Al bijna een eeuwigheid draait Brigitte Becue mee aan de internationale zwemtop. Met een medaille op het Europees kampioenschap in klein bad in Antwerpen wil ze het afscheid van de zwemsport nog even voor zich uit duwen.

Je lijkt net op tijd in vorm. Na een rotjaar eigenlijk wel.

Brigitte Becue: Het is moeilijk geweest. Na Sydney wou ik iets veranderen, maar ik wist niet goed wat. Ik ben naar Zuid-Afrika getrokken, maar de trainingen daar met de Hongaar Karoly von Törös waren erg eentonig. Ik ben, zonder mijn vertrouwde hoogtestage, teruggekomen en heb dan zelf een beetje gesleuteld. Ik zwom vrij onverwacht de limiet voor het WK in Fukuoka, begon dan wat wedstrijden te doen, maar dat lukte niet zo goed. Mentaal viel het mij allemaal erg zwaar. Ik heb afgezegd voor het WK en een maand vakantie genomen. In augustus heb ik de draad weer opgepakt, een maand vroeger dan de WK-gangers. Ik kreeg weer schema’s van m’n ex-trainer Stefan Obreno en bouwde geleidelijk op, met m’n clubtrainer Rik Valcke in Brugge. Ik zit nu goed, ik start op het EK met het idee dat ik de 100 meter schoolslag kan winnen. Ik weet alleen niet goed wat ik van de tegenstanders mag verwachten. Het is opvallend stil op de schoolslag. Ik kan alleen uitgaan van m’n eigen sterkte. De Zweedse Emma Igelström zwom sterk in november. De Poolse Alicja Peczak is vorig jaar gestopt, de Hongaarse Agnes Kovacs heeft afgemeld. Dan zijn er nog een handvol jonge schoolslagzwemsters, maar ik weet niet wat die juist kunnen.

Nog even over jouw ontgoochelende lente in Zuid-Afrika. Heb je, toen het mentaal zo zwaar was, geen spijt gehad dat je niet na Sydney was gestopt?

Becue: Als ik eerlijk ben, ja. Maar terug kon ik niet, dus heb ik maar voor de ‘revanche’ gekozen. Voor mij is dat altijd een goede motivatie geweest. Eigenlijk heb ik niets meer te bewijzen, maar op die manier kan ik geen afscheid nemen. Ik herinner me dat we naar een wereldbekermeeting in Berlijn trokken met een aantal jonge zwemmers. Ik zwom barslecht, haalde niet eens de finale. Ik voelde dat die jeugdige zwemmers met respect naar me opkeken en dat ik hen ontgoocheld had. Ik zou me dat niet mogen aantrekken, maar zo zit ik in mekaar.

Stel, je staat op het podium of wint zelfs in Antwerpen. Is het dan gedaan?

Becue: Ik heb gezegd dat ik nog één keer wil schitteren, maar het is niet de bedoeling dat ik stop na Antwerpen. Ik wil mijn seizoen afmaken. Het EK in groot bad in Berlijn bijvoorbeeld lijkt me mooi om af te ronden. Stel dat het goed gaat in Antwerpen, dan zal de zin er volop zijn voor het WK in klein bad in Moskou. Valt het volgende week tegen, dan kan ik niet stoppen, want op een valse noot eindigen, wil ik niet.

Maar zo blijf je wel bezig, en de kans op tegenvallers wordt steeds groter.

Becue: Dat weet ik. Als Antwerpen tegenvalt, dan pak ik het voor Moskou anders aan, mét een hoogtestage. En ik ben ervan overtuigd dat het niet kan tegenvallen, ik wil niet geloven dat het er niet meer uitkomt. Tijdens de voorbereidingswedstrijden die ik in Italië gezwommen heb, zat ik vaak te praten met de andere zwemsters van de oudere garde en die vragen me ook allemaal om nog niet te stoppen. Ze lachen me uit als ik het woord in de mond neem. Ik voel sowieso dat afscheid nemen niet makkelijk zal worden. Alleen als ik na Moskou zou ervaren dat het grote bad te lang wordt, houd ik ermee op. Anders wordt Berlijn het afscheid. Ik heb door die zomer zonder WK _ ik ben eindelijk nog eens op vakantie geweest _ weer de motivatie. Ik voel wel dat ik het nog kan, maar recordverbeteringen zitten er niet meer in.

Je laatste voorbereidingswedstrijden in Italië heb je alleen afgewerkt. Stefan Obreno geeft nog sporadisch advies, je clubtrainer staat naast het bad en houdt ook anderen in de gaten. Is dat niet frustrerend als je zo’n staat van dienst hebt?

Becue: Het gaat er allesbehalve professioneel toe. Het BOIC steunt me nog als ik bijvoorbeeld op stage wil naar Lanzarote, de Vlaamse Liga heeft ook toegestemd. Maar mijn clubtrainer werkt en kan dus niet mee naar het buitenland. Ik moet het grotendeels allemaal zelf doen. Als ik dan vergelijk met wat Nina Van Koeckhoven (een specialiste op de 200 meter vrije slag, nvdr.) allemaal in de schoot geworpen krijgt. Ze heeft enorm veel talent, maar heeft nog niet veel bewezen. Ze heeft wel een persoonlijke trainer, een sportpsycholoog, een kinesist, een diëtist, sponsors. Da’s een heel team dat goed geolied is. Ik heb altijd voor een boel dingen moeten vechten. Ik stond er vorig jaar overigens van versteld dat Nina al zoveel trainde, tot 16 kilometer per dag, plus krachttraining. Hoeveel vooruitgang kun je dan nog maken? Ik zwom op haar leeftijd 5 kilometer per dag.

Pieter van den Hoogenband is natuurlijk de absolute top, de olympische kampioen en wereldrecordhouder op de 100 meter vrije slag, maar als ik nu ook weer in Italië zag hoe die in de watten gelegd wordt. Topsponsoring voor z’n ploeg van vier zwemmers door Philips, met werkelijk alle voorzieningen die je maar kunt bedenken. Bus even te laat, de taxi staat al klaar. Pieter heeft vier mensen die hem alle druk van de schouders nemen. Hij heeft zelfs een soort bodyguards om de fans uit zijn buurt te houden voor een wedstrijd. In Nederland werkt men steeds vaker met professionele ploegen, en die richting moeten wij ook uit.

In 1995 had de Franse sportkrant ‘l’Equipe’ het na het collectieve succes op het EK in Wenen over de gouden toekomst van het Belgische zwemmen. Die lijkt echter ver weg. De successen van Stefaan Maene, Frederik De Burghgraeve en Becue hebben blijkbaar niks teweeggebracht.

Becue: We hebben onze medailles behaald, maar niet omdat we een goed systeem hadden. Maene, Becue en De Burghgraeve zijn toevalstreffers. We hebben erg hard getraind en we hebben voor het zwemmen onze school opgegeven. Ik heb ooit gelezen van Jacques Rogge dat we beter geen medailles zouden behalen, want dan pas beseffen de mensen hoe kritiek de toestand is. Hij heeft gelijk.

Ik heb voor mezelf gezorgd, ben altijd een spaarder geweest en heb een huis gekocht. Ik dacht vroeger dat als ik successen behaalde, de sponsors zouden komen. Dat was niet waar. Met Frederik De Burghgraeve had men toch tien keer meer kunnen doen. Onze zwemsport heeft er niet van kunnen profiteren. In het buitenland wil men niet geloven dat er bij ons geen professionele trainers zijn. Daarmee moet het beginnen. We hebben geen nationaal trainingscentrum. Nu doet iedereen een beetje z’n eigen zin. Bij Tine Bossuyt, toch een van de talenten, loopt het nu al drie jaar fout. Ik heb ook een moeilijke periode gehad in ’91-’92. Ik wou meer trainen, maar mijn trainer zag dat niet zitten. Het heeft toen lang geduurd voor er iemand kon bijsturen, er was niet echt iemand. Ronald Gaastra krijgt nu een assistent en er komt ook een jeugdcoach. Volgend jaar komt er eindelijk een topsportschool voor het zwemmen in Gent, maar de job van coördinator daar moet weer gecombineerd worden met de job van jeugdcoach. Dat lijkt me te veel voor één persoon en het loon is er ook niet naar.

Ik wil ook de rekening niet maken van de technische directeur van de Vlaamse Zwemliga Ronald Gaastra. Ik weet niet hoeveel hij krijgt voor z’n job, maar mijns inziens is het veel te weinig om die met veel zin en ambitie te doen. Ik ga te weinig mee op stages om perfect te kunnen oordelen, maar ik zou bepaalde dingen toch anders doen. En dan heb ik het niet alleen over de aanpak van de trainingen, maar over de totale aanpak. Misschien loopt hij ook te veel met z’n hoofd tegen de muur als hij iets wil bereiken. Daar ben ik ook wel bang voor als ik iets zou willen doen in de sport.

Geen slecht woord ook over Michel Lowagie, de voorzitter van de zwembond, maar is het niet verkeerd om de manager van een professionele voetbalclub (AA Gent) bondsvoorzitter te maken? Dan is het toch de logica zelve dat de grote sponsors die bij hem aankloppen kiezen voor het voetbal en niet voor het zwemmen.

Ik vind het zo jammer dat er geen structuur is, geen visie. Daarom wil ik na mijn carrière in het zwemmen verder, de sport ligt me zo na aan het hart. Ik heb een boel ideeën, maar ik moet nog veel praten met allerlei mensen. En daarvoor heb ik voorlopig geen tijd.

Volgende zomer zet je sowieso een punt achter je carrière. Wat blijft je bij?

Becue: De echt goede momenten. In mijn beginperiode keek ik enorm op naar de Oost-Duitse zwemsters. Ze hadden het perfecte trainingssysteem. Van doping wist ik toen nog niets. Ik droomde ervan ooit met hen op een podium te staan. En op m’n eerste EK in Bonn in ’89 was het al zover. Ik werd tweede op de 200 schoolslag en mocht luisteren naar het prachtige Oost-Duitse volkslied. Ik heb genoten ook, misschien te weinig, van de paar jaren toen het erg goed ging, met Rome en vooral Wenen waar ik tactisch en technisch mijn beste 100 meter heb gezwommen. Jammer genoeg blijft ook Atlanta me bij. Ik hou er een wrang gevoel aan over (Becue zwom wel twee A-finales, maar het had beter gekund als ze geen relatieproblemen had gehad, nvdr.). Ik heb eigenlijk altijd gedacht dat ik nooit olympisch kampioen kon worden, dat ik daar niet goed genoeg voor was. Ik vond mezelf wel goed, maar had toch dat gebrek aan zelfvertrouwen, was te nuchter, te realistisch. Die olympische medaille mis ik wel, maar eigenlijk is dat ook een momentopname. Ik ken tientallen topzwemmers die er geen hebben. Ik was erg voldaan over mijn Europees record in klein bad, maar dat heeft nooit de verdiende waardering gekregen. Voor velen was het maar klein bad, maar daarvoor stond het record toch op naam van een Oost-Duitse. Ik vraag me nog altijd af hoe ik onder de minuut en zeven seconden heb kunnen zwemmen.

Ik krijg nu wel veel erkenning, omdat ik zo lang meedraai, langer en constanter bijvoorbeeld dan De Burghgraeve die toch olympisch kampioen was. Ik zal zeker niet gefrustreerd vertrekken. Ik zal tevreden mogen terugkijken.

Dirk Gerlo

‘Ik vind het zo jammer dat er geen structuur is, geen visie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content