Een introductie voor leken en een nuttige aanvulling voor kenners. Steven Jacobs schreef een boek over Henry Van de Velde.

IN ZIJN LANGE LEVEN was Henry Van de Velde (1863-1957) behalve architect ook schilder en designer en een vooruitstrevend theoreticus over architectuur en toegepaste kunsten. Toch blijft hij vooral bekend als de vader van de moderne Belgische architectuur. In eigen land brak hij pas tegen het einde van de jaren twintig echt door daarvoor werkte hij lange periodes in Duitsland en Nederland. Maar paradoxaal genoeg wordt deze tweede Belgische periode minder gewaardeerd. Met een verwijzing naar zijn aartsvijand, Victor Horta, is Van de Velde nog al te dikwijls ?die andere Art Nouveau-architect die in Weimar heeft gezeten.? Toch bleef hij na zijn terugkeer in België (1926) nog dertig jaar actief.

Veelal wordt de indruk gewekt dat Van de Velde in deze periode wat uitgeblust was of dat hij brak met het verleden. Sinds kort komt daar verandering in. De jonge kunthistoricus en filosoof Steven Jacobs (1967) maakt nu voor het eerst de synthese tussen het vroege en het late werk van de grote architect. Hij doet dat in een gedocumenteerd en bovendien leesbaar boek, waarvan de titel aangeeft waar het in Van de Veldes architectuur om gaat : een kunstwerk, een woonplaats. Jacobs toont uitvoerig aan dat er wel degelijk eenheid zit in het werk van Van de Velde, en dat de rivaal van Horta van het begin tot het einde hoopte dat de architectuur de mens een nieuwe harmonie zou kunnen bezorgen. De auteur situeert Van de Velde tegen zijn maatschappelijke achtergrond de architect steunde in de jaren dertig het reformisme van de Belgische socialisten.

VIER HUIZEN.

De eigen woningen van de architect vormen de leidraad van het eerste deel van het boek. Zijn bijna obsessionele zorg voor zijn woonomgeving deed Van de Velde in 1893 de schilderkunst ruilen voor de architectuur. Hij bouwde in Ukkel een eigen huis, Bloemenwerf. Naar zijn zeggen, vond hij nergens anders een behoorlijk onderkomen. Met zijn vrouw, Maria Sèthe, woonde hij van 1893 tot 1900 in deze woning die in zich de kiemen van de plastische en monumentale stijl van de oudere Van de Velde droeg.

In 1900 verhuisde het gezin naar Weimar. Daar bouwde Van de Velde het huis Hohe Pappeln. In zijn Duitse jaren (1900-1917) evolueerde hij naar een groter purisme. Van 1917 tot 1926 woonde en werkte hij in Nederland. De eigen woning in Wassenaar noemde hij De Tent. Typerend voor de Nederlandse periode is de grotere monumentaliteit van de gebouwen. De tweede Belgische periode begon met La Nouvelle Maison (1927) in Tervuren. Gesloten muurvlakken en afgeronde hoeken kenmerken zijn latere werk. Na de Tweede Wereldoorlog trok Van de Velde naar Zwitserland, waar hij overleed. Daar ontwierp hij geen eigen huis. Hij verbleef er in een bungalow, ontworpen door Alfred Roth.

In een hoofdstuk over FriedrichNietzsche en Van de Velde benadrukt Jacobs de eenheid in het werk van de kunstenaar. Van de Velde liet zich namelijk zijn hele leven leiden door de idee van het Gesamtkunstwerk, een idee dat rond de eeuwwisseling werd ontwikkeld door, onder meer, Nietzsche en Richard Wagner. Met Nietzsche geloofde Van de Velde in de kunst als ?het enige domein waarin de verloren totaliteit van de mens teruggevonden kan worden.?

MODERNISME.

Deze gedachte sloot merkwaardig goed aan bij het modernisme van de jaren twintig en dertig. ?Ondanks zijn anarcho-socialistische connecties, geloofde Van de Velde in een maatschappelijke hervorming door middel van een omvorming van de omgeving,? schrijft Jacobs. Maar in tegenstelling tot meer doctrinaire modernisten verwachtte Van de Velde niet veel goeds van een gestandaardiseerde architectuur. Anders dan veel modernisten ontwierp hij ook geen spoorwegstations, fabrieken, grootwarenhuizen of bankgebouwen. De kunst zelf moest het onderwerp van zijn architectuur worden. Al tijdens zijn Duitse periode legde hij zich enthousiast toe op gebouwen met een artistieke functie : kunstscholen, tentoonstellingspaviljoenen, musea, theaters, Nietzsche-monumenten en bibliotheken.

Het Werkbundttheater (1914) in Keulen vormt, onder meer dankzij de geslaagde inplanting in de omgeving, een van de hoogtepunten in zijn oeuvre. ?Het ritmische, trapsgewijze spel van volumes lijkt in de aarde te zijn geworteld,? aldus Jacobs. De ontwerpen voor het gebouw van de Berliner Sezession (1903-1904) en van het Großherzogliches Museum für Kunst und Kunstgewerbe in Weimar (1903-1905) zijn monumentaal én architecturaal vernieuwend. Maar de architect respecteerde het klassiek achttiende-eeuwse museumconcept, net zoals hij dat deed voor het niet gerealiseerde museum voor de collectie Kröller-Müller in Hoenderloo.

Van de Velde wijkt daar van af met het wel gerealiseerde Kröller-Müllermuseum in Otterlo. Daar introduceerde hij het wittewandenmuseum. Het zakelijk-functionele en bescheiden monumentale karakter ervan typeert zijn latere werk. Zijn laatste belangrijke Belgische realisaties zijn de universiteitsbibliotheek in Gent (1932-1936) en de Belgische paviljoenen voor de wereldtentoonstellingen van Parijs (1937) en New York (1939).

Karen Vanhercke

Steven Jacobs, ?Henry Van de Velde. Wonen als Kunstwerk, een woning voor kunst?, Van Halewijck, Leuven (1996), 898 frank.

Het latere werk van Henry Van de Velde betekende geen breuk met het verleden. In beeld : een binnenzicht van de boekentoren van de Universiteit Gent.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content