De walm van amontillado hoort bij de Koninklijke Andalusische Rijschool zoals de flamenco bij heel Andalusië.

De weg naar de “Real Escuela Andaluza del Arte Ecuestre”, dat is de Avenida Duque de Abrantes, leidt langs de grootste sherrykelder van Jerez de la Frontera – die van Gonzales Byass, bekend van de Tio Pepe. Ook het inzicht in dit adembenemende spektakel verwerf je pas als je de weg van de sherry bent gegaan. Langs de lichtstro-getinte tot de topaaskleurige fino, manzanilla en amontillado naar de fluwelen olerosos en de palos cortados.

De roes van de drank, die de streek deels uit de armoede heeft verlost, hangt over de virtuoze kunsten van ruiter en paard. Zeker in het uitbundig openingsnummer dat helemaal aansluit bij de sfeer van de beroemde fiësta’s. Zoals in Jerez de eerste week van mei, wanneer de sherry als water stroomt met als traditioneel alibi: opwindende flamencovoorstellingen, hippische wedstrijden en de onvermijdelijke corrida’s.

Die aanhef is betekenisvol. Ze biedt een gestileerd en gesynthetiseerd beeld van de Andalusische samenleving. Acht ruiters in moderne Andalusische kostuums, met de typische platte hoed en het elegante, nauwsluitende jasje, vervoeren op hun paarden acht verrukkelijke jonge vrouwen in kleurrijke zigeunerkledij. Niet zonder machoallures, met één hand aan de teugel, leiden ze hun vrouwen, als pronkstukken maar ook niet meer dan dat, in de arena. Ze worden begeleid door gitaarklanken en flamencogezangen. Een feestelijke entree die meteen ook refereert aan het oorspronkelijk samengaan van mens en paard. Gezellen in de arbeid.

Het is de zogenaamde “campo y doma vaquera”, een rijkunst die diep geworteld zit in het landelijke werk met de kudde, die samengehouden moet worden en in goede banen geleid. De furieuze uitvallen, de “glides” en de “stops” doen denken aan het western-riding. De overeenkomst is niet toevallig. Dit zijn de Spaanse cowboys, minder stoer dan hun Amerikaanse collega’s maar sierlijker en beslist even vaardig.

HET LAND STOND OP STERK WATER

Maar ongewild wordt hier, in deze in folklore en realiteit gedrenkte demonstratie, het stereotiepe beeld opgeroepen dat nogal wat Spanjaarden hebben van Andalusië. Dat namelijk van het arme familielid onder de Spaanse regio’s, dat zwaar gebukt ging onder armoede en de erfenis van het feodalisme. Wel meer Spanjaarden zagen Andalusië als een stukje van de derde wereld dat bewoond werd door een decadente aristocratie en ongeletterde plattelanders met lachwekkende accenten. Of zoals de Engelse auteur Richard Ford het beschreef, “een land dat op sterk water was gezet voor de oudheidkundigen”.

Tot diep in onze eeuw leefden in Andalusië nog gewoonten en normen uit de Middeleeuwen. Voor mensen van de bevoorrechte klassen of reizigers die er slechts langstrokken, was het een aangename en pittoreske wereld; een land van uitgestrekte landgoederen, indrukwekkende siërra’s en witgepleisterde dorpen met, bij wijze van spreken, op elke straathoek stierenfokkers en sherrybaronnen, flamencodansers en zigeuners. De deerniswekkende omstandigheden in de regio werden gemaskeerd door de natuurlijke schoonheid van het gebied en de bevolking.

De levensstijl is nauwelijks veranderd: het uiterlijk vertoon, de smart en de passie zijn er nog. En al heeft Andalusië zich nu halsoverkop in de moderne tijd gestort, onder de landloze boerenarbeiders is er nog altijd armoede. De feestelijke ouverture van de “Real Escuela” is geen vrijblijvend plaatje, ze staat symbool voor een unieke landstreek.

Sherry heeft Andalusië een relatieve welvaart bezorgd. Ook de Koninklijke Andalusische Rijschool, wellicht de grootste toeristische trekpleister van Jerez de la Frontera, zou zonder dit edele vocht nooit tot stand zijn gekomen. Tenminste, als niet eerst de Britten en daarna de Franse sherrydynastieën de regio commercieel hadden gekoloniseerd. Ze streken er neer in een gebied waar de wijn al eeuwenlang een niet onaanzienlijke handelswaarde vertegenwoordigde.

Jerez verscheepte tweeduizend jaar geleden al zeer gewilde wijnen in amfora’s van gebakken klei naar het oude Rome. De stad overleefde niet alleen vijfhonderd jaar heerschappij door de Moren – die in theorie geheelonthouders waren -, zonder dat de wijngaarden werden verwoest; het kwam net tijdens die overheersing tot nog grotere bloei. De moslims introduceerden het destilleren, al was dat dan om medische redenen. Er bestaan archiefstukken waarin melding wordt gemaakt van wijn die in 1482 van Jerez naar Plemma – en dat zal wel Plymouth zijn -, in het Koninkrijk Engeland, werd verscheept.

Columbus en Magelhaen namen wijn uit de sherrystreek mee aan boord van hun schepen; Shakespeare schreef geestdriftig over de gloed van deze wijn en Sir Francis Drake bracht in 1587 in de buurt van Cadiz de Spaanse vloot tot zinken en ging ervandoor met drieduizend vaten “sack”, zoals de sherry destijds in Engeland werd genoemd (naar het Spaanse “seco”). In de achttiende eeuw zetten Britse handelaren de grote middelen in om van sherry de meest gedistribueerde wijn van de wereld te maken. Eerst arriveerde de Schotse familie Gordon en niet veel later vestigde een aantal Fransen hun wijnhuizen in deze streek. Hun namen liegen er niet om: Pemartin, Lacave, Delage, Domecq.

HET BORSTBEELD VAN PEDRO DOMECQ

Met de illustere naam Domecq komen we in het spoor van de Koninklijke Andalusische Rijschool. Vlak voor het fraaie negentiende-eeuwse Paleis Domecq, dat nu alleen nog wordt gebruikt om belangrijke officiële bezoekers te logeren, bevindt zich het borstbeeld van Pedro Domecq, die ook heel wat kinderen moet hebben gehad, want de Domecqs lijken in aantal alle andere sherryfamilies te overtreffen. De inscriptie op de console is even protserig als duidelijk, El Fundador.

En toch was Pedro Domecq niet de echte grondlegger van het grote wijnhuis dat zijn naam draagt. Hij slaagde erin om een grote, bijna failliete bodega, die gesticht was door de Ier Charles Murphy, over te nemen, de hele handel nieuw leven in te blazen en vanzelfsprekend was hij daarbij een pionier van de winstgevende brandyhandel. Overigens heet de populairste Domecq-brandy nog altijd “Fundador”.

Met Pedro Domecq begon voor Jerez een tijd van welvaart en Pedro Domecq SA is nu een immens bedrijf dat grotendeels in handen is van de multinational Allied Lyons, maar veel van Domecqs talloze nakomelingen werken nog steeds voor de firma.

Een van die nazaten is Alvaro Domecq Romero. In 1972 maakte hij werk van een lang gekoesterde droom, de “Real Escuela Andaluza del Arte Ecuestre”. Don Alvaro Domecq Romero was een merkwaardig man met een grote uitstraling, een man met de klasse van de grote Spanjaard, maar ook een potentaat, een “heerser” over zijn wijn, zijn stieren en zijn paarden. Behalve een indrukwekkend zakenman die ook wel eens in opspraak kwam, was hij een beroemde “rejoneador”, een stierenvechter te paard. En ook als paardenfokker genoot hij een niet onaanzienlijke reputatie. In zijn goedgevulde carrière was hij onder meer “alcalde”, burgemeester van Jerez, en zetelde hij in de Cortès.

Een veelzijdig man die zich tot doel had gesteld om de klassieke rijschool in ere te herstellen. Hij kreeg daarbij de assistentie van zoon Alvaro Domecq Diez, ook wel Alvarito genoemd, met wie hij ooit in de eeuwenoude arena van de bergstad Ronda aan hetzelfde stierengevecht deelnam. Samen speurden ze wereldwijd naar de meest geschikte berijders, in eigen huis selecteerden ze het meest toegewijde personeel voor de fokkerij en de beste twintig paarden. Zonder officiële zegen of toezegging – wat zou hij – startte hij in 1972 het onwaarschijnlijke avontuur van de nieuwe Andalusische Rijschool. Dit betekende de overbrugging van een kloof naar de zeventiende eeuw, toen in Jerez onder leiding van Don Bruno de Morla en Meljarejo al dressuurshows op hogeschoolniveau werden gehouden, de zogeheten Vueltas Escaramuzas a la Gineta.

In mei 1973 was het dus zover. Koning Juan Carlos gaf een steuntje, hij kende de jaarlijkse “Caballo de Oro”, het gouden paard, toe aan Alvaro Domecq die bij die gelegenheid uitpakte met de eerste voorstelling van de Koninklijke Andalusische Rijschool. De oorspronkelijke titel van toen is gebleven: “Como bailan los Caballos Andaluces” of “Hoe dansen de Andalusische paarden”. Een jaar later volgde een reeks voorstellingen tijdens de bekende “Wembley Horse Show” in Londen en vandaar ging het naar Parijs en andere Europese steden.

De Andalusische Rijschool was ook een haal aparte attractie tijdens de viering van 400 jaar Spaanse Rijschool in Wenen. En dat is toch wel heel merkwaardig. De Weense shows met de wereldbefaamde Lippizaner-paarden zijn net als de “Cadre Noir” uit Saumur een stuk traditie en een brok geschiedenis. De Andalusische Rijschool is dat dus niet, maar de “gevestigde waarden” van de paardrijkunst hebben het levenswerk van Alvaro Domecq meteen naar waarde weten te schatten. Het wil wat zeggen in een wereld die gebouwd is op heilige tradities. Wenen ging zelfs verder en nodigde Alvarito uit voor een stage in de witte manege van de Hofburg.

EERVOL OP DE OLYMPISCHE SPELEN

Uiteraard werd de school gerund door haar stichter, maar het Spaanse ministerie van Toerisme en Informatie liet zich niet onbetuigd en nam de imposante manege “El Recreo de La Gardenas”, met ook de prachtige negentiende-eeuwse paleiswoning, ontworpen door de Franse architect Garnier, over. Het statig-sobere gebouw is nu een uniek decor voor de trainende paarden die er de piaffe of de passage laten bewonderen. Het arenagebouw, in traditioneel Andalusische stijl, dus met herkenbare Moorse invloed, ademt een sfeer van rijke eenvoud. Er is plaats voor pakweg 1600 toeschouwers en die zitten er veelal ook tijdens de voorstellingen op dinsdag en donderdag. De kostbare paarden worden gekoesterd in luxueuze ruime stallen.

Maar de Escuela is nog veel meer dan dat. Er is de “talabarteria”, een werkplaats waar met groot vakmanschap de zadels worden vervaardigd; er is de “guardanes”, Spaans voor wapenkamer, met een waardevolle collectie zadels, teugels en paardentuig. Het domein met zijn prachtige aanplantingen herbergt ook een dierenkliniek met operatiezaal, een van de best uitgeruste en modernste van Spanje. Het etiket “Real Patronato” zal dus wel terecht zijn.

Het mag duidelijk zijn dat de Koninklijke Andalusische Rijschool zich in een wonderlijk korte tijd heeft ontwikkeld tot een waar instituut. Maar tegelijk werd hard gewerkt aan de technische perfectie en de artistieke kwaliteit van de voorstellingen. Alvarito Domecq trok zich een drietal jaar geleden terug uit de Escuela, die nu geleid wordt door de 35-jarige Ignacio Ramblas Alvarin. Een andere belangrijke berijder van het gezelschap is Rafael Soto Andrade. Met Invasor en Evento, twee paarden van de school van Jerez, behaalden Ramblas en Soto ook een knappe zevende plaats met de Spaanse dressuurploeg op de Olympische Spelen van Atlanta. En dat is uitzonderlijk. Andere gerenommeerde rijscholen mijden de competitiesporten. Niet zo in Jerez, waar de doelstellingen ruimer en breder zijn. Hoog in het vaandel staat immers de opleiding van dressuurruiters op het hoogste niveau, de begeleiding ook van paardenexperten, de selectie van zuiver Spaanse paarden voor de fokkerij, en uiteraard de culturele en sociale uitstraling van het hippische erfgoed.

Het zal dus wel niet verwonderen dat in Jerez strenge toelatingscriteria worden gehanteerd. Weinigen zijn uitverkoren. Er is slechts plaats voor vijftien ruiters en ongeveer achttien leerlingen. De selectie van de leerlingen gebeurt ieder jaar in oktober tijdens een theoretisch en praktisch examen. Gemiddeld 150 kandidaten uit alle Spaanse windstreken melden zich bij die gelegenheid en meer dan vijf worden er nooit uitgekozen. Die mogen dan beginnen aan een vierjarige opleiding in de stille hoop het aan het einde van de rit tot berijder te kunnen schoppen.

ALLE SPRONGEN BOVEN DE AARDE

Maar centraal in het spektakel van de Koninklijke Andalusische Rijschool staat natuurlijk het paard. Het heeft niet dat glanzend sneeuwwitte van de Lippizaner, zijn wat doffere vacht is met schapenwolkjes bedekt, een “pommelé” in het jargon. Voor zijn origine moeten we terug naar de vijftiende eeuw en meer bepaald naar een kartuizerklooster in de buurt van Jerez, idyllisch gelegen langs de Guadalita. Monniken realiseerden er een verfijnde en magnifieke selectie voor de fokkerij wat uitmondde in het “Cartujana”-paard. Dit zuiver Spaans product zou een betekenisvolle rol spelen in de meeste glorieuze momenten van de Spaanse geschiedenis. Het werd onder meer het uitverkoren paard van de conquistadores.

Zo verspreidde de faam van de Cartujana zich tot ver buiten de Spaanse grenzen en voor de illustere Franse ritmeester La Guernière was het zelfs het beste paard voor de arena, de dressuur en het hogeschoolrijden. “Een paard van koningen die een triomf vieren”, typeerde hij de Cartujana.

Naast sherry en flamenco is dit fraaie dier ook vandaag nog het uithangbord van Jerez. De strikte selectie wordt ook nu nog gevolgd door een zorgvuldige gymnastische training waarbij de totale musculatuur zo wordt ontwikkeld dat de moeilijkste oefeningen in volmaakte balans kunnen worden uitgevoerd zonder dat de natuurlijke levensvreugde van het paard verloren gaat.

Ook het mennen is een belangrijk onderdeel van de Andalusische paardrijkunst. Het was de lievelingsbezigheid van de excentrieke en inmiddels overleden José Domecq de la Riva, die bekendstond als “Pantera”, omdat hij in zijn buitenhuis een panter als troeteldier hield, wat door de lokale bevolking als buitengewoon sinister werd ervaren. Zo ook de levensgrote opgezette leeuw in zijn vestibule. Minder aberrant was zijn belangstelling voor het aangespannen rijden, al ging die toch vooral uit naar het verzamelen van antieke en originele koetsen. De Koninklijke Andalusische Rijschool heeft er in ieder geval haar voordeel mee gedaan. In 1986 kreeg ze immers een legaat dat onder meer bestond uit veertig paarden en 22 koetsen. Die unieke verzameling kan vanzelfsprekend in Jerez bezichtigd worden, ze is een van de meest indrukwekkende ter wereld.

Een demonstratie van dat mennen is er niet bij in het optreden van de Escuela Andaluza. Na de betoverende ouverture en de gespierde quadrille verplaatst het beeld zich naar de koninklijke manege. Kostuums en optuigingen zijn getrouw geconcipieerd naar de negentiende-eeuwse schilderijen van Goya en Vernet. Dat blijkt uit de poëtische solo van een jonge berijdster met een indrukwekkend wijs pronkpaard. En natuurlijk ook uit de “pas de quatre”, een van de absolute hoogtepunten van het optreden, gepresenteerd door vier “jinetes fundadores”, ruiterstichters van de academie. Hier blijkt ten overvloede het meesterschap, het vakmanschap van de ruiter in subtiele harmonie met zijn paard. En, zoals algemeen wordt aangenomen, zijn de schoolsprongen de grootste moeilijkheden in de paardrijkunst. Met bravoure worden hier meesterlijke pesades en levades uitgevoerd, uitzonderlijke courbettes en hoog verheven caprioles en wordt de piaffe, de basis van alle “sprongen boven de aarde”, in perfectie geëtaleerd. Het optreden wordt traditioneel afgesloten met een carrousel, die een uitmuntende synthese is van de superieure kwaliteiten van paarden en ruiters uit Jerez de la Frontera.

De Koninklijke Andalusische Rijschool is te gast in Massenhoven (Antwerpen) op3, 4, 5 en 6 juni. Voor tickets bel 0900-00.991.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content