Over de weinig heroïsche overtocht van de Ierse zee, landing te Dun-Laoghaire en dan op de platgetreden paden van het toerisme.

Wij hadden ons onderweg nogal wat zorgen gemaakt over de zeereis van Holyhead naar de overkant, want naar ik gehoord had, valt er met de Ierse zee en het Saint George Channel niet te lachen. Men vrage het maar aan de deelnemers van de Fastnet-zeilwedstrijd en het zeemanslied der IJslandvaarders liegt er ook niet om :

?Allen die willen naar Yseland varen,

Dat moeten mannen met baarden zijn,

Jan Piet Joris en Corneel die hebben baarden

Die hebben baarden…?

Om toch even bij stil te staan, dacht ik. Zelfs het minder dreigende ?De Vlaamse Visser? waar de dichter het heeft over?’t ongemeten zout, met uw logge bodem omzwervend, voor eenieders onderhoud? stemt tot nadenken, zeker voor iemand die in de Voorkempen woont en meer dennenappels geraapt heeft dan zeeschelpen.

Gelukkig had een Zweedse ferryspecialist net op tijd een splinternieuwe catamaran in de vaart gebracht, dewelke wij in staat van grootste verwondering binnenreden. Dit was geen schip, dit leek meer op het ruimtetuig waarmee doctor Zarkov, de onmogelijk verstandige geleerde uit de Stormer Gordon-strip, de lieflijke Dale uit de klauwen van Ming wil redden. Moedig kocht ik een overtocht voor onze wagen en natuurlijk ook voor onszelf want ik weet zeker dat de trouwe vierwieler onbeweeglijk op ons zou blijven wachten in het verre Dublin. Ik overdrijf niet als ik zeg dat er een portie moed nodig is om u een plaats op dit wondere tuig te veroveren, want de duizenden paardenkrachten die ergens verborgen galopperen, verbruiken niet enkel enorme hoeveelheden olie, maar zijn tevens onverzadigbaar wat geld betreft. Zij vreten erdoor zoals vogel Grijp door het drakenkarkas zodat de passagiers zoals Sterke Jan diep in hun vlees moeten snijden om ze galopperend te houden. Stapt men vanuit de garage de passagiersruimte binnen er zijn geen roltrappen dan waant men zich in een combinatie van winkelcentrum, lunapark, fastfood-restaurant, veranda, bar, thee- en ijssalon. Van binnenuit gezien is er geen spoor van een schip te bespeuren. Het wemelt er van obers, garçons, hostessen, barkeepers, ijsverkopers, patissiers. Zijn totaal afwezig : matrozen. Doch, dit is slechts schijn. Op de brug werpt de kapitein zijn pet in de lucht, duwt op een knop en wij stuiven al etend en drinkend tegen 70 km per uur op Ierland toe. Ondertussen welt er uit onzichtbare bronnen een macédoine van muziek. Vivaldi wordt gevolgd door Iggy Pop en zijn Troglodieten, Aerosmith, pianoconcerto van Beethoven, Frank Sinatra. Ik zie een man met lang haar en een vioolkast aan de hand bezwijmen, hij wordt in een geluidsvrije cel weer tot bewustzijn gebracht. Nog eer de Big-Mac achter de kiezen zit, lopen wij reeds de haven binnen. Jan, Piet, Joris en Korneel kunnen hun baarden opeten, wij hebben met enkel een snor de gevreesde zee overwonnen. De tijden zijn veranderd, pilbroeken. Wij rijden Dun Loaghaire binnen dat zowat het Hoboken van Antwerpen is en worden naar het centrum gezogen om onze auto een cul-de-sac in te neuzen. Meteen schieten een paar mensen te hulp ; eerst draaien naar links, daarna rechts, weer rechts, nog eens rechts, daarna de straat niet rechtvoor maar lichtjes naar links volgen, dan een knik, knik volgen, een splitsing niet nemen. Hoe, splitsing niet nemen ? Neen splitsing niet nemen maar straatje vóór splitsing nemen, links zie je dit en dat, rechts een poort met hekken, brug over en dan altijd maar rechtdoor. Dank, duizendmaal dank. Een half uur later staan wij terug in dezelfde cul-de-sac. Weer een half uur later sta ik voor het raam van ons hotel. Mijn ogen branden, mijn adem gaat gejaagd, maar wij hebben al meer dan de helft van Dublin gezien. Ik kijk O’Connel Street in, waar honderden mensen jong en oud op en af lopen. Alles wat hen op dat eigenste moment niet meer van nut is, werpen zij op de grond. Chocoladewikkels, lege frietenzakjes, plastiekverpakking, bekers van karton, frisdrankblikjes. Dit heeft niets te maken met vandalisme of moedwil. De wegwerpgebaren zijn zo nonchalant, zo natuurlijk, dat ik begin te vermoeden dat dit een van de vrijheden is die de stedelingen verworven hebben en waarvan het charter in het belfort bewaard wordt. En zomaar tussen al deze papier rondstrooiende menigte wandelen twee agenten die zeer onderhoudend aan het kouten zijn. Als het later wordt en de wandelaars uitdunnen, ziet de straat eruit alsof er een geïmproviseerde ticker tape parade heeft plaats gevonden. Ginder verschijnen zwerfvuiletende insecten die door een stadswerkman in bedwang gehouden worden. Achter hen blijft de stoep brandschoon, op een leeg doosje van sigaretten na, dat iemand achter zijn rug alweer weggegooid heeft.

Het gaat donkeren en ik blijf nog altijd voor het raam staan tot ik me plots een schilderij van Hopper voel. Om dit onzalig gevoel te breken, bestel ik een whisky en duik in bed. Hoe mag het in Lier zijn, en met de kat ? Ik weet het nu heel zeker, ik ben een slechte reiziger.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content