Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De vaandeldrager van de romantiek in Frankrijk, de literaire reus Victor Hugo, was ook een gedreven tekenaar.

Achter zijn signatuur ging vast en zeker een voltijds draaiend schrijvers- en kunstenaarscollectief schuil, zo geloofden velen. Met reden. De gedichten, romans en drama’s, beschouwingen en toespraken van Victor Hugo (1802-1885) lijken door hun omvang en breed vertakte thematiek onmogelijk van één en dezelfde hand te kunnen komen. Toch deed hij het allemaal zelf. Volgens sommigen schreef hij elke morgen, staande, 100 versregels of 20 pagina’s proza. Anderen schatten zijn dagproductie op 70 bladzijden. Iemand telde honderdduizend versregels van zijn hand. Hij legde er zich op toe om alles wat hij hoorde, zag of dacht, op de ene of andere manier tot literatuur te verwerken. De man had dan ook een bovenmenselijke energie, had minder dan vier uur slaap per nacht nodig en leek immuun voor ziekte.

Passionele gevoelens, revolutionaire en tragische figuren vergrootte hij uit in een gloedvolle, onbeschaamd bombastische stijl. Leven en lijden van het gewone volk kregen kleur in bladzijden van een meespelende kracht. De schrijver François Mauriac herkende er de “heroïek van de banaliteit” in.

Alom overheersend is de nood aan en de drang naar revolutionaire omwenteling in de maatschappij. Hugo koesterde een sterk humanitair bewogen socialisme en ervoer het proces van verandering in de natuur op een metafysische manier. In zijn allerbekendste romans, “Notre-Dame de Paris” (1831) en “Les Misérables” (1862), wordt die humane visie op de meest voldragen manier verwoord. Een filosofische grondslag voor zijn ideeën over het universum, zoals hij het gevormd zag door het eeuwig menselijk tekort, werkte hij uit in zijn driedelige “La Légende des siècles”. In duistere gedichten als “La Fin de Satan” of “Dieu”, merkten critici een “panische contemplatie” van het heelal, een “sfeer van mysterie” oproepend. Zijn beheersing van de taal, zijn beeldend vermogen en lyrisch meesterschap waren ongeëvenaard. Op de vraag wie hij de grootste Franse dichter vond, antwoordde André Gide: “Victor Hugo, helaas.”

Zijn engagement voor de verworpenen der aarde was bijna even groot als het respect dat hij zichzelf toedroeg: “Ego Hugo” was de lijfspreuk die hij op z’n muren aanbracht. Hij verdiende een fortuin maar wou in een armeluiskist begraven worden.

FRIVOLITEITEN

Hugo werd tot de grote roerganger van de romantiek gecatapulteerd met zijn stuk “Hernani” (1829) waarin de geëxalteerde emoties van een revolutionaire held-zonder-papieren zo bloot geëtaleerd werden, dat romantici en voorstanders van het klassiek Frans theater op de avond van de première met mekaar op de vuist gingen. Verdi, die er een opera (“Ernani”) van maakte, werd er eveneens wereldberoemd mee.

Voor 1848 leidde hij het leven van een gevierd schrijver, en was regelmatig te gast aan het hof van de constitutionele vorst Louis Philippe. Toch kwam hij toen al regelmatig in conflict met de autoriteiten. De opvoering van zijn drama “Marion de Lorme” (1829) werd vanwege het shockerende hoofdkarakter, een gevallen vrouw, en enkele rauwe passsages over koning Lodewijk XIII, door de censuur verboden. Eenzelfde lot viel “Le rois’amuse” (1832) te beurt, een stuk waarin de frivoliteiten van koning François I in de verf gezet werden. Alweer Verdi, zielsverwant als geen ander, baseerde zich op dit stuk voor zijn opera “Rigoletto”.

Het was de opstand van 1848 die Hugo’s ogen opende voor de sociale onrechtvaardigheden. Hij werd een overtuigd republikein en stortte zich met volle overgave in de politiek. Bij de staatsgreep van 1851 en de oprichting van het Second Empire onder Napoleon III, sloeg hij op de vlucht voor de repressie en vond een tijdlang een onderkomen in de hoofdstad van een klein liberaal en Franstalig buurland met een rijke uitgeverstraditie, Brussel. Om de gastvrije regering niet al te zeer in verlegenheid te brengen, maakte hij zich daar uit de voeten na de publicatie van zijn politieke satire “Napoléon le Petit” (1852), een vergelijking tussen Napoleon I en III, weinig flatteus voor deze laatste.

Eerst in Jersey en later in Guernsey – Britse eilanden voor de Franse kust – vonden hij en een kring getrouwen een veilig onderkomen. Adèle verveelde er zich stierlijk en trok er in 1864 met de kinderen uit om in Brussel te komen wonen. Maar Hugo schreef op de kanaaleilanden ongestoord z’n belangrijkste werken, en gaf ze onder meer uit in België. Hij bezocht ons land voor de tweede en laatste keer in 1871, om er enkele familiezaken te regelen.

In de familiewoning op het Brusselse Barricadenplein verleende hij toen onderdak aan enkele op de vlucht geslagen aanhangers van de bloedig neergeslagen Commune van Parijs – de solidariteit van een verdrevene met andere vogelvrijverklaarden. Zijn huis werd belaagd en hij ontsnapte ternauwernood aan een moordaanslag. Nog voor het door koning Leopold II ondertekende uitwijzingsbevel was uitgevaardigd, was hij alweer het land uit. Hij kon zijn vaderland weer binnen, want op 4 september 1870 was de Derde Republiek er uitgeroepen. Hugo had er een ballingschap van twintig jaar op zitten – eerst gedwongen, later uit vrije wil en ten slotte uit “gefrustreerde trots”.

LUCRECE BORGIA

Ook zijn zeer actieve sentimentele leven liep niet altijd over rozen. Op z’n twintigste als maagd gehuwd met Adèle Foucher, stelde hij voor zichzelf vast dat ze eigenlijk niet van hem hield. Of liever: ze was niet bestand tegen zijn reusachtige behoefte. Ze begon een affaire met de criticus Sainte-Beuve, wat de brave man ei zo na op een duel met Hugo kwam te staan. Victor en Adèle onderhielden hun huwelijk met hun verstand, maar Hugo vond in de actrice Juliette Drouet een échte levensgezellin. Voor haar schreef hij de drama’s “Lucrèce Borgia” en “Marie Tudor”.

In haar gezelschap ondernam hij de meeste van zijn reizen naar Zwitserland, Italië, Spanje, België en het Rijnland. Hun grote liefde zou vijftig jaar duren. Het feit dat Juliette Drouet hem toestond, zijn geweldige seksuele honger ook elders te stillen, droeg daar allicht toe bij. In zijn brieven bedacht Hugo zijn al dan niet betaalde partners steevast met een mannelijke schuilnaam.

Met zijn kinderen bij Adèle had hij weinig geluk. Léopoldine verdronk na een ongeval, een andere dochter kwam krankzinnig terug van een Amerikaanse reis, en zijn zoon Charles, zelf schrijver, zag hij in Brussel sterven.

Het beeld van de romanticus en literaire reus, de sociaal en politiek bewogen figuur Victor Hugo is, ondanks zijn onmiskenbaar negentiende-eeuwse inslag, vrij goed bekend gebleven. Een ander aspect van zijn talent is dat veel minder, hoewel het hem ontegensprekelijk van een veel modernere kant toont. De veelschrijver was ook een gedreven tekenaar. Zogezegd om zich te verstrooien tussen twee strofen door, liet hij de restjes bruine inkt aan z’n pen vaak uitvloeien tot een soort tekeningen. Ze kwamen inderdaad uit dezelfde pen waarmee hij schreef: de punt van een ganzenveer. Af en toe liet hij de veer zelf (de baard) een slepende beweging over het papier maken. Het gebaar van een schilder.

De tekeningen staan in de marges of op de kaften van zijn manuscripten, op kaartjes en brieven. Er zijn er goed vierduizend van bewaard. Het mag waar zijn dat het niet meer dan “choses à plume” waren, “gribouillages” zelfs, een tentoonstelling van 105 tekeningen van Hugo in het Museum van Elsene laat duidelijk zien dat de dichter en criticus Charles Baudelaire het bij het rechte eind had door ze een hoog artistiek en modern gehalte toe te kennen. Ook Théophile Gautier had er oog voor: “Was hij geen dichter, dan zou Victor Hugo een schilder van de eerste orde zijn. In zijn duistere en wilde fantasieën, mengt hij op een schitterende manier de clair-obscureffecten van Goya met de architectonische terreur van Piranesi.”

Zelfs enigszins losgeweekt van hun literaire en historische context, blijven de tekeningen standhouden. Niet eens zozeer omwille van hun experimentele techniek, veeleer door hun visionaire kracht. Toch heeft het museum er goed aan gedaan, de band met hun context niet te verbreken. Ze werpen namelijk een verhelderend licht op enkele diep verankerde bestanddelen van het romantische wereldbeeld. De bijschriften bij de getoonde werken en de zaalteksten zijn bevattelijk, en verschijnen in een meer uitgebreide versie in de catalogus.

VLAAMSE STEDEN

Een eerste van vier groepen toont een keuze uit de vroege productie voor 1850. Niet de karikaturen die hij ten behoeve van zijn kinderen maakte, maar pittoreske bouwsels en landschappen die hij zag op de reizen met Juliette door Frankrijk, België, het Rijnland met zijn vele burchten, Spanje en de Pyreneeën. (Samen met onder anderen Alexandre Dumas en Théophile Gautier schreef hij een “Guide du Touriste en Belgique”, een boekje dat in Elsene onder glas uitgestald ligt.)

Een kerk in Crécy interesseerde hem als stille getuige van een tragisch verleden – een Franse nederlaag tegen de Engelsen -, maar wanneer hij de Parijse Tour Saint-Jacques en de kathedraal van Chartres te midden van de natuur posteerde, voldeed hij aan een behoefte om imaginaire landschappen te creëren.

Vlaamse steden en huizen, middeleeuwse kastelen duiken op, zonder dat ze altijd precies te identificeren zijn. Het gaat dan ook in de eerste plaats om hun sfeerscheppende kracht. Min of meer fijn getekende architectonische contouren contrasteren met open, lege ruimten of met wazige, donkere zones, als waren de oude gebouwen gehuld in een klamheid van eeuwen. In de gewassen tekening “Port des Flandres” maakte hij een zeldzame keer gebruik van een blauwig grijze kleur, die hij met het aspect van sommige Vlaamse steden associeerde.

De gewassen tekeningen van het jaar 1850, het begin van zijn ballingschap, geven een diepere afdaling in het visionaire te zien. Het eenzame kasteel “Burg de Hugo tête d’aigle”, als losgeslagen uit zijn werkelijke omgeving, baadt in een apocalyptisch licht. Een toren aan de Rijn geeft aan de mist waarin hij staat de hardheid van een muur. Of zoals Hugo schreef: “Het is een muur van mist, zonder kleur en zonder vorm

Niets daarboven. Alles stopt. Men hoort geen enkel geluid,

men ziet de laatste boom en de laatste struik.

De nevel, doodse chaos, ondoordringbaar en leeg,

vult de afgrijselijke hoek van het granieten ravijn

Men zou denken dat het daar is dat de wereld eindigt

En dat de eeuwige zwarte wolk zal beginnen.”

Het was een lustige experimenteertijd. Hugo nam deel aan spiritistische seances met sprekende tafels, en ontwaarde spoken in inktvlekken en in symmetrische beelden op geplooide bladen. Hij maakte tekeningen met behulp van sjablonen, applicaties van kant, collages en découpages. Z’n verlaten kastelen deden nu oosters en Rijnlands tegelijk aan. Voor zichzelf installeerde hij zijn Hauteville House op Guernsey met grillige decoraties, geheime trappen en verborgen kamers.

Er volgden steile afdalingen in het bizarre. “L’ombre du mancenillier” geeft een groot doodshoofd te zien onder een manzenilleboom waarvan zelfs de schaduw giftig heette te zijn.

EEN OCTOPUS

De volgende selectie, reistekeningen uit de jaren zestig, is erg Belgisch getint. Overal waar hij iets pittoresks ontwaarde, liet hij de wagen stoppen en tekende ter plekke: bij Kortrijk een molen op het dak van een huis, de Leeuw in Waterloo, de kastelen van Laroche en Bouillon. De Lakense Poort in Brussel legde hij nog gauw vast omdat hij vermoedde dat ze bij de moderniseringswerken gesloopt zou worden. (Hij bezweerde de burgemeester om dat niet te doen.) Hem interesseerden de architecturale getuigen van het verleden, die hij het liefst alle bewaard zou blijven zien. Onder de in Elsene geëxposeerde brieven is er één, gericht aan François Böhm in Guernsey (6.11.1864), waarin hij even uitlegt waarom hij de oude huizen van Ieper heeft getekend: “om de heropbouwers te gidsen, de dag dat een intelligent stadsbestuur Ieper zou willen bedenken met een uniek plein, met alle mooie verdwenen gevels in een vierhoek.”

Dat is het hart van de romantiek: niet alleen het verleden bewaren, maar het ook het liefst heropgebouwd zien.

In de laatste jaren van zijn ballingschap maakte hij decoratieve ontwerpen voor het huis van Juliette op Guernsey, zoals hij dat voor het zijne gedaan had. Daarbij zit een tedere tekening van een zonnebloem die zich opricht naar een zon met een menselijk gezicht, het geheel gevat in een rococolijst ( “Ainsi mon âme”).

De geest van “panische contemplatie” van het universum spreekt meer en meer uit het werk dat het nakende einde van zijn ballingschap markeert. Een personage genaamd Gilliatt ziet z’n haren ten berge rijzen en z’n oog uitpuilen bij een blik in het oog van de storm; de aanblik van een octopus voldoet aan de beschrijving die Hugo zelf van het ondier gaf: “men zou zeggen een beest, gemaakt van as, dat in het water woont. Het is spinachtig van vorm en kameleontisch van kleuring. Bij irritatie wordt het paars. Verschrikkelijk feit, het is week.” Een op de klippen gelopen boot, verlaten steden, een sirene, het profiel van een arend, alles baadt in het zwarte licht dat Victor Hugo tot op z’n sterfbed bleef achtervolgen.

Tot 25.4, Museum van Elsene, Van Volsemstraat 71. Ma. gesloten, Di-wo-do-vr. open van 13u. tot 18 u.30, za-zo open van 10 tot 17 u.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content