Ze gelooft in Europa, in haar eigen partij en af en toe zelfs in een socialist. Fientje Moerman over de VLD, de vergrijzing en bange vrouwen in de politiek.
De generatie-Verhofstadt. Zo noemde een groepje jonge Gentse liberalen zich tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen in 1988. Guy Verhofstadt zelf zat toen al in de Kamer, was voorzitter van het zogenaamde schaduwkabinet en droomde van de Wetstraat 16. Zijn jongere stadsgenoten Sas van Rouveroij, Geert Versnick en Fientje Moerman hadden zo hun eigen dromen: de burgemeesterssjerp, de nationale politiek, het Europees parlement. Daar was de tijd toen nog niet rijp voor, maar ze kregen wel allemaal een zitje in de gemeenteraad.
Bijna vijftien jaar later is Fientje Moerman nog altijd een coming lady. Maar ze is nu wel bijna gearriveerd: een stek in de regering lijkt binnen handbereik. Als minister van Pensioenen als het van haar afhangt. Daarvoor wil ze best haar Europese droom aan de kant zetten. Al blijft ze de gebeurtenissen op Europees niveau met argusogen volgen.
Momenteel bereidt de Europese Conventie de toekomst van Europa voor. Wat moet die volgens u bereiken?
FIENTJE MOERMAN: De Conventie moet voorstellen aanreiken waardoor de besluitvorming ook na de uitbreiding van de EU in 2004 mogelijk blijft. Daarnaast moet de Conventie Europa een gezicht geven: een Europese grondwet. Verder is het noodzakelijk dat de onafhankelijkheid van de Commissie bewaard blijft en dat er vooruitgang wordt geboekt in het vlak van het buitenlands beleid, en in het vlak van justitie en veiligheid.
Wat vindt u van het voorstel van Conventievoorzitter Valéry Giscard d’Estaing om een soort ‘congres der volkeren’ op te richten?
MOERMAN: Zo’n congres dat maar één keer per jaar samenkomt, lijkt me maar niets. Er zijn nu al te veel instellingen. Het laatste wat we moeten doen, is er nog eentje bijmaken.
U bent nog medewerkster van Giscard d’Estaing geweest. Wat voor iemand is hij?
MOERMAN: Ik heb hem gekend als een zeer intelligent, rationeel en cartesiaans denkend man. Hij noemt zichzelf een federalist, maar de invulling die hij daaraan geeft stemt niet altijd overeen met die van de klassieke Europese federalisten. Dat blijkt ook uit zijn voorstellen. Voorts is hij natuurlijk behept met de typisch Franse denkbeelden ten aanzien van presidentiële regimes.
Mensen die koste wat het kost naar de Conventie wilden, schitteren er nu door afwezigheid. Kunt u dat begrijpen?
MOERMAN: Het is jammer. Onze voorzitter Karel De Gucht (VLD) is nog een van de mensen die er het meest mee bezig is. (zucht) De Conventie is heel uitgebreid. Als je echt iets inhoudelijks wilt bijdragen, volstaat het niet om af en toe op weg van het parlement naar het vliegveld een kwartiertje binnen te wippen.
Het doel van de Conventie is – u zei het zelf – ervoor te zorgen dat Europa ook in de toekomst kan blijven functioneren. Maar hangt er de laatste tijd niet opnieuw veel euroscepticisme in de lucht?
MOERMAN: Dat is al dertig jaar zo. Ik heb nooit iets anders gekend.
Toch, de Vlaamse socialisten zeggen nu: dit Europa is ons project niet meer.
MOERMAN: Europa moet socialistisch zijn, of ze hoeven het niet meer. Dat is al te simpel. In Europa heeft de socialistische familie gedurende meer dan een decennium de dienst uitgemaakt, zowel in het parlement als in de Raad en in de Commissie. De socialisten dragen dus een stuk verantwoordelijkheid voor de huidige stand van zaken. Als ze Europa socialer willen invullen, moeten ze daar op de geëigende niveaus voor ijveren in plaats van te zeggen dat Europa voor hen niet meer hoeft. Dat is zoals beweren dat Vlaanderen overbodig is als je op Vlaams niveau in de oppositie belandt.
Nochtans deelt een groot stuk van de bevolking dat wantrouwen jegens Europa.
MOERMAN: Dat de mensen zich niet meer betrokken voelen, is geen exclusief Europees probleem. De kloof met de burger bestaat ook in de Verenigde Staten. Hoeveel procent van de bevolking verkiest daar de president? Minder dan 40 procent. Is dat dan geen kloof? In landen waar geen stemplicht bestaat, daalt de opkomst bij elke verkiezing.
Toch identificeert een Amerikaan zich ondanks alles met zijn federale instellingen.
MOERMAN: Dat klopt: er bestaat één Amerikaanse identiteit. Daarom vind ik het een schitterend idee van Giscard d’Estaing om iedereen bovenop de eigen nationaliteit ook de Europese nationaliteit te geven.
In eigen land woedt ondertussen het allochtonendebat. Uw partijgenoot Bart Somers wil in dat verband zo snel mogelijk een liberale allochtoon in de Kamer. Een goed idee?
MOERMAN: Ja. Het is overigens een gunstige evolutie dat hij op dat gebied blijkbaar wél akkoord gaat met positieve discriminatie. In de lagere echelons van onze partij zijn er nu al allochtonen actief. Zo is de politiek secretaris van de Gentse VLD-jongeren een allochtoon.
Zijn dat dan allochtonen die tegen het migrantenstemrecht gekant zijn?
MOERMAN: (lacht) Dát is weer een ander probleem.
Zelf zit u inmiddels al bijna vijftien jaar in de politiek. Toch wordt u nog steeds jong en veelbelovend genoemd.
MOERMAN: Mag ik daarbij even een cynische opmerking maken? Jong is een relatief begrip. Het wordt namelijk gedefinieerd op basis van de tijd dat de oudere generatie aanblijft. Natuurlijk blijf je lang jong als de generatie vóór je zegt: ‘Wij blijven tot aan onze dood in de Kamer, (lacht) en daarna gaan we naar de Senaat.’ Zelf heb ik bijvoorbeeld al sinds 1989 een abonnement op de plaats van tweede opvolger bij de Europese verkiezingen. Maar de titularis ( Willy De Clercq), die we onlangs voor zijn vijftigjarige politieke carrière hebben gevierd, is still alive and kicking. Ik vrees dus dat ik nog een hele tijd jong zal blijven.
Pleit u voor een leeftijdsgrens in de politiek?
MOERMAN: Nee. Maar we zouden wel kunnen denken over het beperken van het aantal jaren dat iemand aan politiek kan doen. Er zijn in België ongeveer zevenduizend gepensioneerden politiek actief. Die kunnen we niet allemaal uitsluiten omdat ze ouder zijn dan 65. Zij hebben ook het recht om aan politiek te doen. Maar dat betekent nog niet dat je op je 25e het parlement kunt binnenwandelen om er te blijven zitten tot je doodvalt.
Veel hangt natuurlijk af van de invulling van een politiek mandaat. Ofwel is politiek – om het oneerbiedig te zeggen – een veredelde hobby die iemand beoefent naast zijn beroepsleven. Dan is het makkelijker om een mandaat in de tijd te beperken. Als we echte beroepspolitici willen, ligt dat natuurlijk moeilijker.
Is werkonzekerheid niet inherent aan de politiek?
MOERMAN: Politiek is per definitie altijd onzeker. Dat weet je als je eraan begint. Op de kentekenplaat van mijn auto staat ‘RVA’ en dat vind ik heel toepasselijk. Dat neemt natuurlijk niet weg dat een politicus net als iedereen trouwt, kinderen krijgt en dus voor zijn of haar gezin moet zorgen.
Heeft de hele discussie over de lijstvorming in Oost-Vlaanderen ook te maken met iemand die van geen wijken wil weten?
MOERMAN: Zoals u weet, heb ik me kandidaat gesteld voor de tweede plaats op de kamerlijst. Net zoals kamervoorzitter Herman De Croo. Maar als ik die tweede plaats niet krijg, zal ik me niet ontvrouwd voelen, zoals Herman zich misschien wel ontmand zou voelen. Als de partij echter serieus meent dat vrouwen kansen moeten krijgen en verantwoordelijkheid moeten opnemen, moet ze dat ook op de lijsten laten zien. Het zou niet verstandig zijn om in alle provincies en op de senaatslijst een vrouw op de tweede plaats te zetten, behalve in Oost-Vlaanderen. Van mij hoeft Herman niet galant te zijn. Hij hoeft de deur niet voor mij open te houden. Hij moet me zijn stoel niet afstaan op de tram. Ik ben tevreden met de tweede plaats.
De lijstvorming is nog nooit zo moeilijk geweest. Door die provinciale kieskringen komen paradoxaal genoeg al die particularistische, bijna dorpsaanhorigheden weer boven: jij komt uit Aalst, jij uit Gent-Eeklo. Dat speelt ook nog eens mee. (Lacht) Ik was beter in Kortrijk gaan wonen, maar ik spreek de taal niet.
Sinds het Novembercongres lijkt het alsof er in de VLD twee soorten verruimers zijn: de oud-Spiritisten die zich snel inpassen en de gewezen christen-democraten van de NCD die zich nog erg onwennig voelen.
MOERMAN: Eerlijk gezegd vreesde ik aanvankelijk ook voor duidelijke clivages tussen de VLD’ers, de voormalige Spiritisten en de gewezen christen-democraten. Maar noch op de studiedagen, noch op ons Novembercongres was dat het geval. De meningen en standpunten lopen in feite kriskras door elkaar. Ook de oud-Spiritisten verschillen onderling soms grondig van mening. Senator Vincent Van Quickenborne is bijvoorbeeld voor een versoepeling van het rookverbod, terwijl Patrik Vankrunkelsven net als ikzelf voor het omgekeerde pleit.
Hoe is dat beeld van ‘goede’ en ‘slechte’ verruimers dan kunnen ontstaan? Had u ook Van Hecke en de zijnen voor het oog van de camera een VLD-lidkaart moeten verkopen?
MOERMAN: (droog) Ze zijn nu toch allemaal lid. Zo hoort het. Wie bij de club wil, moet lid worden.
Op het Novembercongres viel u wel scherp uit naar Van Quickenborne. Hij moest u niet komen vertellen wat een liberaal is.
MOERMAN: De discussie ging over het al dan niet opleggen van quotasystemen. Vincent vond dat quota strijdig zijn met de liberale principes. Voor mij zijn quota in bepaalde gevallen echter perfect verdedigbaar. Bon, toen we gingen stemmen, begon Vincent de onthouders en de ja-stemmers toe te roepen: ‘Daar zitten de tsjeven‘, ‘Dat zijn de socialisten’, ‘Jullie zijn geen liberalen’. Toen ben ik uit mijn krammen geschoten, ja.
Van Quickenborne zegt van zichzelf dat hij wellicht té liberaal is, ook voor de VLD.
MOERMAN: Liberalisme is een vaak misbruikte term. Wat mij betreft, is de essentie van ons gedachtegoed dat iedereen daadwerkelijk gelijke kansen moet krijgen. Het gaat me te ver om wettelijk vast te leggen hoeveel vrouwen en hoeveel allochtonen er in de Kamer moeten zitten. Maar we moeten er wel voor zorgen dat alle groepen evenveel kansen krijgen om er te geraken. Als bijvoorbeeld blijkt dat bepaalde mechanismen ervoor zorgen dat veel allochtone kinderen in het beroepsonderwijs terechtkomen, moeten we kunnen ingrijpen. Dat is volgens mij perfect met het liberale credo verzoenbaar.
Wat is dan het verschil tussen uw gelijkekansendiscours en dat van SP.A-voorzitter Patrick Janssens?
MOERMAN: Janssens wil niet alleen dat iedereen gelijke kansen krijgt, maar ook dat het eindresultaat voor iedereen gelijk is .
Janssens zegt al een hele tijd dat de socialisten geen volledige gelijkheid meer nastreven.
MOERMAN: Mooi. Dan kan ik hem ook een VLD-lidkaart verkopen (lacht). Toch hebben de socialisten nog sterk de neiging alle schapen gelijk te willen scheren. Maar toegegeven: we vertrekken weliswaar vanuit verschillende invalshoeken, maar op kleine correcties na – voor ons op sociaal vlak, voor hen wat individuele rechten en vrijheden betreft – zullen onze standpunten niet zo heel ver uit elkaar liggen.
Dat merk ik als ik met minister van Sociale Zaken en Pensioenen Frank Vandenbroucke (SP.A) praat. Hij is weliswaar meer een etatist dan ik, hij zal ook slechts node raken aan bepaalde belangengroepen zoals de ziekenfondsen én hij steekt naar mijn zin iets te vaak het vermanende vingertje op. Maar toch sta ik au fond soms dichter bij wat die man zegt dan bij wat sommigen in mijn partij beweren.
Denkt u daarbij ook aan uw partijvoorzitter, een fel pleitbezorger van de regionalisering van de gezondheidszorg?
MOERMAN: Als Vlaams parlementslid heeft Karel natuurlijk een sterke Vlaamse invalshoek. Maar ik ben zelf ook geschrokken van de grote verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, wat de kosten van de gezondheidszorg betreft. Ik weet natuurlijk wel dat er ook grote praktijkverschillen bestaan tussen ziekenhuis X in Limburg en ziekenhuis Y in West-Vlaanderen. Frank Vandenbroucke heeft daartegen de strijd aangebonden: onlangs hebben we een wet goedgekeurd waardoor voor elke medische prestatie een referentiebedrag wordt vastgelegd. En toch geloof ik niet dat de verschillen tussen de landsgedeelten op die manier kunnen worden weggewerkt. Op termijn zullen we dus niet anders kunnen dan de gezondheidszorg defederaliseren.
Hoe haalbaar zijn de Vlaamse eisen van de VLD als de Franstaligen daar niets van willen weten?
MOERMAN: Er is niet alleen de VLD. De meeste Vlaamse partijen hebben vergelijkbare eisen. De Franstaligen kunnen niet alles blijven blokkeren. Wel moet ik toegeven dat er inderdaad bitter weinig van België overblijft als je naast het Vlaamse ook nog het Europese verlanglijstje bekijkt. Toch moeten de bevoegdheden aan het meest geschikte beleidsniveau worden overgedragen. Er bestaat immers geen natuurwet die voorschrijft dat het spoor een federale bevoegdheid is. En zonder de regionalisering van de NMBS is een geïntegreerd mobiliteitsbeleid onmogelijk. Hoeveel decreten over basismobiliteit het Vlaamse parlement ook goedkeurt.
Nog even naar de regionalisering van sommige aspecten van de sociale zekerheid: volgens de Franstaligen ontspoort het budget van de ziekteverzekering niet door de prijsverschillen van de medische praktijken, maar door de stijgende kosten van de vergrijzing.
MOERMAN: Tot 2010 zullen de kosten die samenhangen met de vergrijzing dalen. Maar vanaf 2010 zullen ze pijlsnel stijgen: in 2030 zal 30 procent van de bevolking ouder zijn dan zestig. Het is dan ook van cruciaal belang om ons systeem de komende jaren zo te organiseren dat het ook na 2010 betaalbaar blijft.
De regering heeft toch het Zilverfonds gecreëerd om de kosten van de vergrijzing op te vangen?
MOERMAN: Dat spaarpotje mag ten vroegste in 2010 worden aangesproken, en dan nog alleen als de schuldgraad tegen dan onder de 60 procent ligt. Maar de regering heeft het in het budgettaire vlak volgens mij – het tegendeel zou u verwonderen – wel heel goed gedaan: ondanks de slechte economische situatie is de begroting in evenwicht gebracht. Die koers moeten we de volgende jaren volhouden. Tegelijk moeten we het Zilverfonds op structurele wijze blijven voeden.
Volgens de oppositie en de Europese Commissie heeft paars-groen de schuld echter niet snel genoeg afgebouwd.
MOERMAN: Sommige CD&V’ers zeggen dat, ja. Maar ik geloof niet dat zij het beter hadden gedaan. We konden nu eenmaal niet verder op de weg van de torenhoge belastingen die we al tien jaar bewandelden. Op den duur begint iedereen belastingen te ontwijken en te ontduiken en wordt het belastingsysteem contraproductief. Een belastingverlaging was dus noodzakelijk.
Wat moet er vandaag, naast het spekken van het Zilverfonds, gebeuren om morgen de kosten van de vergrijzing te kunnen dragen?
MOERMAN: Om te beginnen, mogen we geen tijd meer verliezen. Als we de zaken op hun beloop laten, zullen we de mensen over tien jaar verworven rechten moeten afpakken. In de volgende regeerperiode zullen we in ieder geval moeten onderzoeken hoe we het onhoudbare stelsel van de vervroegde pensioenen kunnen aanpassen. Het kan niet langer dat iedereen tot zijn twintigste naar school gaat, dan 35 jaar werkt, en vervolgens nog 30 jaar leeft, waarvan waarschijnlijk 10 jaar met relatief hoge gezondheidskosten. Als mijn grootvader zonder problemen tot zijn 65e heeft gewerkt, waarom zouden de mensen dat vandaag dan niet meer kunnen? We blijven ook langer gezond dan vroeger. Hoe langer we dergelijke onpopulaire maatregelen uitstellen, hoe bitterder de pil zal smaken.
Mogen we daaruit concluderen dat de regering op dit vlak de afgelopen vier jaar te weinig heeft gedaan?
MOERMAN: Helemaal niet. Je kunt op korte tijd nu eenmaal niet alles radicaal omkeren. Dan zou er een revolutie uitbreken. Maar er zijn toch heel wat stappen in de goede richting gezet. Denk aan het recht op loopbaanhalvering voor vijftigplussers of de verplichting voor werklozen om zich tot hun 58e als werkzoekende te blijven inschrijven.
Onze regering heeft zich er twee jaar geleden, net als de andere EU-landen, toe verbonden om de activiteitsgraad tegen 2010 tot 70 procent op te trekken. Het zal zware inspanningen vergen, zowel van de werknemers als van de werkgevers, om dat cijfer te bereiken.
Politieke werkgevers worden dan weer door een nieuw quotasysteem verplicht om een van de eerste drie plaatsen op de kieslijsten aan een vrouw te geven. Sommige vrouwelijke politici, zoals de Gentse schepen Freya Van den Bossche (SP.A), vinden zo’n systeem overbodig.
MOERMAN: ( kwaad) Mevrouw, mocht mijn papa de voorzitter zijn van de groep die de kieslijst samenstelt, zou ik een quotasysteem ook niet nodig vinden. Het is niet te geloven! We willen wel af van een erfelijke koning, maar werken ondertussen rustig aan de totstandkoming van de erfelijke democratie. Razend word ik daarvan.
Ook kamerlid Dalila Douifi (SP.A) verklaarde zich onlangs een tegenstander van quota en van het ritssysteem. En zij heeft geen vader die de lijsten samenstelt. Maar wie goed is, komt er volgens haar wel.
MOERMAN: Veel jonge vrouwen zijn gewoon bang om te zeggen dat ze een quotasysteem noodzakelijk vinden. Het vereist tegenwoordig moed om daarvoor te pleiten, en in te gaan tegen de perfide redenering waarbij Dalila zich blijkbaar aansluit. Want wie zegt dat je er wel komt als je maar goed genoeg bent, bedoelt eigenlijk: als je er niet op eigen kracht komt, ben je dus niet goed genoeg. Alleen kneusjes hebben een speciaal systeem nodig. Twintig jaar geleden geloofde ik dat ook. Maar de praktijk heeft mij de ogen geopend. Als mannelijke politici een vrouw zien komen, is het red alert. Ze zien je als een bedreiging, vrezen voor hun positie, vooral als je veel stemmen haalt. Al kan ik natuurlijk niet ontkennen dat vrouwen op de eerste plaats ook aan politiek moeten willen doen.
Waarom willen zo weinig vrouwen dat?
MOERMAN: Politiek is en blijft een hondenleven, en steeds meer mensen – ook mannen – worden daardoor afgeschrikt. Niet helemaal onterecht, volgens mij. Mocht ik van een leefloon moeten rondkomen, dan had de jeugdrechter mijn dochter al lang wegens verwaarlozing bij me weggenomen. Ik kan toch onmogelijk in alle ernst beweren dat ik een goede moeder ben, als ik elke avond een lezing moet geven of een vergadering moet bijwonen?
Naar verluidt maakt u een goede kans om in de volgende regeerperiode minister te worden.
MOERMAN: (denkt na) Ik wil daar nu liever niet te veel over praten. Laten we het eerst maar goed doen in de verkiezingen.
Ann Peuteman
‘Als je het Vlaamse én het Europese verlanglijstje bekijkt, blijft er bitter weinig van België over.’