Dreigt voor toppolitici na hun carrière het Zwarte Gat? En hoelang kunnen ze hun opvolgers voor de voeten blijven lopen? De voormalige burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn over ‘kroonprinsen-leed’ en ‘olifantenpijn’.

In België noemen we ze oude krokodillen. In Frankrijk spreekt men over oude olifanten – voormalige toppolitici die over hun graf heen mee blijven regeren. Machtswisselingen in de politiek verlopen zelden vlekkeloos, constateert Ed van Thijn in zijn nieuwste boek Kroonprinsenleed. Ed van Thijn kan uit eigen ervaring putten: in de jaren zeventig en tachtig gold hij als een van de kroonprinsen van de legendarische Nederlandse socialistenleider Joop den Uyl. Maar een kroonprins schopt het, althans in de politiek, zelden tot koning. Van Thijn kan intussen wel terugkijken op een briljante carrière: hij was fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer, twee keer minister van Binnenlandse Zaken en elf jaar burgemeester van Amsterdam. Toch klinkt er in zijn boek iets van gekwetste trots door: ‘De ergste beschuldigingen blijven zonder tegenspraak. Toen de Berlijnse Muur viel, triomfeerde ‘het gelijk van rechts’. Het leek wel of de sociaaldemocraten van weleer gemene zaak hadden gemaakt met de Oostblokregimes. Toen de copiloten van Osama Bin Laden de Twin Towers binnenvlogen, was elke burgemeester die ooit een kopje thee in een moskee had gedronken een naïeve multiculti. Niemand nam de verdediging ter hand. Er werd botweg een streep gehaald door het verleden. En de voorganger staat machteloos, want elk woord valt verkeerd. Zijn tijd is geweest.’

Uw boek schetst geen vrolijk beeld van de politiek.

ED VAN THIJN: Dat was ook de bedoeling niet. Ik heb de ingewanden van de politiek proberen te schilderen. We leven in een personendemocratie waarbij de interne partijstrijd om de opvolging van de leider vaak veel heftiger is dan de concurrentie met andere partijen. Het boek heet niet voor niets Kroonprinsenleed. Het motto dat ik heb meegegeven luidt: ‘Als God een politicus wil straffen, maakt hij hem of haar tot kroonprins van de leider.’

Want de oude leider klampt zich vast aan de macht?

VAN THIJN: Gevestigde leiders zullen, hoe goed ze ook waren of nog zijn, slechts node het stokje uit handen geven. Dat is een wet van Meden en Perzen. En dus ontstaat er noodgedwongen een spanning tussen de politieke leider en zijn opvolger, die zich zal proberen te profileren door zich af te zetten tegen zijn voorganger. Het beroemdste voorbeeld is dat van Tony Blair met zijn New Labour. Maar je kunt ook denken aan Nicolas Sarkozy met la rupture. Of het ‘change, this is our time‘ van Barack Obama.

Is een geslaagde machtswisseling toch niet vooral een kwestie van timing?

VAN THIJN: Er bestaat geen receptenboek voor. De kroonprins mag zich vooral niet te ongeduldig tonen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Nederland toen Ruud Lubbers, een van onze beste naoorlogse premiers, Elco Brinkman tot zijn opvolger had aangewezen. Brinkman sprak over de noodzaak van ‘een waterschei-ding’ in de Nederlandse politiek en joeg daarmee Lubbers tegen het plafond die vervolgens alles in het werk stelde om ervoor te zorgen dat Brinkman het níét werd.

De kroonprins moet dus netjes zijn beurt afwachten?

VAN THIJN: Ja. Maar hij mag ook het momentum niet laten passeren. Interessant in dat verband is de opvolging van Tony Blair. Eigenlijk was niet Blair maar Gordon Brown de gedoodverfde opvolger van Labourleider John Smith, toen die in 1994 onverwacht aan een hartaanval stierf. Tot ieders verrassing stelde Tony Blair zich kandidaat voor de opvolging, terwijl het lijk van Smith nog boven de grond stond. Brown is daar, misschien wel uit piëteit, niet tegen ingegaan en Blair heeft met Brown een deal gemaakt: ik doe het een aantal jaren en dan kom jij. Maar uiteindelijk bleef Blair tien jaar zitten en toen Brown eindelijk aan de beurt was, was hij al geheel afgebladderd.

Het volstaat voor een politicus niet de verkiezingen te winnen. Hij moet ook de formatie winnen.

VAN THIJN: Jazeker en dat betekent dat hij daar ook tijdens zijn verkiezingscampagne al rekening mee zal moeten houden. Doet hij dat niet, dan pleegt hij kiezersbedrog want hij weet van tevoren dat hij de veranderingen die hij belooft per definitie niet zal kunnen realiseren. Politici die zich heel populair weten te maken, worden vervolgens tijdens de formatie meteen een kopje kleiner gemaakt.

U beschrijft in uw boek het gedrag van ‘oude olifanten’ of voormalige leiders. Wat moeten oude olifanten vooral niet doen?

VAN THIJN: Ze moeten vooral niet te veel trompetteren. En ze moeten een beetje op hun lichaamstaal letten.

U bedoelt: ze moeten op het partijcongres tijdens de toespraak van hun opvolger niet de hele tijd verachtelijk zitten snuiven?

VAN THIJN: En ook niet voortdurend hun horloge raadplegen of ostentatief naar het plafond zitten staren. Kijk, ik ben zelf intussen een oude olifant en ik doe altijd mijn uiterste best om de huidige politieke leiders niet voor de voeten te lopen. Maar omgekeerd zou je toch ook van de nieuwe leiders mogen verwachten dat ze een beroep doen op de kennis die de oude olifanten met zich mee torsen. Het probleem met de huidige generatie is dat men heel weinig institutioneel geheugen heeft en dat men alle fouten uit het verleden opnieuw maakt, omdat men zich niet door wijze mannen en vrouwen wil laten adviseren.

Politieke carrières worden steeds korter. En dus zijn er ook steeds meer ex-politici, die zich overal mee kunnen bemoeien.

VAN THIJN: Klopt. Er moet voortdurend vernieuwd worden en bij elke vernieuwing schep je zelf nieuwe oud-politici. Er komen steeds meer oude olifanten bij. Ik las laatst een artikel over een olifantenplaag in het Krugerpark in Zuid-Afrika, waar de olifantenpopulatie elke tien jaar verdubbelt en de beheerders zich afvragen: moeten we ze massaal afslachten of geven we ze de pil? Nou, doe mij dan maar de pil.

Hoe komt het eigenlijk dat de houdbaarheidsdatum van een politicus steeds sneller wordt overschreden?

VAN THIJN: Daar spelen verschillende factoren in mee. In onze inquisitiedemocratie, zoals ze weleens genoemd wordt, liggen politieke leiders permanent onder vuur. Dat kan een aantal jaren goed gaan, maar er komt onvermijdelijk een moment waarop hun gezag begint te tanen. Wat ook meespeelt, is dat iemand die te lang aan de macht is op den duur overmoedig wordt. David Owen, de Engelse oud-minister van Buitenlandse Zaken die ook medicus is, heeft daar een boek over geschreven. Hij heeft het over ‘een virus van hooghartigheid waar niemand aan ontkomt’. Eerlijk gezegd, toen ik tien jaar burgemeester van Amsterdam was, heb ik dat zelf ook wel een beetje ervaren.

Politieke leiders lijden na verloop van tijd ofwel aan hoogmoedswaan ofwel aan paranoia?

VAN THIJN: Of aan een combinatie van die twee. Je verliest het gevoel voor verhoudingen en voor de realiteit. Je hebt voortdurend mensen om je heen die je vertellen hoe fantastisch je het doet en je kunt steeds minder tegen kritiek. Dat zijn van die sluipende processen. Margaret Thatcher vind ik daarvan een prachtig voorbeeld. De IJzeren Lady, alle kritiek sloeg stuk op haar stalen pantser. Maar de opstand van de backbenchers in haar partij, die haar in 32 uur ten val zou brengen, had ze niet zien aankomen.

Thatcher bleef ook achteraf behoorlijk rancuneus.

VAN THIJN: Zoals zoveel oud-politici heeft ze zich ondergedompeld in het lucratieve lezingencircuit, en daar maakte ze gebruik van om haar opvolgers scherp te bekritiseren. Ze voerde nog altijd haar eigen buitenlandse politiek en ze sloot zelfs vriendschap met de Pinochets van deze wereld. Toen ze al tien jaar weg was uit de actieve politiek, zei ze een keer op een partijcongres in Plymouth: ‘Op weg hierheen passeerde ik een bioscoop waar de film The Mummy Returns draaide. And here I am!’ Ze kreeg een staande ovatie. Er zijn van die politici die van geen ophouden weten en doorgaan tot de dementie toeslaat.

De bitterheid van oud-politici is toch ook wel te begrijpen als je ziet hoe hardhandig ze vaak zijn opzijgezet?

VAN THIJN: Het is des mensen, jazeker. Wat mij pijn doet, al spreek ik daar weinig over, zijn de verwijten die de oudere generatie naar het hoofd geslingerd worden in het debat over diversiteit dat ook binnen mijn partij steeds grimmiger wordt. Ik was elf jaar burgemeester van Amsterdam. Ik stond met mijn beide benen in de multiculturele samenleving. Het kwam voor dat de politie vroeg: ‘Burgemeester, kunnen we Marokkaanse autokrakers arresteren? Of zijn we dan racisten?’ Ik zei dan: ‘Mannen, uw vak is boeven pakken. Waar ze ook vandaan komen.’ Het verwijt dat wij met de vorige generatie de problemen niet zouden hebben benoemd, doet pijn. Ik heb me beijverd voor dissidenten in de Sovjet-Unie. Ik heb nog gepleit voor een boycot van de Olympische Spelen in Moskou in 1980. En dan na de val van de Muur in Berlijn moeten lezen dat sociaaldemocraten met de Oostbloklanden hebben gekoketteerd. Terwijl niemand het voor je opneemt. Dat is geen kroonprinsenleed. Dat is olifantenpijn.

Het is toch een oude wet dat overwinnaars de geschiedenis schrijven?

VAN THIJN: Ze hérschrijven de geschiedenis.

In het laatste gesprek dat u met Joop den Uyl had, vroeg hij u op zijn ziekbed om de solidariteit toch vooral niet uit het oog te verliezen.

VAN THIJN: De manier waarop het woord solidariteit Den Uyl bijna in de mond is bestorven, is een van de gruwelijkste verhalen die ik vertel. Zijn opvolger Wim Kok van zijn kant vond solidariteit een leeg begrip. De kunst moet toch zijn om in een veranderde tijdsgeest de authenticiteit van je boodschap overeind te houden. Solidariteit is een vehikel dat door sociaaldemocraten nooit mag worden losgelaten, als ze het nog waard willen zijn om die signatuur te voeren. Dat is ook waar de Derde Weg tekortschoot.

Wat vond u van de Derde Weg?

VAN THIJN: De manier waarop Tony Blair het oude Labour had gesaneerd, sprak me aan. De oude ideologie van de sociaaldemocratie had inderdaad aan betekenis ingeboet. Maar Blair wilde een allemanspolitiek voeren. Hij wilde de strijd tussen links en rechts ontkennen, daaroverheen stappen, terwijl ik persoonlijk denk dat die strijd er altijd zal blijven. Dat zien we nu ook in Amerika. Er zal altijd een fundamentele discussie blijven over de werking van het kapitalisme en het corrigeren van de excessen. We zitten er nu middenin. De fout van de Derde Weg was dat hij werd voorgesteld als een alternatief voor een doodgelopen links-rechtsdiscussie. Terwijl het ook gewoon een nieuwe impuls voor de sociaaldemocratie had kunnen zijn.

Brengt de crisis de solidariteit nu niet terug?

VAN THIJN: Het is nog maar heel kort. Een half jaar geleden wist niemand nog van de kredietcrisis. We hadden ons wel veel eerder moeten verzetten tegen de weerzinwekkende graaicultuur. Maar ja. Als onze voormalige leiders zich haasten om zitting te hebben in goed betaalde raden van bestuur is het heilige vuur ook snel gedoofd.

U was bij verkiezingen ooit aanhanger van de aloude polarisatietheorie. De sociaaldemocraat Den Uyl en de christendemocraat Van Agt voerden campagne tégen elkaar. Maar na de formatie gingen ze sámen besturen.

VAN THIJN: Dat is op den duur een gevaar voor de democratie. De democratie moet in zekere mate duidelijk blijven. In Nederland kruipt iedereen naar het midden, terwijl de kiezer in toenemende mate het heil zoekt aan de rafelranden van de politiek. Hetzij links, hetzij rechts. Dat doet denken aan de manier waarop democratieën vroeger, in andere Europese landen, ten onder zijn gegaan. Ik wil het daarbij niet over Weimar hebben, want dat is demagogie. Maar kijk naar de Vierde Republiek in Frankrijk. Ik heb die periode meegemaakt, ik studeerde toen in Parijs. Ik schreef in de jaren zestig al een artikel over de penduledemocratie, waarin de wisseling van de macht door kiezers kan worden teweeggebracht. Onbehagen wordt dan omgezet in een nieuw perspectief. In een waaierdemocratie kan het onbehagen geen kant op. Er is straks geen gewone meerderheid meer mogelijk. Het duurt niet lang meer voor Nederland met Belgische coalitieproblemen wordt geconfronteerd. Dat wij zo opgeknoopt zijn aan coalitieregeringen is de achilleshiel van onze democratie.

Volgens opiniepeilingen haalt geen enkele partij in Vlaanderen nog 20 procent van de stemmen.

VAN THIJN: In Nederland schommelen zeven partijen nu rond 15 procent. En niemand maakt zich zorgen. Probeer in 2011 met zo een electorale staalkaart maar een regering te vormen.

U vergelijkt opiniepeilingen met ecstasy voor politici.

VAN THIJN: De informatieparadox wil dat ook de beste politicus hooguit vijf procent van alle informatie kan opnemen en verwerken. Er moet altijd worden geselecteerd. Al heel gauw selecteer je dan het slechte nieuws weg. Alle affaires in Nederland in de voorbije vijftien jaar hadden met dat probleem te maken.

Maar opiniepeilingen zijn bij die vijf procent informatie, die politici wel tot zich kunnen nemen?

VAN THIJN: De korte termijn, het crisismanagement, krijgt altijd voorrang op de lange termijn. Een minister is namelijk alleen geïnteresseerd in wat morgen in de krant kan staan. In zoverre er belangstelling is voor de lange termijn, gaat die volledig op aan wat trendy is. Dat is zeker voor sociaaldemocraten een treurige ontwikkeling. Die wilden zeker vroeger graag de bakens verzetten.

Verkiezingen in Nederland gaan niet over macht, schrijft u, maar over folklore.

VAN THIJN: Mijn prof in Parijs maakte een onderscheid tussen twee soorten van verkiezingen. Je kunt verkiezingen organiseren als een opiniepeiling. Of je kunt verkiezingen houden als een machtsinstrument in handen van de kiezer. Wij kozen voor de eerste variant. We hebben zo een loepzuivere evenredige vertegenwoordiging dat alles wat beweegt een plaats krijgt in het parlement. Streng christelijke partijen halen sinds mensenheugenis enkele zetels. Niemand kon ooit denken dat we ermee in zee zouden gaan, zoals nu met de ChristenUnie. Zo wordt folklore op een gegeven moment een machtsfactor.

De Dierenpartij is ook in het parlement vertegenwoordigd.

VAN THIJN: Stel je voor dat de vogels en de vissen straks uit elkaar gaan. Vooral in gemeenteraden is die ontwikkeling een catastrofe. Er is geen gemeentebestuur te vormen dat uit minder dan vijf partijen bestaat. Voor de bestuurbaarheid van een land is die waaierdemocratie een heel slechte zaak. De evenredige vertegenwoordiging klinkt geweldig. Want wat is er eerlijker? Maar het leidt wel tot een machteloos bestuur. Frankrijk heeft dat opgelost met zijn tweede ronde – dan gaat het om de macht.

Er komen in uw boek heiligen voor, en Joop den Uyl is er één van. Maar u voert ook schurken op. Is François Mitterrand de grootste schurk?

VAN THIJN: Nou. Als ik van mijn hart geen moordkuil maak. Dat komt ook omdat ik in 1958 in Parijs was, op het moment dat hij een aanslag op zijn leven fingeerde. En wat hij Pierre Mendès France flikte in 1968. Mendès aarzelde, maar Mitterrand stelde hem voor om samen naar de arbeiders en studenten te gaan. Ze zouden voorstellen dat er een regering kwam met Mendès France als premier. Dat wilden ze graag. Aan het voorstel was één voorwaarde verbonden: die regering zou verkiezingen uitschrijven, en daarbij zou Mitterrand de socialistische presidentskandidaat zijn. Mendès France liet zich pramen. Uiteindelijk zei Mitterrand dat hij zich op de communisten had verkeken, en dat die Mendès France niet zagen zitten. Exit Mendès.

Is de conclusie dat een lang leven in de politiek niet gelukkig maakt?

VAN THIJN: Dat kan ik niet helemaal beamen. Ik heb geen gevoel van teleurstelling dat ik een verkeerd vak zou hebben gekozen. Ik maak me wel zorgen om de toekomst. Veel gemeenteraadsleden willen tegenwoordig na twee jaar wethouder worden. Kamerleden vinden zichzelf meteen ministeriabel. Terwijl ze nog niets hebben laten zien. Het dient eigenlijk toch om de boodschap te gaan.

Is vernieuwing in de politiek dan geen goede zaak?

VAN THIJN: Niet als het parlement iedere keer uit zestig procent nieuwe mensen bestaat. Die hebben geen gezag. Ik besloot op 14 oktober 1959 om in de politiek te gaan. Parijs had het uitzicht van een politiestad. Er waren elke dag grote studentendemonstraties. Ik was op een meeting van Pierre Mendès France, toen demonstranten met hakenkruisen binnendrongen en traangasgranaten in het publiek gooiden. ‘A bas Mendès! A bas les juifs!’ Er heerste een enorme chaos. Ik schoot op de boulevard Saint-Germain met mijn betraande ogen een kroeg binnen, die helaas het hoofdkwartier bleek van de hakenkruisdragers. Ze zagen meteen waar ik vandaan kwam. ‘Ah, monsieur vient d’Israël?’ Ik werd in elkaar geslagen en ik dacht: dat nooit weer. Zo is het echt gegaan. Dat is mijn drijfveer, tot op de dag van vandaag.

ED VAN THIJN, ‘KROONPRINSENLEED’, AUGUSTUS, AMSTERDAM-ANTWERPEN, 272 BLZ., 18,90 EURO.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content