht op de bestaande grote bedrijven. Het zijn de starters die in hoge mate de toekomst van de werkgelegenheid bepalen.

Volstaat zo’n sensibilisering?

VAN ROMPUY: Het federaal sociaal overleg gaat uit van de grote bedrijven en heeft onvoldoende aandacht voor startende ondernemingen. De arbeidskost is er dikwijls minder belangrijk, veel zwaarder wegen innovatie, durfkapitaal…

Alle starters klagen over hun problemen om kapitaal bijeen te scharrelen.

VAN ROMPUY: Dat verbetert. Vroeger was de overheidsholding Gimv (Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen) nagenoeg de enige durfkapitalist. Nu is in Vlaanderen voldoende durfkapitaal aanwezig. Het moet iets sneller naar nieuwe projecten gaan, daar moet iets minder snel het etiket risicoproject opgekleefd worden. Er zijn ideeën en er is geld, dat moet bij mekaar geraken. Met ons nieuwe decreet over risicokapitaal delen wij het risico van de participatiemaatschappijen die investeren in ondernemingen.

De belastingbetaler draagt het risico. Een ongewone gedachte op een vrije markt.

VAN ROMPUY: Nederland doet dat al 25 jaar, in de regio rond Boston in de Verenigde Staten werkt het succesvol. Wij dragen slechts een deel van het risico, tot maximum 40 miljoen en dan nog alleen voor risicovolle projecten met nieuwe technologieën. Dat zijn geen duizenden bedrijven. Wij helpen de participatiemaatschappijen over de drempel. Wij zijn daarover bij venture capitalists gaan spreken en op beleggingsavonden. Dat had een mobiliseringseffect. Zie ook de tendens bij het Vlaams familiekapitaal om naar de beurs te trekken.

Lernaut & Hauspie tonen intussen wel aan dat de banken en investeerders niet steeds even progressief handelen.

VAN ROMPUY: De Gimv heeft Lernaut & Hauspie jarenlang gesteund, ondanks het feit dat ze verlies maakten. De Gimv investeert al vele jaren in nieuwe sectoren – denk aan Barco – en heeft de jongste jaren ook winstgevende exits uit geslaagde bedrijven gemaakt. Dat groeikapitaal van de overheid is goed gebruikt. De Gimv is in 1981 gestart met een kapitaal van 500 miljoen frank, nu is ze op de beurs tussen 70 en 80 miljard frank waard.

Heeft de Vlaamse belastingbetaler, die er de eigenlijke aandeelhouder van is, van die gecreëerde rijkdom zijn deel teruggekregen?

VAN ROMPUY: De opbrengsten van de Gimv zijn jaar na jaar ingebracht in het Vlaams beleid. De zeven miljard beursopbrengst investeert Vlaanderen in de stedelijke vernieuwing en openbare werken. Beleidskredieten die anders niet beschikbaar waren. Plus heeft de Gimv veel bijgedragen tot de werkgelegenheid.

Een paar jaar geleden stond de openbare holding nochtans onder stevige kritiek.

VAN ROMPUY: Ten onrechte, wij moeten de Gimv feliciteren, ze heeft Vlaanderen de weg gewezen naar de vernieuwende sectoren. De kritiek kwam uit de vermenging met Gimvindus en de KS en de problemen daar in Limburg. Nu is zij van die te vele nevenactiviteiten ontlast en komt het positieve werk beter tot uiting.

Gimvindus, de Vlaamse industriële holding, zit nog altijd in de contramine, met veel moeilijke en belaste dossiers uit het verleden.

VAN ROMPUY: De industrieholding krijgt een uitdovend karakter. Ze liep niet met Wallonië mee voor steun aan Verlipack, de sector holglas. Op de staalmarkt zijn evoluties in aantocht, die een invloed kunnen hebben op de participatie van vijftien miljard frank in Sidmar. De participaties in de textielsector gaat Gimvindus onderbrengen in een holding samen met privé-partners. De scheepsbouw, dat is volledig verleden tijd.

Wij stappen af van het sectorieel beleid. In de jaren tachtig heeft de overheid 500 miljard frank gestopt in de national champions, de vijf traditionele sectoren. Dat is wel een les geweest.

Toch heeft de scheepsbouw nog enkele onaangename dossiers die aanslepen. Niet alles ziet er even waterdicht uit.

VAN ROMPUY: De VLD’er Karel De Gucht is nu al jaren bezig met de scheepskredieten. Is tien jaar geleden iemand weggelopen met commissielonen? Zo is de oppositie, op een ogenblik dat de Vlaamse economie een goede periode meemaakt, toch slecht bezig. Wij moeten de Vlaamse volkskracht beter gebruiken.

Dus vegen we maar de spons over de misbruiken en de verspilling van belastinggeld?

VAN ROMPUY: Dat hoort thuis in de gerechtelijke sfeer.

Aan de economische planning en het gestuurd sectorieel beleid geeft u dus de brui?

VAN ROMPUY: Alles wat wij doen, gaat richting vernieuwing, expansie, innovatie, wetenschappelijk onderzoek, risicokapitaal, ondernemersschap. Dat ligt heel duidelijk in de lijn van wat de markt wil. De overheid kan niet ingaan tegen wat de markt doet.

Machteloos tegen de markt? Moet de overheid niet corrigeren en bijsturen?

VAN ROMPUY: De overheid moet zich terugplooien op zijn core business: aflijnen, gunstige omgevingsfactoren scheppen en stimuleren. De overheid heeft natuurlijk een taak inzake werkgelegenheid, maar dat is niet mijn bevoegdheid. Wij komen niet langer tussenbeide in het beleid van de bedrijven. Als Ford-Genk ons komt vertellen 22 miljard frank te gaan investeren, dan geven wij 800 miljoen frank expansiesteun. Maar wij bemoeien ons niet met de hoogte van het personeelsbestand, het soort producten of de positionering op de markt. Dat is hun zaak.

Ideologisch kunt u moeilijk voorstander zijn van expansiesteun aan bedrijven?

VAN ROMPUY: Ik ben een markteconoom. Wij moeten de bedrijven vooral fiscale stimulansen geven, hun kosten beperken, de arbeidskost bewaken en dat soort van instrumenten. Subsidies aan ondernemingen zijn op termijn voorbijgestreefd. Europa dwingt ons ook om dat af te zwakken. Ideologisch is expansiesteun onze tweede keuze, maar wel de onvermijdelijke. De staatshervorming geeft ons immers geen bevoegdheid voor fiscale en arbeidskosten. Dat is een serieuze handicap tegenover de buurlanden. Concurrerende landen blijven hun ondernemingen subsidiëren. Wij kunnen het instrument van de expansiesteun niet opgeven. Wij mogen niet naïef zijn, het is een element in de concurrentie tussen de Europese landen voor buitenlandse investeringen. Wat wij in Vlaanderen doen, is een minimum minimorum. Een studie van Ernst & Young leert dat Duitsland, Frankrijk en Nederland ondernemingen veel meer toeschieten: niet alleen investeringssteun, maar ook steun voor opleiding van de werknemers, gratis industrieterreinen en een hele batterij andere subsidies. Als minister van Economie krijg ik, van de totale Vlaamse begroting van 570 miljard frank, tien miljard, waarvan zeven miljard voor expansiesteun. Zeker, het grote pakket gaat naar onderwijs, maar Theo Kelchtermans krijgt voor tewerkstelling twintig miljard frank. Het weinige geld dat wij hebben, moeten wij dus zeer doelgericht gebruiken voor het vernieuwingsproces. In de drie en een half jaar ministerschap zijn de expansiedossiers goed voor ruim 45.000 arbeidsplaatsen.

Die subsidie kan toch niet doorslaggevend zijn voor een investerende grote buitenlandse groep.

VAN ROMPUY: Neen, andere zaken als ligging, manier van leven, fiscaliteit, arbeidskracht, infrastructuur spelen een belangrijke rol. Maar bij de eindkeuze van min of meer gelijken weegt de directe steun door. Het biedt het plaatselijk management de mogelijkheid hun investeringsplan aan het buitenlands hoofdkwartier te verkopen.

Wat is Vlaanderens aantrekkelijkste troef voor buitenlandse investeerders?

VAN ROMPUY: De kwaliteit van de mensen en de hoge arbeidsproductiviteit, het lage ziekteverzuim en de sociale rust. De greenfield-investeringen van de jaren zestig, met duizenden industriële arbeidsplaatsen, bestaan niet meer. Wel investeringen in dienstensectoren, zoals de sportreus Nike met 1500 mensen in zijn dienstencentrum. De technologie is belangrijk en dus de scholingsgraad van de werknemers. Naast vele andere dingen, onder andere ook Brussel als hoofdstad van Europa, is de internationalisering van onze economie een troef. Wij mogen niet vergeten dat 54 procent van de industriële productie in handen is van buitenlanders, tegen nog geen 20 procent in Nederland.

Dat is een zwakte van het verleden. Vlaanderen heeft niet, zoals Nederland, reuzen als Shell of Philips.

VAN ROMPUY: Ja. Wij hebben die zwakte gecorrigeerd.

Is het dan geen probleem meer dat de eigenaars van veel Vlaamse ondernemingen buitenlanders zijn? Zelfs regeringsleider Luc Van den Brande maakt zich daar zorgen over.

VAN ROMPUY: Het verankeringsdebat heeft niets te maken met het aandeelhoudersschap. Het is een illusie te denken dat in een mondiale economie, de overheid de eigendomsstructuren van belangrijke bedrijven kan verankeren. Het gaat over beslissingsautonomie. Een grote buitenlandse groep is hier verankerd omdat de kennis in Vlaanderen is, de research, de toelevering.

Wat is Vlaanderens zwakke punt bij de investeerders?

VAN ROMPUY: Het gebrek aan industrieterreinen. Alleen al in de regio Kortrijk komen 8000 nieuwe banen niet tot stand bij gebrek aan bouwgrond voor fabrieken. Komt daarbij dat vele kmo’s zonevreemd zijn, ingeplant in woonkernen en daar niet kunnen uitbreiden maar ook niet wegkunnen. De komende tien jaar hebben wij tienduizend hectare nieuwe industriegrond nodig om een normale economische groei in stand te houden, en de reserve bedraagt amper drieduizend hectare. Dat schept discussies bij elke wijziging van de gewestplannen. Het probleem van Eurantex in Oudenaarde is alleen op te lossen als er ruimte komt voor industriële ontwikkeling. In het Vlaams parlement is daar een grote discussie over. Wij zijn aan het overreglementeren in milieu en ruimtelijke ordening, maar de werkgelegenheid moet ook groeien. Je kan een heel positief beeld schetsen van de Vlaamse economie, maar dat is nooit verworven.

Het valt op dat u niet meteen met de hoge loonkost als een handicap komt aandraven.

VAN ROMPUY: Elke ondernemer vindt de loonkost belangrijk. Die is zwaar en niet volledig op te vangen met de hoge arbeidsproductiviteit. Wij staan volledig achter de federale plannen om de volgende jaren de loonkosten te verlagen. Maar wij zijn de regio met de hoogste exportratio ter wereld: 84 procent van ons bruto regionaal product, 887.000 Vlamingen werken voor de export van goederen en diensten. Wij zijn dus zeer concurrentieel, anders is dat niet mogelijk. Politieke discussies focussen te veel op de arbeidskost. Er zijn andere elementen zoals kwaliteit, innovatie, management en dergelijke. Het debat vernauwen tot de arbeidskost en daaruit concluderen dat België en Vlaanderen niet langer concurrentieel zijn, is fout. VLD-voorzitter Guy Verhofstadt zit daarmee totaal verkeerd.

Het Vlaamse welslagen maakt van België wel een land met twee economische snelheden.

VAN ROMPUY: Dat is van langsom duidelijker. De economieën van Vlaanderen en Wallonië groeien uit mekaar. De werkloosheidsgraad staat één tot drie en zelfs tot vier voor Henegouwen. Tussen 1985 en 1995 groeide de werkgelegenheid in Vlaanderen met 273.000 jobs, in heel België met slechts 259.000 jobs. Vlaanderen draagt tweederde van de financiering van de sociale zekerheid. Hoewel Wallonië van Europa meer steun aan investeerders mag geven, trekt het vrijwel niets aan. De Walen missen het kmo-weefsel. De grootste kritiek is dat de Waalse overheid bedrijven zonder toekomst als Forges de Clabecq en FN blijven steunen en in Cockerill blijven zitten.

Is dat hinderlijk voor het economisch beleid in Vlaanderen?

VAN ROMPUY: Dat hangt af van het beleid van de federale regering, als Wallonië bijvoorbeeld afremt inzake de verlaging van de arbeidskosten van de ondernemingen. Ten gevolge van de huidige bevoegdheidsverdeling zitten wij nu aan de limiet van ons economisch beleid. Wij zouden een aantal dingen willen doen die wij niet kunnen. Maar het is duidelijk: als er een nieuwe staatshervorming komt, gaat de prioriteit naar fiscale autonomie, willen wij zeggenschap over de sociale kosten, en willen we de vennootschapsbelasting regionaliseren. Dat staat nu al in de sterren geschreven. België wordt een land met twee economieën.

In werkgeverskringen gaat het er vaak over dat het onderwijs onvoldoende aan het bedrijfsleven is aangepast. Is die klacht over de kloof tussen onderwijs en economie terecht?

VAN ROMPUY: Er is in het bedrijfsleven weinig kritiek op het algemeen onderwijspeil, wel een beetje meer op de achteruitboerende talenkennis. Bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling scoort het Vlaams onderwijs goed. Maar de werkgevers klagen vooral over een tekort aan bepaalde groepen afgestudeerden: ingenieurs, informatici, technische mensen. In vergelijking met andere landen geven de Vlaamse bedrijven echter niet genoeg geld aan vorming. Daarom gaan wij het succesrijke Vlaminov omvormen tot Vlamivorm: lastenverlaging wanneer de werkgelegenheid behouden wordt, maar te gebruiken voor de vorming van de werknemers.

Storen de felicitaties voor het Nederlandse Poldermodel u?

VAN ROMPUY: Ja, omdat dit dikwijls aan de paarse regering in Nederland wordt gekoppeld en zou wijzen op de grote mogelijkheden van een regering met socialisten en liberalen. De roomsrode regering van Jean-Luc Dehaene heeft echter heel wat bereikt: deelname aan de euro, verlaging van de arbeidskost, loonmatiging, geen nieuwe lasten voor de ondernemingen… Ik heb in Vlaanderen geen behoefte om van partner te wisselen. Er kan geen beter economisch beleid gevoerd worden met de liberalen dan met de socialisten. Om kritiek te leveren op ons beleid, moet de VLD teruggrijpen naar de oude scheepskredieten.

De economische conjunctuur stond duidelijk aan de kant van de minister.

VAN ROMPUY: We zitten in een uitzonderlijke wereldconjunctuur en de vraag is: gaat dat blijven duren?

“Er zijn ideeën en er is geld. Dat moet bij elkaar geraken.”

Guido Depiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content