‘Ik zie geen grote omwentelingen’

Premier Charles Michel moet werk maken van een grondige belastinghervorming, vindt expert Wim Moesen. © Belgaimage

In het regeerakkoord van Michel I verschuiven de lasten op arbeid maar heel schuchter naar belastingen op consumptie en vermogen. Het verdict van begrotingsexpert Wim Moesen is streng: ‘Het regeringsbeleid is niet doortastend genoeg.’

Het regeerakkoord dat premier Charles Michel presenteerde, is niet de grote breuk met het verleden, zegt Wim Moesen, begrotingsexpert van de KU Leuven: ‘Ik zie geen grote omwentelingen, zoals sommigen hadden verwacht.’ Positief is wel dat de regering-Michel zichzelf profileert als een herstelregering, betoogt Moesen, en die staat voor twee uitdagingen. Eén: onze concurrentiekracht moet verbeteren, zodat onze bedrijven meer kunnen produceren en meer banen kunnen creëren. Twee: er moet een stevige economische groei zijn om dat herstel te helpen realiseren. ‘De verbetering van de concurrentiekracht is een taak voor de Belgische regering. Op de conjunctuur heeft ze veel minder greep, dat is een opdracht voor Europa. België en vooral Europa schieten op dit ogenblik tekort.’

Fundamentele fout

‘Het zit echt niet goed met onze concurrentiekracht’, zegt Moesen. ‘We hebben 25 jaar lang overschot gehad op de lopende rekening van de betalingsbalans, we voerden dus meer uit dan we invoerden. Maar in de laatste vijf jaar hadden we vier keer een tekort. Dat wijst erop dat er iets fundamenteel fout loopt: onze bedrijven verliezen meer dan vroeger de concurrentieslag met buitenlandse ondernemingen.’

Zowat iedereen is het erover eens: om de concurrentiekracht te doen toenemen, moeten de loonkosten omlaag. ‘De loonkosten zijn de som van het brutoloon en de patronale bijdragen’, doceert Moesen. ‘De overheid moet dus de patronale bijdragen verminderen, zodat de loonkosten dalen, onze producten goedkoper worden, we beter kunnen wedijveren met het buitenland en de vraag naar arbeid zal stijgen.’

Dat is evenwel maar één kant van het verhaal. Arbeid moet ook aantrekkelijker worden. Met andere woorden: er moet met werken meer te verdienen zijn. ‘Dan moet je kijken naar het nettoloon dat de werknemer mee naar huis neemt. Het nettoloon is het brutoloon min de werknemersbijdragen en de belastingen. De overheid zorgt het best gelijktijdig met de verlaging van de loonkosten voor een belastinghervorming, zodat de werknemer meer nettoloon ontvangt. Dat is de crux: je moet de loonkosten verminderen én zorgen dat het nettoloon stijgt om het maximale effect te bereiken op de werkgelegenheid. En Voltaire wist het al: werk bevrijdt de mens van drie rampen: verveling, ondeugd en armoede.’

Door lagere patronale bijdragen en lagere belastingen op het brutoloon krijgt de overheid minder geld in het laatje. Dat kan met de penibele gezondheidstoestand van de Belgische overheidsfinanciën niet de bedoeling zijn. Moesen: ‘De hele operatie moet inkomstenneutraal zijn: de overheid moet er niets aan winnen, maar mag er ook niets aan verliezen. Dat kan als de overheid elders het geld gaat halen, bijvoorbeeld door een verhoging van de btw-tarieven en accijnzen, of door de invoering van groene belastingen of een belasting op inkomsten uit vermogen. Daarbij kan gedacht worden aan het belasten van de interesten op spaarboekjes, het belasten van de werkelijke huurwaarde van vastgoed, een belasting op de gerealiseerde meerwaarden, enzovoorts. De mensen horen dat allemaal niet graag, maar het geld moet van ergens komen en we moeten het doel niet uit het oog verliezen: de verbetering van onze concurrentiepositie, wat onze werkgelegenheid en welvaart ten goede komt.’

De regering-Michel heeft op dat vlak weinig doortastend werk afgeleverd. De patronale bijdragen werden verminderd zodat de loonkosten een beetje dalen, de forfaitaire belastingaftrek werd verhoogd zodat het nettoloon een beetje stijgt. En er komt een btw-verhoging op plastische chirurgie, een accijnsverhoging op diesel en hogere heffingen op tabak. Allemaal heel mager, vindt Moesen. ‘De meeste economen en ook politieke partijen hebben voor de verkiezingen gezegd dat er een verschuiving van de lasten op arbeid naar consumptie en vermogen moet komen. Ik kan alleen maar vaststellen dat de regering-Michel een heel schuchtere tax-shift heeft doorgevoerd. In elk geval veel minder dan de Hoge Raad voor Financiën had aanbevolen.’

In eigen voet schieten

De tweede factor die van cruciaal belang is voor het herstel van onze concurrentiekracht is de economische groei. Moesen: ‘We zitten in een periode van zeer lage groei. In 2012 en 2013 hebben we een nulgroei gekend, voor 2014 wordt er gerekend op 1,4 procent groei, maar dat zullen we niet halen. Voor de volgende jaren wordt gehoopt op een gemiddelde groei van 1,5 procent, en dat gaan we nooit bereiken.’

België alleen kan die groei niet aanwakkeren, dat is een taak voor Europa. De nieuwe Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker heeft al bekend gemaakt dat hij 300 miljard euro in de economie wil pompen om de groei te stimuleren. Daar heeft Moesen twee bedenkingen bij: ‘Waar gaat hij dat geld halen? Je kunt euro-obligaties uitgeven, maar daar zijn de Duitsers geen voorstander van. En waar zal het geld naartoe gaan? Wie zal beslissen in welke projecten er zal worden geïnvesteerd?’

Volgens Moesen kan de Europese aanpak veel efficiënter: ‘Europa heeft normen uitgevaardigd waaraan de begrotingen van de lidstaten moeten voldoen. Dat is zeker niet slecht, sommige landen moet je discipline opleggen, anders loopt het er binnen de kortste keren fout. Maar de strikte Europese norm dat de begroting in evenwicht moet zijn, is vandaag onhoudbaar. Daarmee schiet Europa in eigen voet.’

Wat stelt Moesen dan voor om de Europese groei te stimuleren? ‘We moeten een onderscheid maken tussen de lopende uitgaven en de investeringsuitgaven van een overheid. De lopende uitgaven beslaan de werkings- en personeelskosten, en alle transfers zoals pensioenen en werkloosheidsuitkeringen. Voor die lopende uitgaven moet de begroting nog steeds in evenwicht zijn. Voor de investeringsuitgaven moet dat in mijn voorstel niet langer het geval zijn. Investeringsuitgaven zijn investeringen in een autoweg, een sporthal, in woonzorgcentra, scholen, enzovoorts. Daarvoor mag een overheid van mij gaan lenen, net zoals een gezin gaat lenen voor de bouw van zijn huis: tegenover die lening staat een actief waar je dertig, veertig jaar of nog langer nuttig gebruik van kunt maken. Het tekort op die investeringsuitgaven mag nooit groter zijn dan drie procent van het bbp, maar wel even groot als de investeringen. Als de gezamenlijke overheden in België dus 1,6 procent van het bbp aan investeringen uitgeven, dan mag België in dat voorstel een tekort hebben van 1,6 procent, want daar staan activa tegenover.’

Moesen wijst erop dat zijn voorstel de nodige discipline blijft eisen van de overheden, want de lopende uitgaven moeten in evenwicht blijven. Bovendien heeft zijn voorstel in vergelijking met het plan-Juncker het voordeel dat het de landen zelf zijn die kunnen gaan lenen, op dit moment zelfs tegen uiterst lage tarieven, en dat de landen ook zelf beslissen waarin ze zullen investeren. De behoefte aan scholen en woonzorgcentra bijvoorbeeld is bij ons heel groot. Als wij en andere lidstaten daarin fors kunnen investeren, zwengelt dat de groei in Europa aan.’

En dan moet de regering-Michel een tweede stap zetten in de tax-shift, de verschuiving van de lasten op arbeid naar belastingen op consumptie en inkomens uit vermogen. ‘Die noodzakelijke tweede stap moet deel uitmaken van een grote belastinghervorming die ook een vereenvoudiging moet zijn’, stelt Moesen. ‘Vandaag heeft elke drukgroep wel haar aftrek of vrijstelling. De belastingwetgeving is daardoor uitgehold en onnodig ingewikkeld.’

DOOR EWALD PIRONET

‘België en vooral Europa schieten op dit ogenblik tekort.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content