‘My last five years’, had hij in 2009 op zijn website gezet. En dan: afgelopen met de politiek. Maar Eric Van Rompuy heeft zich bedacht. Op 25 mei is hij weer kandidaat – zij het niet voor zijn geliefde Vlaams Parlement, maar voor de Kamer. Dat vraagt om een moment van introspectie. ‘Ja, ik heb best wel spijt van die hele polemiek met Tom Lanoye.’

Het waren dan toch niet zijn laatste vijf jaren in de politiek. Toch niet als het van hem afhangt. Na de Vlaamse verkiezingen van 2009 kondigde Eric Van Rompuy aan dat hij er aan het eind van de regeerperiode de brui aan zou geven. Hij heeft zich bedacht. Omdat zijn neef, Peter Van Rompuy, de Vlaams-Brabantse lijst voor het Vlaams Parlement trekt en ze bij CD&V twee Van Rompuys op één lijst te veel van het goede vinden, staat hij straks op de derde plek op de Kamerlijst. Een strijdplaats. Als het voor hem meezit op 25 mei, dan mag hij nog eens voor vijf jaar naar het parlement en zal hij uiteindelijk 42 jaar in de politiek hebben meegedraaid.

‘Wat er hierna ook komt, de jaren in de politiek zullen altijd de mooiste van mijn leven blijven’, zegt Van Rompuy. ‘De politiek is een groot avontuur en ik vind het prachtig dat ik het heb mogen meemaken. Ik kan niet goed tegen mensen die klagen dat ze zich moesten wegcijferen voor de politiek. Ik heb niet het gevoel dat ik offers heb moeten brengen. Echt waar: in al die jaren heb ik er geen moment spijt van gehad dat ik politicus ben geworden.’ Toch zijn er dingen die Eric Van Rompuy nooit (meer) zou doen. En om die te illustreren heeft hij boeken meegebracht, ingeplakte, soms vergeelde krantenknipsels ook en zelfs een e-mail van jaren geleden, uitgeprint op briefpapier van het ter ziele gegane kartel CD&V/N-VA.

Minder kritisch zijn

‘Als je in de politiek zit, moet je een mening hebben en moet je die ook durven te verkondigen. Zelfs als dat ongelegen komt voor je eigen partij. Ik ben altijd heel outspoken geweest en dat is ook goed als je in het parlement zit. Af en toe zijn mijn meningen misschien wat ongenuanceerd of intellectueel niet zo goed onderbouwd, maar ik formuleer de dingen nu eenmaal graag scherp. Daarbij heb ik nooit rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor mijn carrière. De generatie van Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene heeft me bijvoorbeeld nooit vergeven dat ik als jongerenvoorzitter hun beleid bekritiseerde. Later hebben ze me dan ook nooit geholpen en als zij het voor het zeggen hadden gehad, was ik in 1995 geen Vlaams minister geworden. Ik heb daar begrip voor, hoor. That’s part of the game. Ben je scherp over je eigen partij, dan neem je een risico. Maar dat heeft mij dus nooit tegengehouden. I did it my way. Nog altijd trouwens.

Fulmineren zonder kennis van zaken

‘Eind jaren tachtig heb ik in een vrije tribune een oproep gedaan voor een Kulturkampf tegen de in mijn ogen marginale, nihilistische subcultuur. Daarin fulmineerde ik tegen het gebrek aan intellectueel klimaat in Vlaanderen, tegen de oppervlakkigheid van die tijd ook. Dat heeft toen heel wat commotie teweeggebracht. In het kader van zijn RTBF-programma Striptease organiseerde Luckas Vander Taelen bijvoorbeeld een debat aan de VUB tussen mij en Tom Lanoye, want diens boek Alles moet weg was in mijn ogen het prototype van morele leegte. Daardoor heb ik mezelf geprofileerd als een retrograde katholiek die tegen elke vorm van moderniteit is. Niet erg slim.

Pas vele jaren later, in 2003, heb ik me met Lanoye verzoend. Zijn boek Niemandsland, gedichten uit de Groote Oorlog kon ik moeilijk oppervlakkig of leeg noemen. Ik heb hem dat ook verteld toen ik hem op de Boekenbeurs tegenkwam en hij heeft het boek voor me gesigneerd. Later heeft de roman Sprakeloos, die hij over zijn moeder schreef, me nog meer overtuigd. Toen hij vijftig jaar werd, heb ik hem een e-mail gestuurd: “Ik wens je op je vijftigste geen wijsheid toe, maar nog veel creativiteit en vitaliteit in dat waar je het best in bent: schrijven. Want niemand heeft in je generatie meer talent dan jij.”

Ja, ik heb best wel spijt van die hele polemiek. Wat ik toen allemaal vertelde, bewees dat ik die mensen en hun literatuur helemaal niet kende. Door mijn werk had en heb ik, zoals de meeste politici, te weinig tijd om te lezen en echt te weten wat er in de culturele wereld gebeurt. Dan zwijg je er ook beter over.’

Een ministersportefeuille ambiëren

‘Ik heb nooit begrepen waarom ik in 2004 geen minister mocht worden in de Vlaamse regering. Ik was al minister geweest, had in onze oppositieperiode goed werk geleverd als fractieleider in het Vlaams Parlement en onderhandelde mee over het Vlaamse regeerakkoord. Maar blijkbaar ben ik ergens onderweg op de zwarte lijst van Yves Leterme terechtgekomen. Tot op vandaag weet ik niet waarom. Wij konden het altijd goed met elkaar vinden, maar zodra hij partijvoorzitter werd, bestond ik voor hem niet meer. De voorbije tien jaar heb ik ook geen enkel persoonlijk gesprek meer met Leterme gehad. Hoogstens een sms’je over het voetbal of de koers. Voor hij naar Parijs vertrok om daar voor de OESO te gaan werken, kondigde hij aan dat hij het eerst nog met een paar mensen wou goedmaken. Mij heeft hij in elk geval niet gebeld. (lacht)

Ondertussen is het voor mij te laat om nog in een regering te gaan zitten. Ze hebben kansen genoeg gehad om me minister te maken. Laat mij nu maar gewoon mijn werk doen in het parlement. Dat bevalt me heel goed.’

Een dossier als B-H-V opkloppen

‘De splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde heeft me heel lang beziggehouden. Jaar na jaar fietste ik de Gordel in een geel truitje waarop “Splitsen nu” stond. (lacht) Tien jaar geleden is dat dossier dan opgeblazen, tot er uiteindelijk een regering over is gevallen. En ik heb daar dus aan meegewerkt. Zes, zeven jaar lang heeft B-H-V de Belgische politiek gedomineerd. Razend ben ik geweest op de Franstaligen die maar non bleven zeggen. Niet alleen tegen de splitsing van B-H-V, maar ook tegen een staatshervorming. Zo hebben ze het land geblokkeerd en is er een gat ontstaan waar de N-VA in is gesprongen. Ondertussen is de kieskring gesplitst – en dat is ook een goede zaak – maar ik vraag me toch af of het dat allemaal waard was. Heb ik niet meegedaan aan overacting die haast tot een preseparatistisch klimaat heeft geleid? Vandaag spreekt niemand trouwens nog over B-H-V. De splitsing zal zelfs geen thema zijn bij de komende verkiezingen.’

Een machtspoliticus zijn

‘In de 37 jaar dat ik in de politiek zit, zijn er twee periodes geweest dat ik echt invloed had. De eerste keer was toen ik eind jaren zeventig, begin jaren tachtig voorzitter van de CVP-jongeren was. In die tijd was je dan als het ware de kroonprins van de partij. We voerden toen met overgave oorlog tegen de sociaal-economische politiek van de regeringen-Martens-Dehaene: we pleitten voor een herstelbeleid met onder meer indexsprongen en maatregelen tegen jeugdwerkloosheid. In zijn memoires schreef Wilfried Martens dat ik toen echt op het beleid heb gewogen. (glimlacht)

Het tweede moment dat ik echt invloed had, was toen ik in de jaren negentig Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media was. We hebben toen het hele medialandschap uitgetekend met de hervorming van de VRT als blijvend waarmerk. Ik ben toen ook gestopt met de steun aan verliesgevende bedrijven en heb alle middelen ingezet voor innovatie. Daarnaast heb ik de boeren weer een stem gegeven door het Mestactieplan van Norbert De Batselier (SP.A) te kelderen.

Toch heb ik ook altijd graag in het parlement gezeten. Ik ben dan ook geen machtsmens. Politici die dat wel zijn, hebben het meestal heel moeilijk als ze weer in het parlement belanden nadat ze een tijd minister zijn geweest. Ze voelen zich dan verloren en haken al snel af. Bij mij was dat totaal niet zo. In een parlement kun je misschien weinig veranderingen doorvoeren, maar je kunt er wel een publiek debat voeren en het beleid controleren. Bovendien kan een parlementsfractie heel wat gewicht in de schaal werpen binnen een partij.’

Pleiten voor een kartel met de N-VA

‘Toen we begin 2004 een kartel smeedden met de N-VA waren wij in de peilingen de grootste partij, terwijl zij onder de kiesdrempel zakten. Onze partijtop dacht dat we met de stemmen van de N-VA incontournable konden worden en dus ook sterker zouden staan tegenover de Franstaligen. Vergeet niet dat we toen voor een nieuwe staatshervorming stonden en dat B-H-V nog moest worden gesplitst. Dat was ook de reden waarom ik achter het kartel stond. Aanvankelijk waren de relaties op persoonlijk vlak ook goed. Ik kon bijvoorbeeld goed opschieten met Bart De Wever, die toen ook in het Vlaams Parlement zat.

Zonder hen hadden we bij de verkiezingen van 2007 nooit 30 procent van de stemmen behaald. Daar ben ik zeker van. Maar als snel bleek dat ze bij de N-VA niet bereid waren om echt te onderhandelen, en toen was ik ook de eerste om te zeggen dat we het kartel beter konden stopzetten. Dat is in 2008 uiteindelijk gebeurd, en sindsdien is de N-VA alleen maar geradicaliseerd. Haar confederalisme houdt in dat het federale parlement wordt afgeschaft en alle bevoegdheden naar de deelstaten gaan. Dus ook de belastingen en de sociale zekerheid. Dat model is binnen de Belgische context natuurlijk onbespreekbaar. Zowel voor de Franstaligen als voor de andere Vlaamse partijen. De N-VA zegt nu dat het met de PS onmogelijk is om de nodige veranderingen door te voeren; en als het lukt zonder de PS, dan kan die alles gewoon terugschroeven als ze er de volgende keer wel weer bij is. Met andere woorden: de N-VA wil dit land helemaal niet besturen.

Ik hoop dan ook dat de drie traditionele partijen na 25 mei een meerderheid zullen hebben binnen de Nederlandse taalgroep in de Kamer. Niet per se om een regering zonder de N-VA te vormen – want ik pleit niet voor een cordon sanitaire rond die partij – maar wel omdat we dan niet naar de pijpen van de N-VA hoeven te dansen. Als de N-VA straks in een positie zit waardoor ze de anderen kan chanteren, zal er geen beleid mogelijk zijn. Nochtans is er meer dan ooit nood aan een regering die vijf jaar lang een sociaal-economisch beleid kan voeren zonder dat er haar de hele tijd een communautair zwaard van Damocles boven het hoofd hangt.’

Kandidaat zijn voor een andere partij

‘Ik ben en blijf een CVP’er. Ik kom uit een christelijk milieu en mijn familie was altijd al met de CVP vergroeid. Zo schreef mijn vader in 1977 het befaamde verkiezingsprogramma Voorspoed door moed en was mijn broer Herman in zijn jonge jaren al ondervoorzitter van de CVP-jongeren. Geen haar op mijn hoofd dat er dus ooit aan heeft gedacht om bij een andere partij te gaan. Stel je voor. Ik heb trouwens een degout van mensen die zomaar van partij veranderen. Zo’n Annick De Ridder, bijvoorbeeld, die de Open VLD voor de N-VA inruilt en dan plots weer zó veel goesting in de politiek heeft. Onbegrijpelijk.

In elk geval ben ik er vandaag, nu de grootste partij uitgesproken rechts is, meer dan ooit van overtuigd dat dit land een sterke christendemocratie nodig heeft. Van nature zijn wij een centrumpartij die altijd probeert om het geheel te overkoepelen – en dan bedoel ik niet de standen, want dat verhaal is ondertussen grotendeels voorbij. Het gaat erom dat christendemocraten oog hebben voor het economische én het sociale én het ecologische. Door de aanhoudende communautaire discussies hebben we onze corebusiness de voorbije jaren niet kunnen waarmaken en zo hebben we ruimte gegeven aan de partij die vandaag pretendeert een grote volkspartij te zijn. Maar dat is natuurlijk niet zo.

Bij de verkiezingen van mei zouden we dan ook 20 procent moeten kunnen behalen. Dat is het minimum minimorum om onze rol van volkspartij weer te kunnen opnemen. Ook op het federale niveau. De regering-Di Rupo heeft de voorbije jaren een herstelbeleid gevoerd dat voor een stuk christendemocratisch is omdat het zowel rekening houdt met sociale overwegingen als met de economie. Dát moeten we meer in de verf zetten. Ik heb er geen probleem mee dat Kris Peeters in de campagne als ons grote boegbeeld naar voren wordt geschoven, maar iedereen weet ondertussen dat hij weer Vlaams minister-president wil worden. Als we alleen met een duidelijke Vlaamse kopman uitpakken, versterken we het idee dat CD&V zich op Vlaanderen terugplooit. Dat is heel gevaarlijk: staan we federaal niet sterk, dan dreigen we weer te worden meegesleurd in een communautaire discussie die de essentie van onze boodschap overschaduwt. We moeten dus laten zien dat we ook op federaal niveau mee willen besturen. Wie die kar moet trekken, kan ik u niet zeggen. Ik ben maar een gewone backbencher.’ (grijnst)

In bitterheid eindigen

‘Na de Vlaamse verkiezingen van 2009 dacht ik dat ik parlementsvoorzitter zou kunnen worden, maar dat ging dus niet door. Om mezelf te motiveren, zette ik dan maar het motto My last five years op mijn website. Ik had me daarvoor laten inspireren door mijn dochter, die in Antwerpen naar de musical The Last Five Years was gaan kijken. Het idee was dat ik er nog één keer helemaal voor zou gaan en er dan definitief mee zou stoppen.

Maar in 2012 heb ik die leuze alweer van mijn website gehaald. De voorbije jaren heb ik me volop op het debat gestort en ik kan in het parlement nog altijd op veel sympathie rekenen. Ook bij jongeren en bij mensen van andere partijen. Maar wat echt de doorslag heeft gegeven om mijn vertrek nog wat uit te stellen, is het feit dat we voor heel belangrijke verkiezingen staan: als we weer een grote, sociale volkspartij willen worden, dan moet CD&V er versterkt uit komen. Hoe zou ik dan aan de kant kunnen blijven staan? Begin vorige zomer ben ik aan mijn hart geopereerd en volgens mijn dokter moet ik doen waar ik me het best bij voel. “Wat lijkt je beter?” vroeg hij me. “Meedoen aan de verkiezingen of thuis je kas zitten opfretten?” (lacht)

Met Peter Van Rompuy en Koen Geens hebben we in Vlaams-Brabant twee nieuwe lijsttrekkers, en ik wil hun helpen door actief campagne te voeren. Maar voor alle duidelijkheid: dit worden écht wel mijn laatste vijf jaren. Al is er natuurlijk geen enkele garantie dat ik straks word verkozen. De derde plaats op de Kamerlijst is een strijdplaats, en de kans is dus reëel dat het doek in mei al valt. Geen idee wat ik dan zal doen – daar kan ik nu nog niet over nadenken.

In elk geval wil ik niet in bitterheid eindigen, zoals zoveel andere politici. Als ik straks verkozen word, heb ik nog een paar jaar om mijn carrière mooi af te ronden. Raak ik niet in de Kamer, dan heb ik toch gedaan wat ik moest doen. Hoe het ook loopt: ik zal altijd positief op mijn jaren in de politiek terugkijken. Zonder een greintje bitterheid.’

DOOR JOS GEYSELS EN ANN PEUTEMAN, FOTO’S FILIP VAN ROE

‘Het volstaat niet om alleen met Kris Peeters als boegbeeld naar de verkiezingen te gaan. We moeten tonen dat we ook federaal willen meebesturen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content