In Kortenaken noemen ze haar nog altijd Jeanneke van Vossens. In Bombay, aan de andere kant van de wereld, noemen ze haar al meer dan veertig jaar met veel eerbied ‘sister Jeanne’. Mensenrechtenactiviste zuster Jeanne Devos, dit jaar genomineerd voor de Nobelprijs voor de vrede, heeft er een grote beweging tegen de slavernij en mensenhandel uitgebouwd. ‘Ik wil ten volle leven.’

‘Alleen de mannen zijn nog buiten’, zegt ze. De avond is gevallen. De rust valt nooit. De auto’s claxonneren. De menigte krioelt. De mannen kijken naar brandende vuurtjes, hurken lusteloos neer, lopen bedelend de auto’s tegemoet met hun handen op hun maag. De stoepen zitten vol mannen. Mannen die honger hebben, mannen die vrouw en kinderen hebben meegebracht, mannen die hun geluk zochten in een grote stad. Sommige mannen slapen al. De mannen slapen altijd buiten, voor de lange rij gammele stoepkrotten die hun thuis is. Een lange aaneenschakeling van vier bamboestokken met plastic omheen. En daar nog een verdieping krotten bovenop. Plekken waarin grote families wonen, plekken die niet groter zijn dan een wc-ruimte. Binnen zitten de vrouwen en de kinderen. Langs de Raey Road in Bombay lijken de mensen schaduwen in miserie. ‘Men zal weer gedreigd hebben met bulldozers die hun hutten met de grond zullen gelijkmaken’, zegt Jeanne Devos. ‘Daarom is het zo rustig.’ Dan langs de D’Mello Road, waar de kinderen en de vrouwen nog wel buiten lopen. De vrouwen dragen water in kannen langs de weg. De kinderen spelen er in de modder en de stank. Een weg van 22 kilometer lang met aan weerszijden een twee verdiepingen tellende krottenrij. Het is zomaar een weg. Een weg in Bombay, een megalopolis met 24 miljoen inwoners, waarvan er 8 miljoen in slums en op straat wonen. Overal langs de weg klinkt hetzelfde lied. Een vreemde treurzang in het donker. Het is een apart universum waar je de ergste dingen en de grootste moed ziet.

‘Hier is de prinses beginnen te wenen’, zegt ze.

Jeanne Devos weent niet, ze werkt. Ze is bijna eenenzeventig en leeft met een werkkracht en een doorzettingsvermogen die benijdenswaardig zijn. In 1985 richtte ze in Bombay de National Domestic Workers Movement op. Zij trekt zich al twintig jaar het lot aan van de jonge dienstmeisjes die volledig overgeleverd zijn aan de willekeur van hun werkgevers, een situatie van moderne slavernij. In twintig jaar tijd heeft ze een immense mensenrechtenbeweging opgebouwd die in 21 staten in India actief is en die vecht tegen mensenhandel en misbruik van kinderen en vrouwen in huisarbeid. In Bombay alleen al werken 45.000 kinderen jonger dan veertien jaar als inwonende huisslaaf. En 140.000 kinderen tussen 14 en 18 jaar. ‘Dat zijn de moeilijkst te bereiken en de zwaarste gevallen’, zegt Jeanne Devos. ‘Je kunt je niet voorstellen welke ellende er achter gesloten deuren huist.’ Ongeveer 500.000 kinderen vertrekken iedere ochtend vanuit hun stoepenkrot, slum of kartonnen hol in de straat naar een huis waar ze in dienst zijn.

Over heel India werken 60 miljoen mensen in het onbeschermde statuut van huisarbeid. The National Domestic Worker’s Movement van Jeanne Devos telt 2 miljoen ingeschreven leden. ‘Maar drie vierde van alle opvang en redding gebeurt voor niet-leden.’

Jeanne Devos kent de ellende van anderen, ze kent de onmacht, ze kent de wereld. Ze weet maar al te goed tot welke gruwel een mens in staat is. Ze is al met de dood bedreigd.

Toen prinses Mathilde haar in maart van dit jaar een bezoek bracht, nodigde Jeanne Devos een paar van de kinderen en de vrouwen waarvoor ze werkt ook mee uit op haar kantoor. ‘Het was alsof ze een sprookjesfee kwamen begroeten.’ Daar stond de prinses oog in oog met kinderen van negen die als dienstmeisje werkten. ‘Kan je dan naar school gaan?’ vroeg de prinses. ‘Neen, we moeten werken’, zeiden de kinderen. ‘En wanneer spelen jullie dan?’ vroeg de prinses. ‘We hebben geen tijd om te spelen’, zeiden de kinderen. ‘Hebben jullie dan eten?’ vroeg de prinses. Dat vonden de kinderen een gekke vraag. Die vraag hadden hun werkgevers hen nog nooit gesteld. ‘Wat is een prinses?’ vroeg een van de kinderen.

‘Die vraag heb ik dan maar beantwoord’, zegt Jeanne Devos. Ze antwoordde: ‘Een prinses is de dochter van de koning. Een koning zorgt voor iedereen en een prinses zorgt voor de kinderen die het moeilijk hebben.’ Toen prinses Mathilde een bezoek had gebracht aan een van de projecten van Jeanne Devos, zei ze beschaamd tegen de kinderen. ‘Ik ben niet de prinses. Zuster Jeanne is de prinses.’

U trad op uw 26 jaar in de Orde van de Zusters Missionarissen van het Onbevlekt Hart van Maria. Met welke dromen bent u in 1963 afgereisd naar India?

JEANNE DEVOS: Het was een vertrek voor het leven. We zaten met drie zusters op de trein van Brussel naar Marseille. Op die treinreis werd niet veel gezegd. India had me altijd aangetrokken vanwege de mystiek. Ik ben nooit iemand geweest die veel in kapelletjes zat. Maar het pijnlijke afscheid zat in ieder van ons. In Marseille hebben we de boot genomen richting India. Pas na drie weken op die boot haalde een van de zusters haar accordeon boven. Ze speelde God Bless the Queen. Dan met de trein naar Madras. Op die treinrit van 18 uur zat voor ons een vrouw in kleermakerszit haar baby tussen haar benen te wiegen. Wij maar foto’s nemen. We dachten dat we zoiets nooit meer zouden zien. Toen ik aankwam in Madras werd ik verwelkomd door alle kinderen van de doven- en blindenschool waar ik les ging geven. Ik had direct het gevoel: hier in India zit ik goed, hier wil ik blijven.

In 1966 stichtte u de eerste nationale studentenbeweging in India: de Young Christian Students (YCS) en later de meer pluralistische Young Student Movement (YSM). In 1974 werd u de eerste nationale proost van de Indiase studentenbeweging. Het werd de voedingsbodem voor de eerste niet-gouvernementele organisaties in India zoals People’s Watch. Zat de studentenrevolte in u?

DEVOS: Het is allemaal eerder toevallig gekomen. Ik was niet van plan een beweging te beginnen, maar was met de studenten wel bezorgd om mensenrechten. Toen Louis Sena, die de bevrijdingsbewegingen in Zuid-Amerika stichtte, naar India kwam, heeft hij de aartsbisschop gevraagd of er in India niemand was om hier zo’n beweging te leiden.

‘Wel,’ heeft de aartsbisschop gezegd, ‘in Madras zit een zekere Jeanne Devos over wie ik het Maria Legioen dikwijls hoor klagen. Die is wel tot zoiets in staat.’ Sena is naar mij gekomen en begon mij te vertellen over de bevrijdingstheologie en de kracht van studenten en hun taak in de maatschappij. Het was te vroeg voor mij. Ik was blij dat hij weg was. Maar toen hij de deur uitstapte, wist ik: ik heb hier een kans gemist. Ik heb die gemiste kans dan even later gegrepen. Tussen 1966 en 1970 is die kleine groep van toen uitgegroeid tot een nationale Indische beweging. Met de eerste tien studenten van toen, heb ik nog altijd contact. Een van hen is onze advocaat.

Hoe bent u een voorvechtster geworden voor de rechten van dienstmeisjes, in Azië toch wel een taboe?

DEVOS: Op een dag zag ik op straat Sangita, een meisje van 13 jaar oud. Ze kwam melk halen op de markt. Ik zag haar brakend de straat oversteken. Ik dacht: dat kind heeft wormen of ze is mishandeld door de man waarvoor ze als dienstmeisje werkt. Ik ging naar haar toe en vroeg: ‘Heeft nonkel iets gedaan?’ Want zo noemen ze hier hun meester: nonkel.

Nonkel doet al lang iets’, zei ze. ‘Ik ga met u naar het ziekenhuis’, zei ik. Ik heb dat kind meegenomen. Tegen de verpleegster zei ik: ‘Zeg toch niet dat ze in verwachting is, hè.’ Zwangerschapstest gedaan. ‘Ze is zwanger’, zei de verpleegster. Ik ben naar de vrouw des huizes gegaan waar Sangita werkte, heb met die vrouw gepraat om Sangita na vier dagen uit dat huis te halen. Na die vier dagen zei Sangita: ‘Madame is met mij naar het ziekenhuis gegaan en de dokter deed iets en nu ben ik genezen.’ Vanaf dat moment kon ik niet meer wachten om een beweging voor deze dienstmeisjes op te starten. Twee van de bisschoppen in India vroegen me of ik een beweging wilde opstarten voor dorpsvrouwen die naar de stad trokken. Maar ik wilde niet met de bisschoppen werken, niet opgenomen worden in heel dat patriarchaal systeem. Ik heb hen gezegd: ‘Ik wil alleen met en voor de vrouwen werken, ongeacht hun godsdienst. Ik wil vanuit Bombay werken en niet gedicteerd worden wat ik moet doen en laten. Ik zal zelf wel verslag uitbrengen.’ De bisschoppen hebben het mij toegestaan. Door die steun was ik ook beschermd. Hoewel er ook bisschoppen waren die zeiden: ‘Dat probleem bestaat hier niet.’

Hebt u een groot gevecht moeten leveren tegen mensen die u tegenwerkten?

DEVOS: Nog altijd. Het houdt niet op. Maar nu sta ik niet meer alleen. Toen ik hier twintig jaar geleden in Bombay begon, had ik een groep van meisjes en vrouwen die ik bewust wilde maken van het probleem en hun rechten. Op de eerste vergadering waren we met 73, op de tweede met 22 en op de derde vergadering zat ik er nog alleen. We werden geboycot door de werkgevers. We hadden geen structuur. Iedereen zei me ook dat het onmogelijk was zo’n beweging voor huispersoneel te willen opzetten. Ik begon het zelf al te geloven. Tot een vriendin die met prostituees werkte zei: ‘Geef de moed niet op.’ We hebben ons samen aangesloten bij een social justice-cel. Niets is beter dan je sterkte te zoeken in de samenwerking met geestesgenoten. Want ik blijf erbij: ik ben niet de beweging, de beweging wordt gedragen door vele mensen.

Waar doet u het eigenlijk voor?

DEVOS: Voor de mensen. Voor ieder concreet geval. Voor een meisje als A. die op haar negen jaar uit haar dorp, 2300 kilometer van Bombay, door een agent met een naamkaartje dat er christelijk uitziet, wordt weggehaald bij haar ouders met de belofte dat ze een nieuwe thuis zal krijgen ver weg in de grote stad. Een meisje dat drie dagen en drie nachten op de trein zit om hier aan te komen en tot huisslaaf gedegradeerd te worden. A. die in haar nieuwe thuis bij mensen terechtkomt die in een of andere sekte zitten en geloven dat ze haar bloed moeten drinken. A. die dan na vier jaar angst en terreur achter de gesloten deuren van dat huis, hier op haar dertiende door verontruste buren binnen wordt gebracht. A. die over haar hele lichaam menselijke beten vertoont: haar rug, haar gezicht, haar billen, haar borsten. A. die niet meer kan praten omdat ze zo getraumatiseerd is. Voor zo’n kind waar niemand blijf mee weet. We hebben een rechtszaak voor haar opgestart. We hadden duidelijke bewijzen van mishandeling. Maar zulke rechtszaken winnen we lang niet altijd. We hebben haar hier te slapen gelegd tot ze wat rustiger kon worden. We hebben intussen centra waar we zwaar getraumatiseerde kinderen kunnen behandelen, we zoeken contact met de ouders, we zorgen voor scholing. We leren de kinderen in de slums lezen en schrijven. We proberen hen een basis te bieden voor een menswaardig bestaan. We proberen de ouders bewust te maken van het feit dat ze moeten oppassen met de ronselaars voor hun kinderen. En we proberen het probleem ook structureel aan te pakken. Deze beweging richt zich in de eerste plaats tot de dienstmeisjes zelf aan wie we een gevoel van waardigheid willen teruggeven. Van hen werd altijd afhankelijkheid geëist. Sommigen zijn jaren uitgestoten van het maatschappelijk leven omdat ze altijd in een huis hebben gewerkt en vaak opgesloten werden. Maar we gaan verder dan het behandelen van concrete dossiers. Op politiek vlak bepleiten we een wettelijke en economische basis voor dienstmeisjes, om ze te erkennen als arbeider. Daarvoor hebben we nationaal en internationaal netwerken opgericht met organisaties zoals de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, Internationale Arbeidsorganisaties en bewegingen die opkomen tegen slavernij.

Wat maakt u sterk?

DEVOS: Niemand kan uw leraar zijn in innerlijke sterkte. Niemand kan u in die levenskunst onderwijzen. Het is iets aangeboren. Ik volg mijn intuïtie. En vanuit die intuïtie zie ik mensen graag. Niets is mooier dan mensen die elkaar steunen vanuit een elkaar graag zien. Want vriendschap en liefde is niet alleen naar elkaar kijken, maar is ook samen kijken naar iets. Zoals in dat verhaal van De kleine prins.

Ik werk in India met alle godsdiensten samen: moslims, hindoes, boeddhisten. Ik heb hier de kracht van yoga en de Vipasana-meditatie ontdekt. Het is voor mij belangrijker dan een paternoster te bidden, hoewel dat ook een mantragevoel geeft. Een mantra telt zeven woordjes: ik dank u voor de blijde dag. Als je dat vijf keer na elkaar herhaalt, dan wordt het ook een blije dag. Met de boeddhistische meditatie wordt een mens zich heel bewust van het onderbewuste. Bij zo’n meditatie voel je de moleculen op uw lichaam tintelen, het geeft een vredig gevoel, een eenheid. Het boeddhisme en het hindoeïsme geven kracht aan het diepmenselijke. Je kunt niets meer wegredeneren. Dat heb ik als een bevrijding ervaren. Een zoeken naar een waar leven, begint met een diepe ervaring, nooit met een redenering. En het eindigt met een zich één voelen met u zelf, vredigheid.

Voluntariaat is iets typisch christelijk, hè. De moslims doen dit werk vanuit de Koran: een wereld maken die leefbaar is voor iedereen. Voor de hindoes is het trouw zijn aan het diepste van uzelf. Bij hen overheerst de gedachte: ik kan mezelf niet zijn als ik dit niet doe. Bij mij is dat ook zo: ik ben geschapen voor de anderen. Ik heb ooit met een rood en blauw potlood het hele evangelie herlezen. Met rood onderstreepte ik de passages die gingen over de waardigheid van iedere persoon, met blauw onderstreepte ik het sociale. Heel mijn evangelie was rood en blauw. In dit werk kom ik een God op het spoor die met mensen begaan is.

DEVOS: De situatie is hier gespannen sinds de rellen van ’92. Na tien uur ’s avonds mag er geen muziek meer gespeeld worden omdat het te godsdienstgevoelig is. Ik heb hier de vreselijke bomaanslagen meegemaakt in 1992. Alle grote gebouwen zijn in 10 minuten tijd ontploft. Er lagen 21 bommen in de stad. Ook in deze straat. Er zijn toen 3600 doden gevallen. In zulke situaties denk je voor een stuk terug aan het fundamentalisme dat ook in je eigen godsdienst bestaat. ‘Wij zijn de waren, wij zijn de geredden en ik wil ook dat gij gered wordt.’ In plaats van open te staan voor anderen. Het rechtse denken is ook in onze godsdienst versterkt. Ik heb in 1992 deelgenomen aan de menselijke vredesketen rond de stad, met twee miljoen mensen van alle godsdiensten door elkaar. Ik zong zowel met de hindoes als met de christenen mee.

‘In de persoon van Jeanne Devos eren we iemand die zich heeft vrijgemaakt van een planmatig opgebouwd bestaan om aandacht te hebben voor noden van anderen’, zo werd gezegd in de laudatio ter ere van het eredoctoraat van de Universiteit van Leuven dat u in 2000 ontving.

DEVOS: Als kind van zeven kon ik de ‘r’ niet uitspreken. Ons moeder ging met mij naar de dokter. ‘Maar madame’, zei hij. ‘Maakt u zich geen zorgen. Die kleine zal later nog veel te veel babbelen.’ Hij heeft gelijk gekregen. Ik kan niet zwijgen over onrecht dat anderen is en wordt aangedaan. Ik kan niet tegen mensen die anderen kleineren. En India is een hiërarchische samenleving waarbij men buigt voor degenen die boven u staan en spuugt op degenen die onder u staan. Ik wil werken aan de sterkte en weerbaarheid van mensen. Ik heb daar geen programma voor, geen plan. Ik wil het wel met al mijn kracht verwezenlijken, samen met anderen.

U was dit jaar bij de genomineerden voor de Nobelprijs van de Vrede, u hebt hem niet gekregen, maar heeft die nominatie veel betekend?

DEVOS: Enorm veel. Daardoor is het probleem van de huisslavernij aan het licht gebracht en ook officieel erkend. Het is een steun voor de hele beweging geweest.

Hoe wordt een vrouw uit Kortenaken zo’n revolutionair?

DEVOS: Ik ben een oorlogskind. Ik was vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Mijn vader was landbouwer, maar ook een liedjesmaker, een dichter, een denker, de dorpswijze waarbij iedereen om raad kwam. In Kortenaken zijn tijdens de oorlog veel jongens naar Duitsland gestuurd. Mijn vader stuurde mij als kind naar de mensen met het bericht: ‘de paarden zijn uitgebroken’. Dat was een verdoken boodschap om te melden dat de mensen hun zonen moesten verbergen.

De kiemen van mijn engagement liggen daar, bij mijn vader en mijn moeder die voor iedereen zorgden. Ons werd geleerd te delen. ‘Van de twee dingen die je het liefste hebt, moet je er één aan een ander geven’, zeiden mijn ouders. We mochten kiezen wat we weggaven, maar het mocht nooit iets zijn wat we kwijt wilden. Mijn moeder verpleegde het hele dorp. Ze maakte brandzalf en liet ons een fles wijn brengen naar de zieken. Ons Godelieve, die later in de politiek gegaan is en CVP-volksvertegenwoordiger werd, bakte van jongs af voor iedereen cake en gateaux. Het dorp was het onze. We leerden dat we deel uitmaakten van een grotere gemeenschap waarvoor we zorg moesten dragen. Mijn vader nam deel aan de verkiezingen en hij haalde genoeg stemmen om burgemeester te worden, maar hij verkoos altijd eerste schepen te blijven. Hij was zo’n man die de voogd werd van de kinderen waarvan de vader stierf. Als ik nu terugkijk is die opvoeding van een enorme betekenis. We groeiden niet op in het eigen kleine wereldje van het gezin maar met een groot verantwoordelijkheidsgevoel voor onze hele omgeving. Zonder het ver te gaan zoeken. Engagement begon in de klas, in de school, in het dorp en hoe je daar met anderen omging.

Er werden geen grote theorieën over verkondigd. Ik heb er thuis nooit over horen spreken. Engagement was geen keuze, je leefde dat gewoon.

U bent genomineerd en gelauwerd voor uw werk in India. Moet een mens er het juiste karakter voor hebben?

DEVOS: ‘Gij kunt toch zo koppig zijn’, verzuchtte mijn moeder dikwijls. Nu noemt men dat ‘vastberaden’ en ‘wilskrachtig’. En dat ik een straatloper was, zei ze altijd. Ik moest onder de mensen zijn. Ik kon niet anders. Ik ben nooit een huisduif geweest. Ik speelde graag met de jongens uit de buurt. Het verhaal gaat dat we met het hele gezin uit de kerk kwamen. Ik was twee. Opeens waren ze me kwijt. Paniek. Tot iemand mij al boven op de berg naar de buren zag trekken. ‘Ons Jeanne is weer op gang’, verzuchtten ze. Zeventig jaar later hoor ik het nog altijd: ‘Ons Jeanne is weer op gang.’ Het komt uit mijn diepste wezen. Ik moet tussen het volk zitten.

Jeanne Devos (70)

Mensenrechtenactiviste in India

Vecht tegen mensenhandel en huisslavernij

‘Ik ben niet de prinses. Jeanne is de prinses.’ (Prinses Mathilde)

Door Anna Luyten

‘Een mantra telt zeven woordjes: “ik dank u voor de blijde dag.” Als je dat vijf keer na elkaar herhaalt, dan wordt het ook een blije dag.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content