‘Laten we niet in de valstrik trappen door van Magritte een uniek genie te maken. Het surrealisme is ook het avontuur van een groep.’ Curator Virginie Devillez bij de opening van het Musée Magritte Museum (MMM) in Brussel.

Hij zag zijn schilderijen als materiële tekens van de vrijheid van denken. Kunst was hem pas iets waard als ze de kracht van een ‘bevrijdende onthulling’ had. Magrittes waarde wordt sinds lang overschaduwd door de kracht van het beleggings- en prestigeobject. Toch blijft de grote Belgische surrealist (1898-1967) het intellect en de verbeelding van velen prikkelen. De oprichting van een groot Musée Magritte Museum (MMM) in Brussel was dan ook maar een kwestie van tijd. (Het kleine RMM in het woonhuis van het echtpaar Magritte in de Esseghemstraat in Jette bestaat intussen tien jaar.)

Nu het MMM opengaat, en jaarlijks 600.000 bezoekers verwacht, wil het meer zijn dan een toeristische megafuik. Het geeft de behoefte te kennen om, in een professionele en poëtische omkadering, de essentie van René Magritte bloot te leggen. Die essentie staat of valt met de permanente subversie van het conventionele gemaksdenken. Op het vlak van kunst, literatuur en maatschappij, op het vlak van álles.

Projectmanager en curator Virginie Devillez (35) staat garant voor het sérieux van het project. Ze is wetenschappelijk attaché aan de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, het moederhuis van het MMM. Met haar geruchtmakende studie Kunst aan de orde (2003) over de verhouding tussen kunst en politiek in België tussen 1918 en 1945 verwierf deze doctor in de kunstgeschiedenis een ijzersterke reputatie. En die liep geen schrammetje op door dit interview, op een bank dicht bij Het rijk der lichten, het rijk van René Magritte.

Maakt het Musée Magritte Museum geen eenzame held van een kunstenaar die nagenoeg niets deed zonder de hulp van anderen?

VirginieDevillez: U alludeert op het belang van zijn entourage. Onder hen had je iemand als dichter Paul Nougé, die in de jaren twintig zo goed als de definitie gaf van de theorie van de onthutsende voorwerpen, die Magritte nadien toepaste. Zijn zeer grote vriend Louis Scutenaire ook, die de titels van zijn schilderijen bedacht en die hem vaak geholpen heeft door iets van hem te kopen, toen Magritte tijdens de crisis van de jaren dertig voor de reclamewereld moest werken. Marcel Lecomte, die hem in de jaren twintig De Chirico liet ontdekken. E. LT. Mesens, die hij het langst van allemaal kende, als musicus, vriend van zijn broer. Mesens wijdde hem in het dadaïsme in, en leidde hem enigszins weg van de abstractie. Mesens, die zijn grote handelaar werd in de jaren dertig en veertig.

Dus?

Devillez: Je kunt misschien zeggen dat Magritte de dingen nooit alleen deed. Maar het waren dan toch in de eerste plaats schrijvers die hem omringden. Van Magritte wordt trouwens gezegd dat hij niet zozeer een schilder is dan wel een dichter van het beeld. Het genie van Magritte is toch ook dat hij een picturaal gezichtspunt gaf aan het materiaal dat zijn vrienden-schrijvers hem aanreikten. Het ging om een wezenlijke uitwisseling. Wat hem interesseerde, wist hij om te zetten naar het picturale veld. Anders zou hij niet de kunstenaar geworden zijn die hij was. Anderen waagden zich in die periode ook aan het surrealisme, en niemand kent hen nog – denk aan Marc Eemans.

In dit museum wordt de focus echt gelegd op de belangrijke figuren die René Magritte zijn leven lang hebben begeleid. In elke sectie plaatsen schermen deze mensen op de voorgrond. We tonen de gemeenschappelijke publicaties. Laten we niet in de valstrik trappen door van Magritte een uniek genie te maken. Hij maakte deel uit van het surrealisme van België. Het surrealisme is ook het avontuur van een groep, en dat wordt zichtbaar doorheen het museum.

De verbindingen worden dus niet doorgeknipt?

Devillez: Nee. We verbergen ook niets over het leven van Magritte. In de laatste uitstalkast tonen we het pamflet La Grande Baisse van Marcel Mariën, waaruit blijkt dat Magrittes vrienden hem verwijten dat hij zijn kunst verramsjt, en het commerciële spel speelt. Nu is de houding van Magritte tegenover de commercie erg dubbelzinnig. Na zijn crisis van 1948 werd hij benaderd door een handelaar. Die zei dat hij hem in de Verenigde Staten aan de man wou brengen, en raadde hem aan om opnieuw te schilderen zoals in de jaren dertig, omdat dat meer succes had. Van dat ogenblik af, zo wordt gezegd, begon Magritte zichzelf te kopiëren, gouaches te maken en ‘bandwerk’ te vervaardigen. Om aan de vraag te beantwoorden.

Een kritische noot in het museum?

Devillez: Ja! Er is trouwens nog een ander aspect dat ik per se sterk naar voren wou halen: Magritte heeft een sterke band met de volkscultuur, met het groteske zelfs, en met de seksualiteit. Er is een uitstalkast waarin we de penis-pijp tonen, met ernaast een hele reeks zeer vulgaire, anonieme pamfletten die hij na de oorlog met Mariën maakte: De Zeiker, De Klootzak en De Idioot. En daarnaast een valse aankondiging voor een conferentie over de seksualiteit met praktische oefeningen, die zou plaatsvinden in het Paleis voor Schone Kunsten.

Provoceren was zijn ding wel?

Devillez: De eerste, zichtbare subversie zit in zijn picturale werk. Het is de subversie van de beelden. Dat betekent dat hij voorwerpen samenbrengt om de kijker tot ontzetting te brengen. De andere subversie is de studentikoos fopperige kant, zoals met Marcel Mariën valse pamfletten uitdelen om de weldenkende wereld te choqueren. Dan is er de subversie die te maken heeft met zijn engagement voor de communistische partij – het bevragen van de positie van de kunstenaar tegenover de arbeider en dergelijke.

Alles wat hij aanraakte, werd subversief. Heeft die houding te maken met zijn afkeer van de burgerij?

Devillez: Ja, en de citaten die we op de wanden van het museum aanbrengen, tonen dat. De subversie is namelijk het opvallendst in wat hij schreef. Hij schrijft dat hij omroepers haat, padvinders haat, alles wat ruikt naar nobele sentimenten. Van vrouwen, daarentegen, van sproeten kan hij niet genoeg krijgen. Hij zegt – en ook dat staat op onze muren – dat hij zich ter wille van de lieve vrede aan de conventies houdt, op normale tijden eet, doet wat hij verondersteld wordt te doen. Dat is zijn dubbelzinnigheid. Hij had besloten het burgerlijke habijt aan te trekken. Om de burger des te beter te kunnen attaqueren, en zelf met rust gelaten te worden.

Het is in elk geval niet de bohemien, maar ook niet de pure modernist.

Devillez: Nee. Hij schakelt zich helemaal in binnen de conventies van de normaliteit. Maar ik denk dat het tegelijk in zijn hoofd geweldig borrelde. Zelfs in de jaren zestig, toen men zei dat hij zichzelf kopieerde, bleef hij enorm nadenken en filosoferen. En zelfs als men zegt dat hij zijn schilderijen kopieerde, precies voor de bourgeois, wou hij ze altijd beter maken dan het origineel. Maar hij kwam daar altijd afgepeigerd uit. Hij nam geweldig veel filosofie tot zich. Als er zoveel dingen in alle richtingen moeten losbarsten in een hoofd, dan is het zich verbergen achter het masker van de bourgeoisie ook een manier om orde te brengen in een leven. Om vrijer een denken in stand te houden dat zich eeuwig ontwikkelt.

Het ideaal of de illusie van de grootst mogelijke vrijheid?

Devillez: Ja. Hij heeft het constant over de vrijheid, over het verlaten van de platgetreden paden en het zoeken van het ongeziene. We hebben in het museum zoveel citaten gebruikt omdat wat hij schreef toelaat te begrijpen wie hij was. Zijn schilderkunst werd in de jaren vijftig en zestig zo snel geïntegreerd door de bourgeoisie omdat ze zo mooi was, dat men niet meer ziet waar het hem om te doen was. Het subversieve in Magrittes schilderkunst is ook dat ze platweg iemand kan behagen die zegt: ‘o wat mooi, ik wil dat boven mijn schoorsteen hangen’, terwijl er zoveel andere lectuurniveaus zijn.

Er zijn boeken volgeschreven over het mysterie in zijn werk, samen te vatten in het beeld van de sleutel zonder slot, of omgekeerd.

Devillez: Ik moet u bekennen dat ik het woord mysterie nooit in de mond neem als ik het over het werk van Magritte heb.

Hijzelf wél.

Devillez: Ja, maar vooral vanaf de jaren vijftig, zestig, toen men hem vaak naar de notie ‘mysterie’ vroeg. En voorts nam men aan dat hij met zijn vrienden la société du mystère wou oprichten. Daar is iets van blijven hangen. Maar in de jaren dertig omschreef hij zichzelf niet in termen van mysterie. Als ik aan de schilderijen van Magritte denk, denk ik veeleer aan de onthutsende voorwerpen dan aan een mysterie. En ik denk altijd aan een andere reeks die hij in de jaren dertig omschreef: het probleem en de oplossing, om meer poëzie te vinden. Het is geen mysterie, het is integendeel iets waar hij hard over nadenkt. En wat hij wil vinden, is een beeld dat een visuele schok uitlokt, een grote poëzie. De mensen hebben het over ‘mysterie’, maar ik spreek liever over poëzie, en over problemen die hij zichzelf oplegt. Hij kiest een vertrekpunt, denkt na, en het schilderij wordt opgebouwd rond de oplossing.

Magritte betreurde het dat kunstenaars niet kunnen staken voor hun rechten, zoals arbeiders. Zag hij zich verplicht om zijn revolutionaire verzuchtingen in zijn kunst te leggen?

Devillez: Ja, een revolutionaire avant-gardekunst voor een nieuwe maatschappij, geen direct geëngageerd werk. Wanneer hij dan toch affiches voor een centrale van textielarbeiders ontwerpt, dan vindt men er alle magrittiaanse thema’s in terug. Er zijn maar een paar uitzonderingen. Zo maakte hij in de jaren dertig een propagandistisch werk tegen Léon Degrelle: een karikatuur waarop Degrelle, wanneer hij zichzelf in een spiegel bekijkt, Adolf Hitler wordt. Het spiegeleffect mag dan typisch magrittiaans zijn, gewoonlijk wordt die tekening bij zijn reclamewerk gerekend. We tonen de affiche niet, maar wel de postzegel. We hebben zelfs filmfragmenten met Magritte die Adolf Hitler imiteert. Ook leuk. En wanneer Magritte na de oorlog officieel lid wordt van de Kommunistische Partij van België (KPB), en hij met alle communistische kunstenaars poseert, leent hij voor een tentoonstelling ter ondersteuning van de partij een werk uit: Het vijfde seizoen, waarop je twee kerels ziet die een schilderij onder de arm dragen, een typisch werk uit zijn surrealisme in volle zon-periode. Ik las dat de partij helemaal niet opgezet was met dat schilderij. Dat toont aan waarom de relatie niet ver kon dragen. Hij wou zich helemaal geven, maar de KPB sloot zich af en predikte veeleer een socialistisch-realistische kunst.

Toch nam hij deel aan discussiegroepen, hij schreef open brieven naar De Rode Vaan. Wat dreef hem?

Devillez: Hij was fundamenteel tegen sociale onrechtvaardigheid. En hij had zelf magere jaren gekend. Maar niet alleen Magritte was communist, de hele surrealistische groep was het, het meest uitgesproken in Henegouwen met Achille Chavée. Het is ook de tijd van zijn hechte vriendschap met Marcel Mariën, een zeer geëngageerd man. Het was een kwestie van temperament. Roem interesseerde hem niet bovenmatig. Zelfs in zijn succesjaren, met de reis naar de Verenigde Staten en de vieringen, behield hij zijn relativeringsvermogen. Al is hij dan geen revolutionair, hij houdt zich op een afstand van de societyspelletjes.

Met zijn linkse overtuiging voer hij al in de jaren dertig, de tijd van De Nieuwe Orde, tegen de stroom in.

Devillez: Zoals de hele surrealistische groep – behalve Marc Eemans, die naar extreemrechts overhelde. Het was een van de weinige avant-gardekernen die inderdaad het spel van de ‘Terugkeer naar de Orde’ niet speelde. Daar waren verscheidene redenen voor. Het expressionisme zou vreemd evolueren, maar verschilde van het surrealisme in die zin dat het behoorde tot de ‘Vlaamse grond’, terwijl het surrealisme van bij het begin een internationale beweging was. Daarom ontsnapte het aan de beweging van het in-zichzelf-terugtrekken. Iemand als Mesens vestigde zich in Londen en liet Magritte overkomen. Het waren mensen met een internationaal aura, niet door de publieke erkenning maar door de kracht van de groep. Alle andere groepen, het expressionisme inbegrepen, waren veel nationalistischer.

In de slipstream van De Nieuwe Orde vinden we Hergé terug. Hij maakte geen karikatuur van Degrelle maar tekende voor diens blad, Rex. Kenden beide kunstenaars elkaar?

Devillez: In dit museum bevindt zich een werk van Magritte dat De glimlach heet. Het is een schenking van Germaine Hergé-Kieckens, de eerste vrouw van Hergé. Dat betekent dat Hergé het al kocht toen hij met haar getrouwd was, en dus dat hij als verzamelaar van Magritte hield.

Omgekeerd was de liefde misschien wat minder?

Devillez: Magritte had een voorliefde voor een bepaalde volkscultuur. We hebben ook titelpagina’s uitgestald van L’Epatant, een stripblad dat de avonturen van Les Pieds Nickelés publiceerde. Er zijn tekeningen van Magritte die Les Pieds Nickelés voorstellen. Er is een cover die sterk doet terugdenken aan een schilderij van Magritte in zijn période vache, maar ook aan Ensor. De hele anarchistische kant. De cover toont mensen die braken in de opera, zoals Ensor bourgeois liet schijten op het volk. Wat strips betreft, denk ik dat Magritte Kuifje moet hebben gekend, hoewel hij veeleer zaken las als La Bande à Bonnot, anarchistisch spul. In Kuifje mag hij dan zijn eigen klare lijn hebben herkend, ik denk dat hij hem te padvinderachtig vond.

Het kan toch moeilijk anders dat Magritte wist dat Hergé zich in radicaal-rechtse kringen bewoog?

Devillez: Luister, in de jaren dertig wist ongeveer iedereen zeer goed dat het niet om De Rode Vaan ging wanneer de strips van Kuifje in Le petit Vingtième verschenen. Het waren twee werelden die elkaar niet kruisten. En toen de surrealisten in de jaren dertig politieke discussies hielden, ging het veeleer om de vraag of men trotskistisch of stalinistisch moest zijn. Als ze met iemand ruzie maakten, was het eerder met een figuur als Breton dan met Kuifje. Bovendien moet je beseffen dat de Hergé van de jaren dertig niet de Hergé van de jaren vijftig was, toen hij zijn hele repertoire heruitvond en de al te padvinderachtige kantjes achterwege liet.

Ondermijnde Magritte niet tot tweemaal toe zijn eigen kunstopvattingen? Met zijn ‘surrealisme in volle zon’ (1940-1947) en dan uiteraard in zijn ‘période vache’ (1948)?

Devillez: Wat mij betreft, ik begin hoe langer hoe meer te houden van het ‘surrealisme in volle zon’ en de ‘période vache’. Om verschillende redenen. Bij de ‘zonneschilderijen’ kan er inderdaad vermoeidheid meegespeeld hebben, en wou hij een nieuwe techniek vinden. De oorlog maakte hem depressief en hij zei: ‘We moeten zon brengen in de schilderkunst en in het leven. Ik ga me inspireren op Renoir en ik ga op die manier schilderen.’ Magritte gelooft er geweldig in. Hij is gelukkig, hij wil zelfs een manifest maken. Die ‘zonneschilderkunst’ is voor hem iets heel sensueels. Ook in de ‘période vache’ vind je een zinnelijkheid en kleuren die hij nog nooit gebruikt had. Magritte liet zich gaan. Al in de zonneperiode stapte hij af van de klare, keurig geschilderde lijn: hij deed waar hij zin in had en bracht ‘schone’ kleur aan. In de ‘période vache’ trad hij letterlijk buiten de lijst en bracht goud aan. Was hij het beu om altijd op dezelfde manier te schilderen? Misschien ook. 1948 werd dan een moeilijk jaar voor hem. Niemand steunde hem in wat hij deed, en hij zette een punt achter het ‘surrealisme in volle zon’ én achter de ‘période vache’, die maar zes à zeven weken heeft geduurd.

Renoir nadoen, dat is toch van een afgrijselijke kitsch?

Devillez: Ik ben er verzot op.

Het is dwaas.

Devillez: Ja, het is dwaas. Maar als je goed kijkt, zie je dat de kleuren nadien nooit meer dezelfde zullen zijn. De zonneschilderijen en de ‘période vache’ hebben een grotere zinnelijkheid gebracht in de kleur.

Het was een nieuwe aanval tegen…

Devillez:… tegen wat?

Tegen de burgerlijke schilderkunst. Met Renoir als vaandeldrager.

Devillez: Nee. Er is een mooie uitspraak van Magritte: ‘Het is omdat de mensen dom zijn dat ze nooit het impressionisme begrepen hebben.’ Voor hem is het een revolutionaire schilderkunst.

Magritte was hartsgrondig antiburgerlijk. Volle zon schilderen in volle oorlog!

Devillez:(lacht) Weet u waaraan mij dat doet denken? Hoe bekender hij werd, hoe meer mensen hem wilden zien. Scutenaire vertelde hoe er iemand bij hem kwam en een stoel vroeg om op te zitten. Op het moment dat Magritte de stoel bijtrok en de bezoeker wou gaan zitten, verkocht hij hem een schop onder z’n achterste. De bezoeker was zo perplex dat hij gewoon ging zitten. Dát was Magritte ten voeten uit. Tegelijk kon hij kinderlijk, simpel en gelukkig zijn.

Weet u, in de nalatenschap zat een Alfred Stevens, die een vervalsing door Magritte zou zijn. Ik zie het al voor me: Magritte die tegen Georgette zegt: ‘Kijk eens, ik heb een kleine Stevens voor je gemaakt.’ Of Georgette die op een dag zegt: ‘Oh, ik hou zo van Renoir.’ Waarop hij: ‘Ik zal je er één à la Renoir maken.’ Lol trappen is er altijd bij geweest, dat zie je ook in zijn films. Enerzijds is er de revolutionaire, antiburgerlijke kant, anderzijds de lolbroekerij.

Tijdens de oorlog maakte hij, samen met Mariën, zelfs Picasso’s na.

Devillez: Precies. En zelfs de vervalsing kan geïntegreerd worden in het subversieve spel… Net zoals bij Francis Picabia. Er waren zeker niet alleen mercantiele doeleinden. Wat een mooi onderwerp van onderzoek!

DOOR JAN BRAET / FOTO FRANKY VERDICKT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content