De jonge Belgische pistegladiatoren Iljo Keisse en Kenny De Ketele weten dat ze nog wat groen ogen voor olympisch succes in Peking. Maar: ‘Je kunt van jeugdige onbezonnenheid ook een voordeel maken.’

Kenners zijn het erover eens: met Iljo Keisse en Kenny De Ketele stuurt België een van de meest getalenteerde koppels naar de olympische ploegkoers van Peking. Alleen is het duo wel bijzonder jong. Keisse, zelf pas 25, is de ervaren man van de twee. Al in 2005 won hij de Zesdaagse van Gent, aan de zijde van Australische Belg Matthew Gilmore. Nu die met rennerspensioen is, koppelt men de Gentenaar meestal aan de Duitser Robert Bartko. Maar op internationale toernooien zoals de Spelen wordt de ploegkoers met landenteams gereden, en krijgt hij het gezelschap van de nog jongere Kenny De Ketele. Een wissel op de toekomst, heet dat dan. ‘Op de Denen na zullen we in Peking waarschijnlijk de allerjongsten zijn’, weet De Ketele. ‘Aan ons om te tonen dat we er op onze plaats zijn.’

Is jullie leeftijd geen enorm nadeel? De piste is normaal het terrein van de gehaaide, ervaren mannen.

ILJO KEISSE: Pas op, dat is allemaal een beetje veranderd tegenover vroeger. De dertigplussers zijn normaal in het voordeel omdat ze een grotere motor hebben, en meer ervaring en koersdoorzicht. Maar ze verliezen met de jaren aan snelheid en lef. Op de laatste Spelen heeft Michail Ignatiev de tegenstand op meerdere ronden gereden, en die jongen was toen nog maar 19. Je kunt van jeugdige onbezonnenheid ook een voordeel maken hè.

Oud-pistekampioen Stan Tourné denkt dat deze Spelen te vroeg komen voor jullie. In 2012 ziet hij wél kansen.

KENNY DE KETELE: Goed mogelijk dat hij gelijk heeft. Maar dat is geen gedachte waar ik op dit moment rekening mee houd. Ik wil er nú honderd procent voor gaan. En als het mislukt, dan kunnen we nog altijd toeleven naar Londen.

KEISSE: Ik begrijp wat Tourné zegt: wij missen nog een paar pk’tjes om met de echt grote mannen mee te kunnen. Als het een keiharde wedstrijd wordt in Peking, en die kans lijkt mij eerlijk gezegd groot, dan gaan we het moeilijk krijgen. Maar als men er afwachtend gaat koersen en het komt uiteindelijk op tactiek en techniek aan, dan stijgen onze kansen.

DE KETELE: Gemiddeld gezien finishen we op internationale wedstrijden tussen plaats vijf en plaats acht. Als we dat nu ook kunnen, moeten we tevreden zijn, want de Spelen staan toch nog een niveautje hoger dan een wereldbeker of zo.

Wat is het moeilijkste aan een ploegkoers?

DE KETELE: Dat het duizend dingen tegelijk is. Je hebt de hoge snelheid, het technische van de aflossingen, de communicatie tussen elkaar, het zenuwenspel van de sprints, het tellen, het zorgen dat de juiste persoon op de juiste plaats uitkomt… En bovenop dat alles moet je ook nog in de gaten houden wat de concurrentie doet.

En waar liggen jullie sterke punten als koppel?

KEISSE: Euh, doorzicht. Snelheid. En euh… Kenny ( lacht)?

DE KETELE: Technisch zijn we niet slecht.

KEISSE: Klopt. Ik vind ook dat we elkaar vrij goed aanvullen. En dat is eigenlijk zeldzaam. Veel koppels bestaan ofwel uit twee supersnelle mannen die erdoor zakken wanneer de koers hard wordt gemaakt, ofwel uit twee diesels die nooit punten pakken. Wij zijn completer. We zijn geen van beiden supersnel, maar zeker ook niet supertraag, en toch vallen we niet vlug door de mand.

DE KETELE: Nu ben je iets te bescheiden, Iljo. Jij bent degene die bij ons de snelheid levert. Ik weet zelf ook best dat de sprints mijn zwakke punt zijn.

KEISSE: Tja, ik ben nochtans – even een moeilijk woord gebruiken – intrinsiek niet zo snel. Maar ik heb van Matthew Gilmore een paar trucs geleerd waarmee ik mannen kan kloppen die mij eigenlijk altijd voor zouden moeten blijven in de spurt. Een beetje lastig doen, zodat ze je niet kunnen inhalen. Dat soort dingen.

Wie worden de grote concurrenten?

KEISSE: De Russen, de Spanjaarden en de Nederlanders zijn erg goed, maar de topfavorieten zijn volgens mij de Zwitsers, met Bruno Risi en Franco Marvulli, en de Britten, die op het afgelopen WK echt formidabel waren. Vooral Bradley Wiggins dan, die was gewoon niet te kloppen. Mark Cavendish was al blij dat hij er nog aan hing. Maar stel nu dat Cavendish nog een beetje verbetert tegen de Spelen, dan zal er aan de Britten niks te doen zijn. Veel zal ervan afhangen of hij de Ronde van Frankrijk rijdt.

DE KETELE: Naar het schijnt wel.

KEISSE: Ja? Dat is interessant.

Jullie pieken specifiek op dat ene uur olympische ploegkoers. Hoe kan dan iemand die op dat moment een vermoeiende Tour in de benen heeft jullie ooit kloppen?

KEISSE: Tja, Stuart O’Grady heeft het vorige keer toch ook geflikt. Kwam net uit de Tour en reed heel alleen de tegenstand op een hoopje.

Maken er deze zomer veel wegcoureurs de overstap naar de piste?

KEISSE: Voorlopig valt het mee, maar er zullen op de Spelen zeker nog verrassingen opduiken. Je kwalificeert je namelijk als land, de ploegen die zich geplaatst hebben, hoeven niet per se te starten. Om een voorbeeld te geven: de Italianen hebben de Spelen gehaald met twee coureurs die er in principe niet veel kunnen komen doen. Maar niets belet hen om ginder opeens met een klepper à la Filippo Pozzato op de proppen te komen. Ik zou daar echt niet van schrikken. Toch denk ik dat zelfs Pozzato het op de Spelen moeilijk zou krijgen. Je moet deze winter toch een paar topwedstrijden hebben meegemaakt, volgens mij.

Hebben jullie eigenlijk zelf ambities op de weg? Kenny werd bij de junioren tweede in de Ronde van Vlaanderen. Droom je ervan om dat ook bij de profs ooit waar te maken?

DE KETELE: Nee, daar ben ik heel realistisch in. Fysiek mis ik iets om in dat soort koersen mee te strijden voor de prijzen, het zou al een droom zijn om de Ronde van Vlaanderen ooit te mogen rijden bij de profs. Je moet ook weten wat je niet kunt in het leven. En mijn toekomst ligt zeker op de piste.

Iljo werd vorig jaar nog derde in Kuurne-Brussel-Kuurne. Dan ben je ook in het Vlaamse voorjaar een serieuze coureur.

KEISSE: Dat was de enige grote Vlaamse voorjaarskoers die ik ooit heb gereden. Derde is dan niet slecht, ja. Dit seizoen kwam het niet goed uit met de Spelen en zo, maar volgend jaar wil ik wel eens een mooi voorjaarsprogramma rijden. De Omloop Het Volk wil ik zeker doen, die start en finisht in Gent, vlak bij het café van mijn vader. Ik droom ook van Parijs-Roubaix. Stel dat de omstandigheden meezitten en ik kan daar met een groepje naar de piste in Roubaix trekken… Maar dat is puur dromen hè, ik geloof nooit dat ik daar echt kansen heb. Het zou al mooi zijn als ik die koers ooit uit kan rijden.

Iljo heeft eens in een interview gezegd: ‘Ik heb iets recht te zetten na Athene.’ Is het daar dan zo tegengevallen?

KEISSE: Ik was er gewoon niet klaar voor. Ik was jong en eigenlijk ook maar vierde keuze om de partner van Matthew te worden. Toen ze uiteindelijk mij kozen, ben ik als een freak beginnen te trainen. Mezelf bewijzen, hè. Maar toen de Spelen er aankwamen, zat ik er eigenlijk al door. Tot overmaat van ramp viel Matthew enkele dagen voor de ploegkoers. Alles draaide gewoon in de soep.

Dan ben je 21, voor het eerst op zo’n groot toernooi en word je meteen met de grond gelijkgemaakt. Ergens was dat onze eigen schuld, we hadden op voorhand luid verkondigd dat we wel eens gauw top vijf zouden rijden. Maar dat was een grove misrekening. Ik ben lang ziek geweest van die Spelen, maar achteraf bekeken waren ze wel een belangrijke les. Je zult me nu niet snel meer hoog van de toren horen blazen. Zeker niet als het over de Spelen gaat, want dat is echt niet zomaar een koers. Dat is één uur elke vier jaar, waarin iedereen die er start absoluut top is en waarin alles wat je daarvoor presteerde niet meer telt.

Heb je goeie herinneringen aan de Spelen op zich, als evenement?

KEISSE: Eerlijk? Nee, eigenlijk niet. Organisatorisch was het een drama: ze waren vergeten een koers-tenue voor ons te maken, per ongeluk vertrokken met de vrijetijdskleren van een andere atleet, dat soort dingen. Het sloeg allemaal tegen en op die leeftijd liet ik mij daar nog door beïnvloeden. Van dat olympisch dorp werd ik ook zo zenuwachtig. Die appartementen zouden later worden omgebouwd tot sociale woningen, wij sliepen in wat later een keuken moest worden… Weet je wat het was in Athene? Ik voelde mij er een nummer. Een van de zovele atleten. Helemaal niet belangrijk.

Jij rijdt in Peking ook individueel de puntenkoers. Heb je daar meer kans op een medaille?

KEISSE: Moeilijk te zeggen. Het kan zeker, vorig jaar pakte ik nog zilver op het WK, maar dit jaar werd dat dan weer een totale flop. Daar heb ik wel uit geleerd. In 2007 was ik gestart met het idee ‘we zien wel’, en het werd uiteindelijk zilver. Dit jaar mikte ik op goud en eindig ik helemaal achteraan. De moraal van het verhaal: blijf voorzichtig en bescheiden en doe gewoon je best.

Was je overmoedig geworden?

KEISSE: Ik weet het niet. Niets lukte die dag, hoewel ik in topvorm was. De stress sneed me de benen af, denk ik. Nog iets waar ik op moet letten in Peking. Als ik een goede dag heb en de koersomstandigheden vallen mee, dan is een medaille niet onmogelijk. Maar in de puntenkoers starten er zeker vijftien die kunnen winnen. Ik zal dus wat geluk moeten hebben. In principe ligt de ploegkoers mij in ieder geval beter dan de puntenkoers.

Worden jullie op termijn een vast zesdaagsenkoppel?

DE KETELE: Daar is nog niet echt over gesproken. Voor deze winter zal het te vroeg zijn, want Iljo zit wel goed bij Bartko, denk ik.

KEISSE: We zullen toch eerst die Spelen maar afwachten, Kenny. Stel dat we een medaille halen, dan kan het vlug gaan. Het zou een normale en logische stap zijn dat Kenny vroeg of laat mijn vaste ploegmaat wordt. Alleen heb je dat in een zesdaagse meestal niet te kiezen; de wil van de wedstrijdleider is wet. Voorlopig ziet men mij meestal liever met Bartko koersen, maar die heeft nu net een heel slecht WK achter de rug. Misschien vinden ze de tijd stilaan rijp om voor een volledig Belgisch zesdaagsenkoppel te gaan.

Bartko schijnt niet de makkelijkste kerel te zijn?

KEISSE: Als het was toegelaten, zou hij de zesdaagsen nog liefst alleen rijden. Hij is niet iemand met veel vrienden in het peloton, nee. Zolang je zelf goed bent, is dat niet zo’n probleem. Maar als je niveau wat begint te zakken zoals bij Andreas Beikirch, nog zo’n keikop, wie wil dan nog met je rijden? Een lastigaard wordt minder vergeven wanneer het allemaal eens een beetje slechter gaat.

Moet je vrienden van elkaar zijn om een goed pistekoppel te vormen?

KEISSE: Het is in ieder geval een stuk makkelijker. Als het echt niet klikt, kun je niet samen koersen. Dan ga je nooit voor elkaar door het vuur en ben je bij voorbaat verloren. Bij Franco Marvulli en Alexander Aeschbach is dat bijvoorbeeld zo. Op zich is dat een ideaal koppel: allebei Zwitsers, allebei even oud, vullen elkaar perfect aan. Maar ze komen niet overeen. Marvulli is een playboytype, Aeschbach is veel rustiger. En ze gunnen elkaar niets, Marvulli zal nooit iets doen wat Aeschbach ook maar een klein beetje vooruithelpt. Dan kun je niet samen groot worden, hè.

Zien jullie elkaar buiten de koers?

DE KETELE: Dat begint de laatste tijd te komen. We zijn al eens samen naar het voetbal geweest. Ben je daarom beste vrienden? Ik weet het niet, maar we appreciëren elkaar zeker wel.

KEISSE: Die dingen groeien vanzelf. Toen ik nog maar net kwam piepen bij de profs, had ik ook nooit gedacht dat Matthew Gilmore nog zo’n goede kameraad van mij zou worden. En zie: een jaar later waren we al bijna onafscheidelijk. Toen hij uiteindelijk stopte, heb ik gehuild als een klein kind.

DE KETELE: Zo close zijn wij natuurlijk nog lang niet. Maar we zitten nu toch al in dezelfde ploeg, rijden bijna altijd dezelfde wedstrijden. Ik zie je de laatste tijd vaak hè.

KEISSE: Zwijg stil, ik ga er al voor naar een psychiater ( lacht).

Hoor je nog iets van Matthew Gilmore, Iljo?

KEISSE: Weinig. Zo gaat het nu eenmaal, ik kan moeilijk elke dag een sms naar Australië sturen om te zeggen hoe het met me gaat. Tja, ik kan dat natuurlijk wel, maar zoiets doe je niet hè. Maar als ik hem zie, kriebelt het. Hij werkt nu voor de Australische bond, dus ik wist dat ik hem op het WK kon tegenkomen. En toen ik de velodroom binnenstapte, keek ik automatisch eerst toch even naar de Australische box. Dat kon ik gewoon niet laten.

Stel dat je aan Iljo iets zou kunnen bijschaven, Kenny, wat zou dat dan zijn?

DE KETELE: Als persoon of als pistier ( lacht)?

Wat het makkelijkste is.

KEISSE: Moet ik even weggaan? Een halfuurtje, is dat genoeg?

DE KETELE: Iljo nóg beter maken… nu overval je me.

KEISSE: Krijg ik die vraag ook over Kenny? Laat mij dan maar eerst, want ik heb mijn antwoord al klaar ( lacht).

DE KETELE: Ja maar, bij mij is dat veel simpeler. Ik ben de minst ervarene. Aan mij valt nog zóveel bij te schaven.

KEISSE: Akkoord ( lacht). Maar als ik één ding zou mogen kiezen: Kenny moet leren kwakken. Dat heb je als pistier niet altijd nodig, maar op de Spelen zeker wel. In Peking gaat er gekoerst worden op leven en dood, vergis je niet. Ze zouden je met opzet doen crashen voor een puntje meer. Wie zich laat wegzetten, verliest. Daar moet Kenny aan werken voor we naar China vertrekken. De rest komt sowieso in orde met de leeftijd. Kenny heeft inhoud, heeft doorzicht, is technisch goed.

De sprints kunnen misschien ook nog een beetje beter. Ergens kun je zeggen: een renner is van nature snel of hij is niet snel, maar ik denk toch dat Kenny nog een beetje rapper kan worden met gericht trainen. Maar aan mij is er ook nog werk, daar niet van. Mijn grote kwaliteit is dat ik alles redelijk goed kan, maar om zo sterk te worden als een Bruno Risi bijvoorbeeld, moet alles nog een beetje beter. Van de andere kant: grote zwakke plekken heb ik niet. Je mag me verbeteren als ik hier onzin vertel, Kenny.

DE KETELE: Nee, ’t is waar. Iljo heeft eigenlijk alles. Maar tegelijk kan er van alles nog een beetje bij. Aan blijven werken, kameraad ( lacht)!

Laatste vraag: interesseert de kwestie-Tibet jullie? Ik bedoel het niet gemeen, maar ergens kan ik me inbeelden dat een Belgische pisteprof daar niet wakker van ligt.

KEISSE: Ik wil niet grof zijn, maar eigenlijk ben ik daar inderdaad niet mee bezig. Mijn job is zo rap mogelijk fietsen. Daar concentreer ik me op, maar van politiek ken ik eerlijk gezegd niks. Als er in Tibet mensenrechten worden geschonden, dan is dat verschrikkelijk, maar zelf ben ik gewoon niet goed genoeg op de hoogte om daar iets zinnigs over te zeggen.

DE KETELE: ’t Is ver van je bed hè? Sorry, maar het is zo. We hebben er vorige maand met de olympische atleten over vergaderd. Daar is besloten dat iedereen vrij is om te zeggen wat hij wil over de toestand in Tibet, maar tegelijk is iedereen ook vrij om niets te zeggen. En we zouden de journalisten willen vragen om tijdens de Spelen zelf niet telkens over Tibet te beginnen, de atleten willen zich dan vooral concentreren op hun sport. Ook het idee van een boycot is definitief van tafel geveegd, want dat zou toch niets uithalen. Het belangrijkste is immers al gelukt. Door al die media-aandacht weet nu iedereen dat er iets heel erg scheef zit in Tibet. Daar kunnen de politici nu op voortbouwen.

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content