Hij heeft, zoals dat heet, vele watertjes doorzwommen. Jezuïet geweest. Communist geweest. Vandaag vrijmetselaar. Filosoof Ludo Abicht, die onlangs zijn intellectuele autobiografie publiceerde, over de vuisten van God, de voetnoten bij de slogans en de erotiserende werking van politieke correctheid.

De Duitse filosoof Gotthold Ephraim Lessing droomde ooit dat hij God ontmoette. ‘Dat heb ik altijd een prachtig verhaal gevonden’, zegt Ludo Abicht. ‘God toont hem zijn twee vuisten en zegt: in deze vuist zitten alle antwoorden op al uw vragen, en in de andere vuist zitten alleen maar nóg meer vragen. En Lessing zegt: geef mij de vragen maar, ik wil de antwoorden niet. Daar herken ik mij volledig in.’

Deze tijd, zegt Abicht, wordt gekenmerkt door onzekerheid. ‘Zelfs de zekerheid over de werking van het kapitalistische systeem is verdwenen.’ Hij lacht. ‘Maar ik vind dat goed. Onzekerheid is goed. Ik hou van onzekerheid.’

In Het Lunapark en andere plekken neemt filosoof Ludo Abicht (72) de lezer mee naar de plaatsen die van belang zijn geweest in zijn leven. Van het lunapark uit zijn jeugd, waar hij een liefde voor Amerika opvatte, over de oude abdij in Drongen, waar hij in 1954 als jezuïet intrad, tot de plek in de Cévennes waar hij de laatste jaren zijn zomers doorbrengt.

Het boek leest als de intellectuele biografie van een man die vele watertjes doorzwommen heeft. Het begon met een roeping, begin de jaren vijftig van de vorige eeuw.

Wat trok u aan bij de jezuïeten?

LUDO ABICHT: Het dubbele engagement: je maakt deel uit van een orde, maar tegelijk sta je ook in de wereld, bijvoorbeeld als leraar. Ik vond het ontzettend moeilijk om daar weg te gaan. Ik heb een zware depressie van twee jaar doorgemaakt toen ik tot de vaststelling was gekomen dat ik niet meer op mijn plaats was in het klooster. Ik deed nog wel mee aan de rituelen, maar als een buitenstaander, zoals ik vandaag zou meedoen aan boeddhistische rituelen. Ik raakte er langzaam maar zeker van overtuigd dat de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach gelijk had. God heeft de mens niet geschapen, maar omgekeerd: God is een projectie van de mens.

U bent later nog vaak teleurgesteld geweest.

ABICHT: Ja, ik botste telkens op dogma’s waarmee ik mij niet kon verzoenen. Neem nu de vredesbetogingen in de Verenigde Staten in de jaren zestig, waar ik ook actief aan heb deelgenomen. Terwijl ik daar rondliep met een bord No more war in Vietnam! wist ik dat er eigenlijk zeventien voetnoten op dat bord moesten staan. Later, bij de mijnsluitingen in Limburg, liep ik ook rond met slogans zoals Geen enkele mijn dicht! – terwijl we wisten dat het onvermijdelijk was dat er een paar mijnen zouden sluiten. In feite vroegen we dat de mijnwerkers op een menselijke manier zouden worden behandeld, dat er ernstige reconversieplannen zouden komen, maar dat genuanceerde verhaal krijg je niet in een slogan. En in elk systeem, bij elke ideologie, bots je op mensen die die nuance niet meer zien, die verblind zijn door de dogma’s.

Hoe kwam u bij de communisten terecht?

ABICHT: In Ohio was ik nauw betrokken bij de zwarte burgerrechtenbeweging. En de meeste blanken in die beweging, waren actieve communisten. Ook Rosa Parks was lid van de partij – het was geen toeval dat zij haar plaats in de bus niet afstond aan een blanke, dat was een geplande actie. Nu goed, ik had veel sympathie voor die Amerikaanse communisten, maar ik kon geen lid worden van de partij, omdat ik een enorm probleem had met hun bijna totaal onkritische houding tegenover de Sovjet-Unie. Toen ik terug in België kwam, begin jaren tachtig, kwam ik meteen in contact met de communisten hier. Ik begon mee te werken aan allerlei vormingsinitiatieven, ik gaf les aan de militanten, aan scheepsherstellers onder meer – en op den duur vond ik dat ik geen buitenstaander mocht blijven. Ik heb het er moeilijk mee om intens samen te werken met mensen en mij toch niet bij hen aan te sluiten. En zo ben ik lid geworden van de Belgische KP. Die overigens al in 1953 afstand had genomen van Stalin. Ik ben een tijdlang directeur geweest van het Instituut voor Marxistische Vorming.

Is er van dat marxisme nog iets blijven hangen?

ABICHT: Ja, een methode. Als ik een streek niet ken of een bepaald conflict beter wil leren begrijpen, dan zal ik altijd eerst en vooral onderzoeken waar de mensen van leven. Wat doen ze voor de kost? Welke grondstoffen hebben ze? Dat soort vragen. Denk aan het conflict in Oost-Congo. Zolang je niet de vraag stelt wat daar in de grond zit, zul je nooit begrijpen wat daar aan de hand is. Je moet weten waar mensen van leven, wat hen motiveert. Niet dat dat alles verklaart, er zijn ook religieuze en culturele factoren die veel verklaren, maar ik begin altijd met de economische factoren.

Waarover gaat het in het Midden-Oosten?

ABICHT: Over grond, bronnen, water… Niet over godsdienst, daar heeft dat conflict niets mee te maken. Behalve de fundamentalistische joden en moslims stellen ook de zeer seculiere zionisten zich zeer onverzoenlijk op. Ik denk dat het in 1948 een fundamentele vergissing is geweest te denken dat men op die plek dat land kon stichten alsof men op de maan iets begon.

U bent nochtans lang een voorstander geweest van het zionisme.

ABICHT: Ja, dat had aanvankelijk te maken met het feit dat een deel van mijn familie van Joodse afkomst is. In 1948 was het enthousiasme in onze familie heel groot. Ik ben zelf pas in 1967 mijn mening beginnen te herzien. Niet dat ik ben geëvolueerd van pro-Israël naar pro-Palestijns, zo eenvoudig is het niet. Maar ik ben er ondertussen wel van overtuigd dat een compromis zich opdringt. Volgens mij moet er een tweestatenoplossing komen, op voorwaarde dat de bijna vier miljoen vluchtelingen hun recht op terugkeer opgeven. Dat is heel erg om te zeggen, maar het kan niet anders. Laten we niet dromen dat die mensen alsnog terug kunnen, want dat kan niet, dan is Israël kapot.

U hebt Palestijnse vluchtelingenkampen bezocht.

ABICHT: Absoluut. En dan zie je dat mensen nog altijd de sleutel van hun oude huis hebben. Dat hangt boven de deur waar ze nu wonen. Maar het akeligste wat je daar ziet, is dat hun zonen die zichzelf hebben opgeblazen worden vereerd. Zelfmoordterrorisme wordt verheerlijkt. Dat doet mij altijd denken aan het boek Vrouwen en fascisme van Maria Macciocchi. Volgens haar was zowel Hitler in Duitsland als Mussolini in Italië begonnen met een beweging ter verering van de gevallen helden – bewegingen die allebei de moeders van die helden hebben geëngageerd.

In uw boek schrijft u dat u in zekere zin moreel ontwaakt bent toen u als kleine jongen getuige was van de straatrepressie na de Tweede Wereldoorlog.

ABICHT: Daar ben ik alleszins vreselijk van geschrokken toen. Ik was negen jaar oud en zag hoe de buurvrouw en haar dochters kaalgeschoren werden, hoe iemand met zijn hoofd tegen de grond werd geslagen tot hij bewusteloos was… Dat heeft mij opgezadeld met een enorme angst voor de massa – de reactie van de massa kan van het ene moment op het andere omslaan. Wat ik als kind niet begreep, was dat mijn ouders een aantal van die zwarten bij ons thuis lieten onderduiken. Mijn ouders waren Engelsgezind en behoorden voor mij tot de goeden. En dus begreep ik niet dat zij onderdak boden aan de slechten. Ik vroeg mij toen af of dat wel kon, of dat wel mocht.

Uw ouders waren wel zeer Vlaamsgezind, niet?

ABICHT: O ja, mijn vader was een flamingant. Alleen had hij in 1940 beslist om niet mee te doen aan de collaboratie. Maar veel zwarten hadden voor de oorlog hetzelfde traject afgelegd als mijn ouders, qua jeugdbeweging bijvoorbeeld. Dus voor hetzelfde geld hadden mijn ouders ook fout kunnen zijn in de oorlog. Toen besefte ik dat niet, maar vandaag natuurlijk wel. Toen ik naar het Xaveriuscollege in Borgerhout ging, zat ik trouwens in de klas met heel veel kinderen van wie de vader in de gevangenis zat of had gezeten. Mensen die bij de jeugdbeweging een dolk hadden gedragen, waren beschuldigd van wapendracht tegen het vaderland. Dat heeft mij als jongeman wat in de war gebracht, maar vrij snel kwam ik tot het besluit dat zulke dingen moreel gesproken echt niet konden.

Bent u altijd Vlaamsgezind gebleven?

ABICHT: Wel, ik heb twintig jaar in het buitenland gewoond, en dus is die Vlaamsgezindheid een tijdlang in slaap geweest, als het ware. Toen ik terugkwam, halfweg de jaren tachtig, ging ik ervan uit dat de belangrijkste communautaire problemen wel zouden zijn opgelost. Alleen bleek dat niet het geval. Daarom heb ik, samen met journalist Chris Michel, het initiatief genomen voor de Gravensteengroep. Wij zijn Vlaamsgezind én links, maar toch worden we nog altijd veel te snel in één zak gestoken met rechts en extreemrechts. Met de Gravensteengroep willen we aantonen dat je progressief kunt zijn en toch voorstander van een aantal structurele ingrepen, zoals de hervorming van onze gezondheidszorg en buitenlandse vertegenwoordiging.

Iets anders: kunnen wij qua multiculturele samenleving iets leren van de Verenigde Staten?

ABICHT: Ik ben altijd een voorstander geweest van affirmative action. Dat begon in de jaren zestig onder president Lyndon B. Johnson en werd afgeschaft in de jaren tachtig onder Ronald Reagan.

Vrij vertaald: positieve discriminatie?

ABICHT: Heel vrij vertaald, ja. Laat ik een concreet voorbeeld geven: kinderen uit kansarme gezinnen kregen een zogenaamde headstart, een voorsprong zeg maar – dankzij speciale pilootprogramma’s en bijlessen werden zij klaargestoomd voor het eerste leerjaar. En als wij aan de universiteit een sollicitant moesten kiezen uit drie voor het overige volstrekt gelijkwaardige kandidaten, dan kozen we voor de kandidaat uit de minderheidsgroep.

Heeft dat soort maatregelen iets opgeleverd? Is de verkiezing van Barack Obama als eerste zwarte Amerikaanse president mede daarvan het gevolg, denkt u?

ABICHT: Absoluut, dat heeft er zeker mee te maken. Dankzij die affirmative action is er in de loop van de jaren zeventig en tachtig een zelfverzekerde zwarte middenklasse ontstaan, waaruit mensen zoals Condoleezza Rice, Colin Powell en nu ook Barack Obama naar voren zijn getreden. Daarnaast mogen we natuurlijk ook niet vergeten dat heel wat mensen Obama zijn voorafgegaan, van Martin Luther King tot Jesse Jackson. Maar het is mede te danken aan affirmative action.

Wat kunnen we nog leren van de VS?

ABICHT: De academische vrijheid is er veel groter dan hier. In de jaren zeventig konden studenten op dezelfde campus naar lessen sociobiologie én marxistische antropologie. Sterker nog: wij raadden onze studenten aan om zeker naar beide kanten te gaan luisteren. De vrijheid van meningsuiting is in de VS ook veel groter dan hier. Ze is bijna absoluut, met dien verstande dat je niet mag oproepen tot geweld.

Zou u het verbod op negationisme en racisme, bijvoorbeeld, dat bij ons wél bestaat, liever opgeheven zien?

ABICHT: Ik begrijp dat verbod niet. Ik begrijp heel goed dat men strijdt tegen negationisme en racisme. Maar iemand die zegt dat de nazikampen niet bestaan hebben, dat is zoals iemand die beweert dat de aarde plat is of dat Napoleon nooit bestaan heeft. Het slaat nergens op, maar waarom zou je iemand verbieden om dat te zeggen. Ik vind zulke verbodsbepalingen niet gezond. In de VS kun je heel ver gaan, hoor. Een nazipartij mag gewoon een optocht houden: daar komt dan vijftig man naartoe en verder slaat niemand er acht op. Dat vind ik veel beter dan de aandacht die er hier altijd aan wordt besteed.

Zou u niet een beetje té tolerant zijn?

ABICHT: Je bent tolerant of je bent het niet. Als je tolerant bent, kun je toch geen uitzondering maken voor de intoleranten? Dat heb ik nooit begrepen. Ik vind dat iedereen keihard mag uitkomen voor zijn eigen mening.

Behalve van de vrije meningsuiting is Amerika ook het land van de politieke correctheid. U hebt de opkomst daarvan zelf aan den lijve ondervonden.

ABICHT: Aan de universiteit van Antioch bestond in de jaren negentig zelfs een code die bepaalde dat een jongen die met een meisje vrijde, bij elke stap haar toestemming moest vragen. Nu goed, ik heb mij laten vertellen dat dat heel erotiserend kan zijn. (lacht) Helaas was dat na mijn tijd, ik ben er begin jaren tachtig vertrokken. Maar dat ging vrij ver, dus. Oorspronkelijk was politieke correctheid een soort hoffelijkheidscampagne van blanken ten aanzien van vooral zwarten, die niet langer zwarten genoemd wilden worden. Dat ging van negro naar black naar Afro-American naar African-American.

Een kwestie van beleefdheid.

ABICHT: Zo is het begonnen. Geen kwetsende termen gebruiken. Maar dat hele pc-denken is daarna in de handen gekomen van mensen die het als een wapen wilden gebruiken, om carrière te maken of om andere carrières te kraken. Denk maar aan het boek The Human Stain van Philip Roth, waarin een professor wordt geruïneerd omdat hij één woordje heeft gebruikt dat verkeerd kan worden geïnterpreteerd. Ik heb het zelf ook eens meegemaakt. Toen een zwarte vrouw een eredoctoraat kreeg omwille van haar werk over Herbert Marcuse, zei ik dat ik dat geweldig vond voor een zwarte vrouw. Men dacht dat ik bedoelde dat een zwarte vrouw zoiets normaal gesproken niet zou aankunnen. Ik ben dagenlang bezig geweest met uitleggen dat ik het zo niet had bedoeld. Om maar te zeggen: op den duur moet je voortdurend bewijzen hoe politiek correct je wel bent. Ik herken dat ook bij sommige vrijzinnigen hier in Vlaanderen, die voortdurend willen beklemtonen dat ze zeker niet meer katholiek zijn. Wijlen Johan Anthierens had dat heel sterk: die moest overal uitleggen hoe vrijzinnig hij wel was. Ik vind dat niet nodig. Niemand hoeft zich te verontschuldigen voor iets dat hij vroeger was. Ik ben katholiek geweest, ik ben communist geweest. So what?

En vandaag bent u vrijmetselaar. Waarom eigenlijk?

ABICHT: Ik ben bij een gemengde loge van de Droit Humain. Twee vriendinnen van me hebben me ooit gevraagd of ik geen zin had om toe te treden. En ik heb dat gedaan, omdat het voor mij een manier is om boeiende avonden te beleven, met interessante lezingen, waarbij ik zelf niets hoef te zeggen of te organiseren.

Stoort de affirmative action onder vrijmetselaars u niet? Als u moet kiezen tussen twee gelijkwaardige kandidaten, moet u uw broeder of zuster kiezen.

ABICHT: Ik zal eerlijk antwoorden. Het is goed mogelijk dat zulke dingen gebeuren, maar ik heb het nog nooit meegemaakt. En als dat ooit de praktijk wordt in mijn loge, ga ik weg. Al besef ik natuurlijk wel dat zulke praktijken bestaan, niet alleen in de vrijmetselarij, maar in alle milieus.

Vindt u het niet aanstootgevend dat bijvoorbeeld sommige politici en journalisten elkaar in de loge op discrete wijze ontmoeten?

ABICHT: Ik begrijp dat u dat aanstootgevend vindt. Ik ben zelf ook geen voorstander van de geheimhouding van het lidmaatschap. Ik vind dat gevaarlijk. In Frankrijk heeft de Grand Orient al besloten om de ledenlijsten openbaar te maken. Ik weet wel dat sommige vrijmetselaars vrezen dat die ledenlijsten zouden kunnen worden misbruikt als we weer eens vervolgd worden, zoals onder de nazi’s. Maar ik vind dat we het risico van openbaarheid toch moeten afwegen tegen de voordelen ervan. Die geheimhouding is slecht voor de loge. Je moet je in dit land bijna verontschuldigen omdat je vrijmetselaar bent.

Wat is nu de rode draad door al uw omzwervingen, van jezuïeten tot vrijmetselaars?

ABICHT: Engagement. Ik wil mij blijven opwinden, ik wil verontwaardigd blijven. Sommige problemen in deze wereld zijn oplosbaar. En als je iets kúnt doen, dan móét je het ook doen, vind ik. Soms helpt een betoging, soms een petitie… Zo heb ik vorige week de petitie ondertekend waarin een aantal mensen zich verzetten tegen de publicatie van de e-mails van Marie-Rose Morel en Frank Vanhecke in Knack. Ik vond dat echt onaanvaardbaar. In de VS is de schending van het briefgeheim een federaal misdrijf.

Tekent u niet te véél petities? Sommige mensen zijn haast beroepspetitieondertekenaars.

ABICHT:(lacht) Ja, misschien wel. Maar niettemin vind ik het heel vaak zinvol om het toch te doen. Ik heb zelfs de petitie voor een referendum over de Lange Wapper getekend, hoewel ik in principe geen groot voorstander ben van referenda: net zoals met de slogans tijdens betogingen heb je in een referendum te weinig plaats voor voetnoten – de meeste vragen kunnen niet met ‘ja’ of ‘nee’ worden beantwoord. Maar soms zijn er goede redenen om te tekenen. Wie nooit iets doet, begaat volgens mij de zonde der nalatigheid, om met de heilige Thomas te spreken: iemand die honger heeft geen eten geven, is hetzelfde als iemand zijn eten afpakken.

U houdt van vragen, twijfel en onzekerheid, zegt u. Maar bent u, als u terugblikt op uw leven, toch niet vooral op zoek geweest naar de vuist van God met de antwoorden, naar uitsluitsel, naar de zekerheid van afgeronde systemen?

ABICHT: Ja en nee. Ik hou van twijfel, maar om die twijfel hard te maken moet je door al die zekerheden heen gaan. Je kunt je pas bevrijden van een paradigma – de Kerk, het communisme, noem maar op – als je er eerst helemaal doorheen bent gegaan. Dat meen ik. Wat op het eerste gezicht een samenhangend geheel is, verbergt meestal heel veel vragen. Maar die vragen zie je pas als je jezelf eerst helemaal hebt ondergedompeld in de antwoorden.

LUDO ABICHT, HET LUNAPARK EN ANDERE PLEKKEN, UITGEVERIJ PELCKMANS, KAPELLEN, 240 BLZ., 19,75 EURO.

DOOR JOëL DE CEULAER / foto ROB WALBERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content