Elke nacht zoeken groepjes illegalen een schuilplaats tussen graan-, plastic-, en andere ladingen die vanuit Zeebrugge worden verscheept. In de hoop niet ontdekt te worden door de politie en in Engeland het daglicht te zien.

Scheepvaartpolitie û Zeebrugge 05.00 uur. Het is naar mijn gevoel nog midden in de nacht als ik bij de scheepvaartpolitie in Zeebrugge aankom. Ik heb om vijf uur ’s ochtends afgesproken met Jorn. Hij zal me meenemen op controle langs een van de terminals waar illegale reizigers zich aan boord van een container hijsen om in Engeland te geraken. Ik ben er eerder al wel eens met de wagen langs gereden. Op nog geen kilometer van de befaamde zandsculpturen en het strand van Zeebrugge speelt zich elke nacht een kat-en-muisspel af tussen clandestiene reizigers en de politie. Mensen worden opgepakt en meegenomen naar het bureau, en een paar uur later, met een lunchpakket en een uitwijzingsbevel, weer op straat gezet. Ze worden verondersteld het land te verlaten, maar de volgende avond proberen ze opnieuw. Sommigen tien, tot zelfs vijftien keer na elkaar. Het is intussen – hoe treurig ook – een alom bekend verhaal.

Ik heb lang moeten aandringen op dit ‘bezoek’, en ik vraag me af wat ik te zien zal krijgen. Als ik binnenkom, staat een vijftal politiemannen na te praten over de voorbije nacht. 26 illegalen zijn na een operatie die om 01.00 uur was begonnen, uit een container gehaald. En er zijn ook twee runners opgepakt. Die loodsen illegalen de terminal binnen en zorgen ervoor dat ze aan boord van een container geraken. Vaak zijn ze zelf clandestien, vroeger hier gestrand, proberen ze nu geld te verdienen door lotgenoten op weg naar het beloofde land te brengen. Het is de politie om de runners te doen, en om de veiligheid van hun passagiers.

Even later komt Jorn met een hond de kamer binnen.

‘Ben je bang voor honden?’

‘Gek ben ik er niet op’, zeg ik, terwijl een kleine, bruingevlekte hond me al aan het besnuffelen is.

‘Dat is beroepsmisvorming’, zegt hij lachend. ‘Mijn hond is de meest gemotiveerde flik van België!’

Dan dringt het pas echt tot me door dat het een politiehond is.

‘Je hebt pech’, zegt hij dan. ‘Ik vrees dat je te laat bent. Er zijn al veel illegalen opgepakt. We konden niet langer wachten, die mensen zaten in een bulkcontainer vol plastic korrels. Dat kan gevaarlijk zijn.’

Een bulkcontainer is een container die gebruikt wordt voor niet verpakte goederen, zoals dit soort ladingen, of graan. ‘Bovenaan zitten twee deksels. De containers worden gesloten als de mensen erin zitten. Maar soms vertrekken ze niet onmiddellijk, en blijven ze nog een paar dagen aan de kant staan, of worden ze in Engeland niet onmiddellijk naar hun bestemming gebracht. Ik moet je niet uitleggen wat er dan gebeurt!’

Een militaire training

Jorn parkeert naast een schip dat later op de dag geladen zal worden.

‘Dit is een befaamde terminal’, zegt hij. ‘Hier proberen velen aan boord te klimmen.’

Hij draait zich om en wijst naar de straat die achter ons ligt. Tussen ons en de straat ligt een lange parking, waar minstens vijftig containers staan. Dan loopt de weg omhoog, langs een rij nieuwe tractoren, klaar om verscheept te worden. Achter de tractoren staat een hoge draad met in cirkels gedraaide prikkeldraad eroverheen.

‘Ze nemen allemaal hetzelfde traject’, legt Jorn uit. ‘Daar, over de prikkeldraad, en dan proberen ze hier in een container te kruipen.’

‘Zo evident is het toch niet om daarover te klimmen’, zeg ik terwijl ik naar een omheining van ongeveer drie meter hoog kijk.

‘De meesten hebben een betere conditie dan jij of ik. Velen hebben een militaire training gehad. En trouwens, ’s nachts hebben ze hier vrij spel. Hoe goed zou jij je op je gemak voelen als je hier ’s nachts helemaal alleen bent om het terrein te bewaken?’

Ik kijk even rond in de donkere terminal. Een antwoord is overbodig. ‘Daarom proberen veel vluchtelingen vooral ’s nachts aan boord te geraken.’

Later verneem ik dat er meer en meer ongevallen gebeuren sinds de omheining rond de terminals verhoogd is en de bewaking verscherpt. Enkelbreuken blijken het werkongeval bij uitstek.

Ik begin het koud te krijgen. Er staat een strakke, kille wind. ‘Het zal moeilijk worden’, waarschuwt Jorn. ‘Zoveel wind, en hier is vannacht meer dan dertig man gepasseerd, dat maakt het erg frustrerend voor de hond. Hij ruikt nog al die verschillende geuren, maar hij vindt niets.’

‘Dat zijn de bulkcontainers, waar ik het daarnet over had. En daar staan soft-top- containers (met zeil) en maffi-containers, die staan op ijzeren balken ( poutrellen). Soms verstoppen vluchtelingen zich op zo’n poutrelle. Dat is levensgevaarlijk, ze riskeren bij het rijden te vallen en onder de wielen terecht te komen.’

Ik volg Jorn op twintig meter, terwijl de hond nauwgezet, snuffelend langs de containers loopt. Af en toe jankt hij, als hij iets meent te herkennen. Een wagen van een bewakingsfirma stopt.

‘Het is weer wat geweest vannacht’, zegt de bewaker die me voor een politieman houdt. ‘Hoeveel waren het er juist?’

’26’, zeg ik en hij rijdt verder.

Bij één container blijft de hond onrustig staan. Dan begint hij te blaffen.

‘Ik denk dat we prijs hebben’, zegt Jorn, terwijl hij op zijn knieën gaat zitten, en naar de ijzeren leggers kijkt.

‘Politie’, zegt hij. Er komt geen antwoord.

‘Misschien heeft de hond zich vergist’, probeer ik.

Jorn zegt niets en loopt de andere kant op. Ik heb een paar keer van vluchtelingen gehoord hoe ze hun adem inhouden als ze mensen langs de wand van de container horen lopen. Ik beeld me in dat nu iemand aan de andere kant van het zeil het gehijg van de hond hoort, het geluid van onze voetstappen en onze stemmen.

‘Dit is het zegel’, zegt Jorn achteraan de container. ‘Ofwel zitten ze in de trailer, ofwel eronder, ofwel erbovenop.’

‘Wat ga je doen?’

‘Het zegel verbreken en de trailer openmaken. En als er illegalen aan boord zitten, een combi laten komen.’ Met een paar korte snokken breekt hij de aluminium kabel.

‘Hou jij de hond even vast’, zegt hij terwijl hij op iets klimt dat een ijskast lijkt. Ik kan hem van op de grond naar binnen zien klauteren. ‘Politie’, hoor ik hem twee keer zeggen. Dan komt hij weer naar buiten en maakt de hond aan een paal vast.

‘Kun jij klimmen?’, vraagt hij.

‘Zit er iemand in?’

‘Ze denken dat ik hen niet gezien heb.’

We kruipen samen naar binnen, over die dingen waar ik later van denk dat het ijskasten zijn. Het gaat te snel allemaal.

‘De hond kan ik hier niet binnenlaten, hij kan zich op te veel plekken kwetsen.’

Op de grond, tussen wat rommel, herken ik wat kleren. Als hij met zijn zaklantaarn in de diepte schijnt, komt er iemand vanuit zijn schuilplaats te voorschijn. Eerst één, dan twee. Eén van hen steekt onwennig zijn handen in de lucht, tot hij ziet dat dat niet echt nodig is. Uiteindelijk blijken ze met zeven te zijn.

Een paar Pashtun Afghanen, denk ik. En een aantal van wie ik de nationaliteit niet kan raden. Ze zien er miserabel uit.

Ze gaan op een palet zitten, een paar anderen komen onze richting uit. Engeland zal niet voor vandaag zijn. Ik spring opnieuw naar beneden en neem een paar meter afstand. Ik weet niet goed wat ik moet denken. Ik ben behoorlijk aangedaan door het gebeuren. In de verte vaart een cargoschip de haven binnen. Bovenop het schip staan duizelingwekkend veel containers Als blokkendozen op elkaar gestapeld.

Ik ben een beetje geschrokken van de gelaten indruk die de vluchtelingen maakten toen ze ontdekt werden. En ook als ze wat later, één voor één in de diepblauwe combi – het soort dat gebruikt wordt bij voetbalwedstrijden – worden geloodst, lijken ze niet onder de indruk.

‘Hoe komt het dat ze zo gelaten reageren?’

‘Omdat ze weten dat de kans groot is dat ze opgepakt worden. Waarschijnlijk is het voor een paar van hen ook niet de eerste keer. Bovendien weten ze dat ze nu eten krijgen en een warme kamer.’

We rijden terug naar de kazerne, langs de kerk waar vorig jaar rond kerst Afghaanse vluchtelingen vruchteloos aanklopten. Ze hielden er een kleine week de media mee in de ban.

Gestorven in de sneeuw

06.30 uur. Terug in de politiekazerne.

De zeven verstekelingen die we ontdekt hebben, zijn bij de anderen gezet. Er zijn er nu 33 in totaal. Vooral Indiërs en Afghanen. Ze zitten allemaal in een apart blok. Het is nu wachten op het verdict van de Dienst Vreemdelingenzaken. Meestal krijgen de opgepakte vluchtelingen gewoon een uitwijzingsbevel. Soms worden ze ook overgebracht naar een gesloten centrum, als Vreemdelingenzaken het nodig acht om andere vluchtelingen af te schrikken.

Terwijl ze wachten, worden hun gegevens geverifieerd, en wordt er een irisscan genomen. Routineprocedure. Ook moeten ze een blad invullen met hun naam, land van herkomst, en nog een aantal persoonlijke gegevens. ‘Meestal schrijven ze niet meer op dan de prijs van een kilo tomaten’, zegt Jorn schamper. ‘Maar we laten het toch iedere keer vertalen. Je weet maar nooit of er iets waardevols uitkomt.’

In de ijskast liggen hun lunchpakketten klaar. ‘Gemaakt door het OCMW’, zegt hij als hij mij een zakje laat zien. Er zitten boterhammen in, hesp, kaas, wat fruit en een yoghurtje. ‘Je ziet dat ze niets tekortkomen.’

Een agent is hen een voor een aan het fouilleren. Ik wil weten of ik een paar vragen mag stellen aan een van de illegalen.

‘Die spreekt geen Engels.’

Ik vraag hem toch waar hij vandaan komt. Hij blijkt een Pashtun uit de Afghaanse provincie Loghar te zijn. Ik ken iemand uit Loghar en zoek tevergeefs een aanknopingspunt om een gesprek te beginnen. Hij kijkt me een tijdje onbegrijpend aan, tot ik het opgeef.

Dan komt een jongeman van ongeveer twintig binnen. Ook uit Afghanistan. Het is niet de eerste keer dat hij opgepakt wordt. Hij gaat vertrouwelijk met de politiemannen om.

‘Hoeveel keer ben je al opgepakt?’

‘Een keer of vier, vijf’, zegt hij.

‘Waarom ben je uit Afghanistan vertrokken?’

‘Mijn vader en broer zijn vermoord. Mijn moeder is nog thuis.’

‘Heb je nog contact met haar?’

‘Al zes maanden niet meer.’

‘Waarom bel je niet?’

‘Ze heeft geen telefoon.’

‘Hoeveel moest je betalen om tot hier te raken?’

‘12.000 dollar.’

Ik vraag hem langs waar hij gekomen is. Langs Iran, te voet naar Turkije, zoals zovele anderen. En zes maanden onderweg geweest.

‘In Turkije zijn twee vrienden gestorven in de sneeuw’, vertelt hij me zonder dat ik erom vraag.

Misschien is het waar, misschien niet. Veel doet dat er niet toe. Maar hij vraagt geen asiel aan en heeft dus geen reden om te liegen. Anderzijds weet hij waarschijnlijk goed wat hij mag zeggen en wat niet.

Ik vraag de twee agenten die de pv’s aan het opstellen zijn of ze het niet wraakroepend vinden dat ze zo vaak dezelfde mensen moeten oppakken. ‘Leuk is dat niet. Vooral omdat het best veel werk is. Anderzijds kan ik wel begrijpen dat ze blijven proberen. Dat zou ik ook doen’, zegt Sonny.

‘Soms zien we wel verschrikkelijke dingen. Eén keer troffen we in een trailer een jong koppel met een kindje van een paar maanden aan. Het was putje winter. De baby wilde maar niet wakker worden. We hebben hem vijf minuten warm gewreven en tegen hem gepraat. Godzijdank werd hij uiteindelijk toch wakker.’

Op een bewakingscamera zie ik de illegalen door de vertrekken van hun paviljoen lopen. Het is er een smerige boel aan het worden. Overal rommel op de grond. Een van hen houdt een stoel boven zijn hoofd. Wat doet een mens niet allemaal als hij zich verveelt?

‘Wordt er soms schoongemaakt daarbinnen?’

‘Dagelijks. Maar je kunt je niet voorstellen hoe ze het daar soms achterlaten.’

Ik vraag me af of ik de kamer schoon zou houden, als ik in hun plaats was.

Slechte cornflakes

Dirk Calemyn, de politiecommissaris van Zeebrugge, wikt zijn woorden. Hij werkt hier al lang, weet hoe delicaat de materie is, en is meer dan slim genoeg om niet uit de bocht te gaan. Ik verbaas me er bij hem over hoe gelaten de groep mensen eerder op de dag alles onderging.

‘Dat is toch normaal’, zegt hij. ‘Ze zijn goed op de hoogte gebracht door de mensensmokkelaars. Ze weten dat ze snel hun maaltijd en hun uitwijzingsbevel krijgen als ze zich rustig houden. Velen zitten daar gewoon op te wachten. Zo kunnen ze de mensensmokkelaars laten zien dat ze opgepakt zijn, en krijgen ze een nieuwe kans.’

‘Wat verwacht men eigenlijk dat ze echt doen met zo’n uitwijzingsbevel?’

‘Het land verlaten. Daar ga ik alleszins van uit.’

‘Waarheen dan? In een Schengen-land zijn ze niet gewenst en Engeland mogen ze niet in! Verwacht men dan van hen dat ze zelf een vlucht naar Kabul boeken?’

‘Ik weet het niet’, zegt hij ontwijkend. ‘Dat moet je aan de Dienst Vreemdelingenzaken vragen. Zij stellen het uitwijzingsbevel op. Wij overhandigen het alleen maar.’

‘Maar wat denkt u?’, probeer ik nog.

‘Het probleem stelt zich nauwelijks. Er is niemand die terug wil. Ze willen allemaal naar Engeland. Een Chinees of een Indiër kan zich in Londen perfect integreren zonder een woord Engels te kennen.’

‘Wat ik probeer, is op het terrein zoveel mogelijk dingen te realiseren. Zowel in samenspraak met de sociale partners, als met de Dienst Vreemdelingenzaken. In veel gevallen moeten wij die maaltijden niet aanbieden, maar we doen het toch. Onlangs zijn er, in Zeebrugge, op ons aanraden een aantal safehouses (woningen waar de illegalen bescherming zoeken en wachten tussen twee transporten) gesloopt. Sommige mensen reageerden verontwaardigd, maar safehouses maken het mensensmokkelaars gemakkelijk. Wil je die mensen echt een dak boven hun hoofd geven, dan moet het deftig georganiseerd worden. Het waren mensonwaardige plekken zonder hygiëne. Na de sloop is het aantal illegalen ook drastisch gedaald in Zeebrugge.

‘Waarom stijgt het nu dan weer?’

‘Door een combinatie van heel veel factoren. Zowel in het thuisland, als in Engeland, als hier.

‘We kunnen niet anders dan die mensen oppakken. Ze beginnen aan een levensgevaarlijke onderneming. Maar het is ook economisch gevaarlijk. Dit kost veel bedrijven hopen geld: beveiliging, ladingen die waardeloos worden… Een aantal illegalen zat vannacht in een container cornflakes. Die wordt nu weggegooid. Wie moet dat allemaal betalen? Daardoor worden de verzekeringen duurder. Dan stijgt de economische druk op de haven, wat verregaande gevolgen kan hebben.’

Geen asiel

Voor ik naar huis ga, loop ik nog eens langs bij de illegalen die een paar uur eerder opgepakt werden. Ze wachten nog steeds op uitsluitsel over hun lot.

‘Wat gaan jullie doen, als jullie weer vrij zijn?’, vraag ik aan een groepje Indiërs.

I want to go to London!‘, zegt een politieman zangerig met een Indisch accent.

Gelach alom.

Eén van hen kijkt de agent glimlachend aan.

Why control‘, vraagt hij dan, ‘ why control?’

De agent lacht terug, zonder iets te zeggen.

We’ll be back tomorrow.’

‘Wees voorzichtig’, zeg ik als ik vertrek. ‘En veel geluk.’

Kansen genoeg. Elke dag opnieuw. Misschien is dat wel wat de overheid het liefste wil. Dat ze snel uit onze handen zijn. Weg! Gelijk waarheen… Zelfs naar Engeland…

Een vreemde paradox: de vluchtelingen waar ik de laatste jaren in asielcentra mee in contact ben gekomen, willen niets liever dan asiel in België. Ze zouden haast alles geven om in ons land een nieuw bestaan te kunnen opbouwen. Ze kruipen ervoor en wringen zich in bochten. De overheid is ze liever kwijt dan rijk en doet er alles aan om ze weer over de grens te krijgen. Deze mensen, op weg naar Engeland, onderschept in Zeebrugge, willen van asiel in België niets weten. Integendeel, ze willen weg, hoe sneller hoe liever. Onze overheid is ze ook liever kwijt dan rijk. Toch zet ze, in de praktijk, man en macht in om ze op hun onmenselijke en levensgevaarlijke tocht naar Engeland te onderscheppen en met een uitwijzingsbevel te verplichten op ons grondgebied te blijven. Keer op keer, ondanks de stille hoop, eerder vroeg dan laat van hen verlost te zijn.

Zo schots en scheef kunnen systemen groeien.

Door Michael De Cock

Foto’s Patrick De Spiegelaere

‘Putje winter troffen we in een trailer een jong koppel met een kindje van een paar maanden aan. De baby wilde maar niet wakker worden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content