Crisis of geen crisis, de Belg gaat meer en meer met vakantie. Daarbij kiest hij steeds vaker voor kortere vakanties. Een enquête.

HET WEST-VLAAMS Economisch Studiebureau (Wes) bestudeert al sinds 1982 het vakantiegedrag van de Belgen. Daartoe verspreidt het om de drie jaar, zowel in de lente als de herfst, vragenlijsten onder zesduizend personen van alle provinciën en leeftijds- en beroepscategorieën. Uit de antwoorden blijkt dat het vakantiegedrag van de Belgen aan een aantal evoluties en tendensen onderhevig is.

Bijvoorbeeld en vooral : crisis of niet, de Belgen gaan meer en meer met vakantie. Klom het bruto nationaal product en het gezinsverbruik in twaalf jaar tijd van 100 naar 125, de vakantiebesteding vermeerderde op dezelfde termijn van 100 naar 175. Zo steeg het aantal Belgen dat met vakantie gaat van 4,7 miljoen in 1982 naar 6,3 miljoen in 1994. Het totaal aantal vakanties per Belg rees nog vlugger : van 6,3 miljoen eenheden in 1982 naar 10,1 miljoen in 1994. Het aantal vakanties per vakantieganger vermeerderde daarmee van 1,4 in 1982, tot 1,6 in 1994. Sinds 1991 verzwakt de stijging.

Bereikt de vakantiemarkt haar saturatiepunt ? Rik De Keyser, adjunct-directeur van het Wes, gelooft het niet : ?Van saturatie is zeker geen sprake, wel van het effect van de economische situatie. Die minieme stijging doet zich ook voor in de eerste helft van de jaren tachtig. In de daaropvolgende jaren, met hun gunstige conjunctuur, was de stijging veel gevoeliger. Maar algemeen gesteld, laten mensen hun vakantie niet vallen omwille van economische motieven. Vakantie is een ingeburgerd gedrag geworden. Wie eenmaal de smaak te pakken heeft, zet die gewoonte verder. Veeleer gaan ze dan snoeien in de duur van de vakantie of in hun tweede, zogenaamde nevenvakantie. In 1991 waren de nevenvakanties goed voor bijna 38 procent van alle vakanties, een spectaculaire stijging ten aanzien van 1982, toen ze maar 25 procent van de totale markt vertegenwoordigden. In 1994 stellen we met 37 procent een stagnatie of lichte daling vast.

Dat sluit niet uit dat mensen, los van hun hoofdvakantie en eventuele nevenvakantie, vaak nog korte vakanties van enkele dagen plannen. Een weekend Parijs, Amsterdam of Londen, enkele dagen in het Moesel-, Rijn- of Eifelgebied. Deze vakantievorm is in tien jaar tijd meer dan verdubbeld. Ook het aantal wintervakanties is bijna verdubbeld. De Belg spreidt zijn vakantie steeds meer, pakt weliswaar nog altijd een groot deel op in de maanden juli en augustus, maar laat zich graag verleiden tot tussendoortjes. Vooral de eerste vier maanden van het jaar kunnen meetellen op de vakantiemarkt.?

EXOTISCHE BESTEMMINGEN.

De vakanties worden wel korter. De jaren dat mensen zich voor drie weken installeerden aan de Riviera, lijken voorbij. Eén weekje of tien dagen op één plek wordt meer en meer de norm. In 1982 bleven vakantiegangers nog gemiddeld 15,5 dagen op hun pleisterplek, nu is het verblijf met drie overnachtingen teruggeschroefd. Meer dan een op drie houdt het bij een verblijf van vier tot zeven dagen. De tendens naar kortere vakanties gaat gepaard met een toenemende vraag naar actieve vakanties, en met de neiging om in verschillende constellaties op vakantie te gaan. Een koppel gaat, bijvoorbeeld, in de zomer een weekje naar zee met hun kroost, en later nog eens een week zonder kinderen met wintervakantie. Ook jongeren proeven vaak van meerdere vakanties per jaar : één met de ouders en één met de leeftijdsgenoten.

Steeds minder vakanties voltrekken zich in het klassieke familieverband. In 1982 vormden volwassenen vergezeld van hun kinderen nog tweederde van de vakantiepopulatie. Nu is dat nog hooguit de helft. Volwassenen trekken er steeds vaker alleen op uit. Ze gaan daarbij ook verder weg. Verre exotische bestemmingen spreken kennelijk aan : vijf procent van de reizigers trekt naar de VS, het Verre Oosten met Thailand als koploper, de Caraïben of Afrikaanse bestemmingen. Nu lijkt vijf procent misschien onbeduidend op de totale vakantiemarkt, maar het gaat wel, samen met Oost-Europa, om de snelst stijgende bestemmingen. Maar de meeste Belgen brengen hun vakantie door in België, Frankrijk of Spanje, waarbij binnenland wel steeds meer terrein prijs moet geven aan de buitenlandse bestemmingen.

Het gaat met de Belgische kust niet bepaald de goede kant op. Ze trekt nog flink wat gezinnen met jonge kinderen en senioren, maar de trend is duidelijk neerwaarts. Ook de Ardennen kennen een teruggang, terwijl ?groen Vlaanderen? (een verzamelnaam voor alle toeristische gebieden zoals de Kempen, de Vlaamse Ardennen, de Westhoek…) een lichte stijging vertoont. Ook relatief nieuwe intitiatieven zoals vakantie op de boerderij mogen hiertoe gerekend worden (zie kader). Alles samen was het binnenland in 1982 nog goed voor ruim 38 procent van alle vakanties, nu voor minder dan dertig procent.

Voor welk buitenland opteert de Belgische vakantieganger bij voorkeur ? Rik De Keyser : ?Bij de reisbestemmingen van de Belgen valt een onderscheid te maken tussen de Vlamingen en de Walen. De Walen trekken veel naar Frankrijk en Tunesië. Heel wat Vlamingen zitten ook in Frankrijk, maar kiezen ook nog voor Spanje, Oostenrijk, Duitsland of Nederland. Dat is te begrijpen vanuit de taalfamilies.?

REISBEMIDDELING.

Nog een verschilpunt tussen Walen en Vlamingen : de Walen gaan twee keer zo vaak als de Vlamingen hun vakantie doorbrengen bij familie, vrienden en kennissen. De tante in Marokko of de oom in Canada vormen voor onze Franstalige landgenoten blijkbaar een dankbaar uitgangspunt voor vakantieplanning.

Volgens de Wes-studie doet de reizende Belg meer en meer een beroep op een reisbureau. In 1982 regelde nog zeventig procent van de vakantiegangers alles zelf, nu klopt de helft aan bij een reisagent, zowel voor het vastleggen van transport als voor de accommodatie op de plaats van bestemming. De reissector doet het dus goed, maar Rik De Keyer relativeert : ?Aangezien mensen vaker voor een kortere periode op reis gaan, betekent dat voor reisagenten meer boekingen en dus extra werk. Bovendien verhogen de eisen omdat er meer gespreid over het hele jaar met vakantie gegaan wordt. De tijd dat reisbureaus een heel jaar konden teren op de zomerperiode, is duidelijk voorbij. Er wordt van hen een constante alertheid verwacht. Plus, de mensen willen actievere vakanties, met cultuuruitstappen of sportieve mogelijkheden. Ook dat vraagt extra inspanningen van de reisbureaus.?

Het toenemend beroep op reisbemiddeling is niet los te zien van de aantrekkingskracht van verdere bestemmingen. Daar komen immers vliegtuigreservaties bij kijken. In 1992 vloog één op tien van de Belgische vakantiegangers naar zijn bestemming. Dat aantal is inmiddels verdubbeld. Vatten Belgen meer interesse op voor verdere bestemmingen omdat de reiskosten steeds aantrekkelijker worden, onder meer door de goedkopere dollar en de moordende concurrentieslag tussen de vliegtuigmaatschappijen ? Of worden de vluchten net goedkoper onder invloed van de stijgende trek in verre bestemmingen ? Het zijn twee mechanismen die op elkaar inspelen. Chartermaatschappijen als Sobelair in eigen land en Martinair in Nederland pikken hier gretig op in. Het aanbod wordt steeds verleidelijker. Heen en terug naar Thailand voor 18.000 frank, naar de VS voor 13.000 frank. Verre bestemmingen vallen daardoor binnen het budgetbereik van steeds meer mensen.

Maar het gros van de Belgen ongeveer zestig procent vertrouwt op de eigen vier wielen om de vakantiebestemming te bereiken. Toch daalde het aandeel van de eigen wagen als transportmiddel in de loop van de voorbije tien jaar met bijna 10 procent. Dat hangt, volgens Rik De Keyser, meer samen met de keuze voor verdere bestemmingen dan met, bijvoorbeeld, fileangst. Niemand stapt in de wagen, als zijn vakantie-oord vijfduizend kilometer verder ligt. Gezinnen met kinderen jonger dan zes jaar maken het meeste gebruik van de auto. Zij gaan dan ook minder ver van huis dan mensen zonder of met oudere kinderen. De bus scoort het beste bij senioren, want ook die blijven liever wat dichter bij huis, en zijn bovendien het meeste geïnteresseerd in groepsreizen.

Boeiend zijn de analyses van het verband tussen het gekozen transportmiddel en het beroep en het inkomen van het gezinshoofd. Alle beroeps- en inkomenscategorieën rijden evenredig veel met de wagen de vakantie in. Maar terwijl het onderwijzend personeel meer in de bus dan in het vliegtuig stapt, doet zich het omgekeerde voor bij kaderpersoneel, zelfstandige ambachtslui, handelaars en ondernemers en mensen met een vrij beroep. Aan een eventueel karig loon van het onderwijzend personeel kan het volgens de inkomensstatistieken niet liggen. Het netto gezinsinkomen oefent nauwelijks invloed uit op het al dan niet gebruiken van een vliegtuig. Rik De Keyser : ?De goedkope dollar en de deregulatie en concurrentieslag van het luchtverkeer hebben het vliegtuig gedemocratiseerd.?

Dat onderwijzend personeel iets vaker de auto opzoekt, zou kunnen voortvloeien uit hun voorkeur voor kamperen. Uit de gegevens in verband met de verkozen logiesvorm blijkt namelijk dat zij daarin voorop komen, en de ongeschoolde arbeiders en bedienden achter zich laten. De vergelijking van logiesvorm en inkomen suggereert dat ook deze keuze niet door de inhoud van de geldbeugel wordt ingegeven. In alle inkomenscategorieën wordt er even veel of even weinig gekampeerd. De charme ligt veeleer in het avontuurlijke, primitieve en natuurvriendelijke karakter van kamperen.

Overigens tonen arbeiders zich nog altijd het minste vakantieminded. Ze blijven met ongeveer de helft onder de andere beroepscategorieën liggen, en reizen zelfs minder dan de senioren. Het meeste met vakantie gaan kaderpersoneel, onderwijzend personeel, ondernemers en vertegenwoordigers van vrije beroepen. Bedienden, zelfstandige handelaars en ambachtslui vormen het middenveld.

LOGEMENT.

Voor welk soort logement opteren de Belgen ? De studie van het Wes stelt een vooruitgang van de hotels, een status quo voor huurwoningen en huurappartementen en een lichte achteruitgang voor kamperen vast. Ook stelt de Belg zich steeds kieskeuriger in ten aanzien van zijn hotel of huurverblijf. Daarbij blijken de anonieme mastodonthotels, waarin tour-operators hele ladingen toeristen lossen, aan steeds minder mensen besteed. Rik De Keyser : ?Er is een duidelijke tendens tot individualisering. Een bepaalde groep van mensen wil geen eenheidsworst meer. Ze zoeken karakterhotels, bijvoorbeeld kleine pensionnetjes die door hun architectuur, gastronomie of gastvrijheid typisch zijn voor de streek.?

De leeftijd en samenstelling van de vakantiegangers bepaalt de logiesvorm sterk. Gezinnen met kleine kinderen opteren veelal voor een huurwoning. Ook vakantiedorpen, die speciaal afgestemd zijn op jonge kinderen, tikken aan bij deze categorie. Jonge mensen (van 18 tot 35 jaar) kiezen even vaak voor hotels als voor vakantiewoningen. Maar zowel in deze leeftijdsgroepen als in het logies schuilt uiteraard een grote variatie : een eenvoudig pensionnetje in Vlaanderen valt even goed onder de categorie hotel als het vier-sterrenetablissement in Turkije. Gezinnen waarvan het jongste kind ouder is dan 18, en mensen boven de 45 jaar verkiezen overwegend een hotel.

De grote variëteit in aard en prijsklasse van hotels en pensions zorgen ervoor dat dat elke inkomenscategorie hierin aan zijn trekken kan komen. Tussen het gebruik van huurwoningen en het gezinsbudget bestaat er daarentegen wel een verband : de aantrekking van deze logementsvorm stijgt gestaag met het gezinsbudget. Mensen met de laagste inkomens brengen hun vakantie relatief meer door bij familie, vrienden of kennissen, maar dat geldt eigenaardig genoeg ook voor mensen in de hoogste looncategorie (100.000 frank en meer netto maandelijks gezinsinkomen).

Sociale logiesvormen zoals de vakantiekolonies van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen, van ACW of ABVV, gaan licht achteruit. Ze vertegenwoordigen ongeveer 6 procent van alle logies. Arbeiders nemen het meest deze vorm van logies.

BIG SPENDERS.

Gaan de Belgen meer en verder op vakantie dan tien jaar gelden, dan betekent dat niet noodzakelijk dat ze meer geld verteren. Rekening gehouden met het indexcijfer van de comsumptieprijzen blijkt dat het reële bestedingsniveau per persoon en per vakantie over de voorbije dertien jaar ongeveer op hetzelfde niveau is blijven steken. De uitgave per persoon per dag steeg weliswaar op tien jaar tijd met 20 procent, maar daar tegenover staat dat de vakantieduur met hetzelfde percentage ingekort werd, zodat die zaken elkaar in evenwicht houden. Tenminste, wat de hoofdvakantie betreft. De kleine reisjes van één tot drie dagen geven op dat gebied een heel ander beeld. Want, hoe korter de vakantie, hoe meer de Belgische vakantieganger zich als een big spender gedraagt.

En de Belg ontpopt zich meer en meer als een korte-vakantieganger. In 1982 raamde het Wes het aantal korte vakanties in op 1,7 miljoen. In 1988 was dat al opgelopen tot 2,6 miljoen en in 1994 tot liefst 4 miljoen. Anders dan bij de hoofdvakanties houdt hier het binnenland het buitenland meer op een afstand. Wordt België het vakantieland voor een weekeindje aan de zee, in de Ardennen, of in Center Parcs ? En wordt de Belg voor het overige mundialer in zijn bestemmingen ? Volgens Rik De Keyser voerden de Belgen de jongste jaren alvast een inhaalmanoeuvre uit ten aanzien van de andere West-Europese landen. In het algemeen geldt namelijk de regel : hoe noordelijker het land, hoe meer er op vakantie gegaan wordt. Met andere woorden, de zon blijft lonken.

Ria Goris

De Belgische kust : voor gezinnen met kleine kinderen en voor senioren.

Rik De Keyser van het West-Vlaamse Economisch Studiebureau : Vakantie is een ingeburgerd gedrag.

Het vliegtuig is democratisch geworden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content