Fernando Alonso is 24 en wereldkampioen Formule 1. De jongste ooit. Hij doorbrak de dominantie van Michael Schumacher, die het publiek met vijf titels op rij in slaap had gewiegd. Een interview met een nuchtere sportman.

Mocht je hem bij valavond in de Brusselse binnenstad langs geparkeerde auto’s zien slenteren, dan bel je meteen de politie. Met een beetje vileine verbeelding ziet Fernando Alonso eruit als een foute adolescent die autoradio’s versjachert. Zijn jeugdvrienden noemden hem trouwens Karras, ‘een slechterik uit een bekende Spaanse film’, leerde Alonso ons ooit. ‘Een kerel die ze allemaal koud maakte, zonder verpinken. Mijn vrienden zeiden dat ik ook zo’n lelijke kop had.’

Een lelijke kop die je ook gewoon als onopvallend zou kunnen omschrijven. ‘Ik ben een gewone jongen, zoon van zeer eenvoudige mensen’, zegt Alonso graag, en hij liegt niet. Zijn wereldtitel in Formule 1 heeft dan ook veel van een sprookje: de zoon van een arbeider in een buskruitfabriek en een moeder in een supermarkt, die zonder geld begon te karten en op zijn vierentwintigste wereldkampioen werd.

Hoe voelt dat voor iemand van 24, over de streep rijden als wereldkampioen in de Formule 1?

FERNANDO ALONSO: Tja, het duurt toch wel even voor het tot je doordringt. Die laatste ronden zit je alleen maar te stressen. Je hoort overal rare geluiden, je denkt voortdurend dat de motor uit elkaar zal klappen. Je bent helemaal verkrampt. En als je dan eindelijk over die finish bent, duurt het even vooraleer dat alles van je af valt.

Vind je het belangrijk dat je de jongste wereldkampioen in de geschiedenis bent?

ALONSO: Nee, dat betekent niet zo veel voor mij. Alleen die titel telt. Dit is het hoogste wat ik in mijn leven kan bereiken. Wanneer je dat verwezenlijkt of op welke leeftijd, maakt eigenlijk weinig uit.

Vooral in de tweede seizoenshelft was het algemene gevoel dat jij wel wereldkampioen zou worden, maar dat de Fin Kimi Raikkonen eigenlijk de snellere en misschien wel betere coureur was. Vond je dat vervelend?

ALONSO: Ik vond dat zeer vervelend, en vooral niet eerlijk. Dat McLaren dit seizoen verknoeide met een auto die om de tien kilometer kapot ging, is eerlijk gezegd mijn probleem niet. En dat Ferrari dit jaar geen goede banden had en Michael Schumacher daarom niet meer kon winnen, dat is ook mijn probleem niet. Vorig jaar had ik ook geen banden om races mee te winnen, en toen heb ik daar niemand over horen janken. Dat de anderen nu eens mechanische kopzorgen hadden, kon me weinig schelen.

Je vindt zelf niet dat Raikkonen dit seizoen beter was?

ALONSO: Nee, verdorie. Als team heeft Renault gewoon beter gepresteerd dan de concurrentie. Ikzelf maakte in het hele seizoen maar één foutje, in Canada. Trouwens, wat ze ook uit hun nek slaan, uiteindelijk tellen alleen de cijfers: ik ben wereldkampioen, niet Raikkonen. Als ik aan het einde van het seizoen meer punten heb dan hij, dan is dat omdat ik zoveel punten beter was. Wie beweert dat Raikkonen de snelste was, is niet eerlijk.

Word je boos, als ze dat zeggen?

ALONSO: Zulke uitspraken maken me heel pissig, omdat ik lang niet de beste auto had en toch wereldkampioen werd. Maar blijkbaar kan dat nog niet iedereen overtuigen. Weet je, ik vind dat ik dit seizoen fantastisch heb gereden. Stuk voor stuk perfecte races. Maar dat hebben weinig mensen gezien. Voor de meesten was Alonso de kerel die Raikkonen niet kon volgen, maar door omstandigheden de meeste punten heeft. Ja, daar heb ik het moeilijk mee.

Is dat nieuw, dat gebrek aan respect?

ALONSO: Het is nooit anders geweest. In 2003 was ik amper tweeëntwintig, piepjong en vooral onervaren. Maar ik won wel een koers, in Hongarije. En als je dan vorig jaar bekijkt: ik had een verschrikkelijke auto maar werd vierde in het kampioenschap. Ik kan me niet herinneren dat iemand me daarvoor een schouderklopje is komen geven. Dit jaar win ik dan ‘omdat ik veel geluk heb’. Toen Schumacher vorig jaar alles won, stond de hele wereld te kwijlen. Toen vergat iedereen dat hij de beste banden had, de beste auto, en vooral veel geluk. Het geluk van altijd op het juiste moment in het juiste team te zitten. Nu wordt Alonso wereldkampioen omdat hij de geluksvogel was en Raikkonen de pechvogel. Zo gaat dat.

Hoe verklaar je dat? Zit de Formule 1 zo in elkaar?

ALONSO: Nee, dat is het niet. De oorzaak ligt bij mijn nationaliteit, denk ik. Ik kom uit een land dat geen splinter traditie heeft in deze sport. Ik merk dat de meeste mensen in Spanje nog altijd verrast zijn dat die kleine jongen uit Oviedo wereldkampioen kon worden.

Er heerst nu toch een heuse Alonso-mania in Spanje?

ALONSO: O ja, en daar ben ik trots op. Drie jaar geleden kwamen de koersen niet eens op de Spaanse televisie, nu zitten bijna zeven miljoen mensen voor de buis. Maar dat ongeloof leeft nog altijd een beetje, hoor.

Hoe ga je om met die Alonso-mania?

ALONSO: Ik kan niet meer rustig op restaurant gaan in Barcelona of Madrid. En ik moet uitkijken in het verkeer, want voor ik het weet staan honderd mensen rond de auto om een handtekening te vragen en zit de hele stad vast. Maar je zal me daar nooit onaangename dingen over horen zeggen. Het publiek is fantastisch. Over de pers heb ik wel al dingen gezegd die niet leuk waren. De journalisten maken het soms nogal bont. Ze kampeerden dit seizoen meermaals voor mijn ouderlijke woning om foto’s van mijn ouders te nemen terwijl ze aan de ontbijttafel zitten, of meer van die onzin. Mijn familie wordt echt achtervolgd. Dat is niet fair. Ik ben het hele weekend op het circuit ter beschikking van de pers. Als de koers gedaan is, moeten ze me met rust laten. En ze moeten vooral mijn ouders met rust laten. Zelf heb ik er gelukkig niet al te veel last van, want ik woon in Engeland en daar kan ik me gerust op straat begeven zonder dat iedereen me herkent. Ik kom maar om de twee maanden in Spanje, om wat tijd door te brengen bij mijn ouders. En dan is het alleen wat uitkijken op de luchthaven. Het valt dus wel mee.

Als wereldkampioen kun je heel belangrijk worden in Spanje.

ALONSO: Voor de geschiedenis van de Spaanse sport is dat inderdaad een belangrijk moment…

… ik bedoelde eigenlijk: je krijgt nu veel macht. Rallyrijder Carlos Sainz, ook wereldkampioen in zijn discipline, belt de koning op als hij zin heeft om met de man te gaan tennissen. Zo’n wereldtitel opent veel deuren.

ALONSO: Ja, dat besef ik. En veel deuren staan nu al open voor mij. Maar ik duw ze lang niet allemáál open. Zo zit ik niet in elkaar.

Kun je omgaan met je sterrenstatuut?

ALONSO: Voor mij is dat onbelangrijk. Als ik er volgend jaar niet meer aan te pas kom of een paar keer blunder, dan valt mijn ster zo in zee. Ik probeer me gewoon te concentreren en mijn best te doen. Nu oogst ik succes en is iedereen vol lof, maar er komen ook moeilijker tijden. Als je sterk wil zijn voor die momenten, mag je je niet laten meeslepen door de euforie als het goed gaat.

De Spaanse journalisten zijn je altijd blijven steunen, hoewel je tijdens het weekend van de Spaanse Grand Prix ongemeen scherp uit de hoek kwam. Je had het over de bedenkelijke kwaliteit van de Spaanse pers.

ALONSO: Scherp uit de hoek? Niet meer dan anders. Ik zeg altijd mijn gedacht. Soms is dat goed en wordt het gewaardeerd, soms niet. Zo is het leven. Wat ik toen zei was trouwens helemaal terecht. Ik zei het al: Spanje heeft geen F1-cultuur. We hadden nog nooit rijders die koersen wonnen en wereldkampioen werden. Iedereen moet daar nu mee leren omgaan, ook de pers. En dat valt niet altijd mee, want voor hen is F1 compleet nieuw.

Heb jij je gedrag de voorbije maanden bijgestuurd?

ALONSO: Nee. Ik moet daar ook niet over nadenken: ik zeg altijd de waarheid. En in mijn job probeer ik zo professioneel mogelijk te zijn. Zo snel mogelijk rijden en zo veel mogelijk winnen. En privé heb ik nog altijd dezelfde vrienden als vroeger.

Die kijken nu toch wel anders tegen je aan?

ALONSO: Nee, waarom zouden ze?

Ze zullen niet de enigen zijn die de voorbije twee of drie jaar geprobeerd hebben om met jou bevriend te raken.

ALONSO: Ja, maar die laatsten zijn geen échte vrienden, he. Ik weet heus wel hoe ik daarmee moet omgaan. Niet dat ik op die mensen neerkijk, want ik heb respect voor iedereen. In de paddock probeer ik ook om iedereen vriendelijk goeiedag te zeggen. Dat is mijn plicht. Maar het betekent niet dat ik ook met iedereen bevriend moet zijn.

Wat voor jongeman was Fernando Alonso geworden zonder de Formule 1?

ALONSO: Een heel gewone jongen, die een rustig leven leidt en veel sport beoefent. Ik ben dol op voetballen en fietsen. En misschien was ik nu bijna van de universiteit af.

Zou je gaan studeren zijn?

ALONSO: Ja, ik was zeker naar de universiteit getrokken. Om wiskunde te studeren, wiskunde was mijn beste vak.

Maar het werd dus autoracen: na drie seizoenen als eerste rijder bij Renault én een wereldtitel, heb je al een fortuin bij elkaar. Wat doe je met dat geld?

ALONSO: Niets. Of liever: ik weet het niet. Ik weet niet precies hoeveel ik verdien en waar dat geld naartoe gaat. Het zal me trouwens een zorg wezen. Ik hou me niet bezig met die gecompliceerde zaken. Het enige wat me interesseert, is racen en winnen. Ik hoef ook niet zonodig te lopen opsnijden met het nieuwste speeltje, ik heb dat niet nodig om me goed te voelen. Misschien wel omdat we vroeger thuis ook nooit geld hadden om uit de bol te gaan. Mijn ouders zijn bescheiden mensen. Mijn vader knutselde altijd zelf mijn kart in elkaar. Toen ik moest overstappen naar een categorie waarin je een échte kart moest kopen, beslisten we dat ik zou stoppen. We hadden er het geld niet voor. Toen kwam gelukkig een Italiaans team dat me voorstelde om zo’n kart te kopen en mijn reizen te betalen, zodat ik zou kunnen blijven racen. Ik was toen dertien of veertien, en ging alleen in Italië wonen om te kunnen racen.

Als jij niets doet met je geld, wie doet er dan wel iets mee?

ALONSO: Ik heb iemand die zich daar-over ontfermt.

En je hebt vertrouwen in die kerel?

ALONSO: Blind vertrouwen. Hij is mijn vader.

Droomde je als kind van rijkdom?

ALONSO: Ik ben geen dromer en ben het nooit geweest, ook niet als kind. Ik ben heel realistisch ingesteld. Als ik al van iets droomde, dan misschien van voetbal. Ik was supporter van Real Madrid, nu nog. Alleen jammer dat ik me nu moet vermommen om het stadion binnen te kunnen. Maar bij Real spelen was niet voor mij weggelegd, dat besefte ik al zeer vroeg. Net zoals ik er nooit van droomde om Formule 1 te gaan rijden. Dat is helemaal vanzelf gekomen.

Over voetbal gesproken: in de F1-ploeg die geregeld voor het goede doel optreedt, sta je in de spits naast Schumacher. Wie is eigenlijk de beste?

ALONSO:(lacht) Ik natuurlijk. Ik ben veel beter. Michael speelt te egoïstisch, hij ziet alleen de goal en geeft zijn bal nooit af. Hij is geen ploegspeler.

Denk je niet stiekem aan zijn record van zeven wereldtitels? Je bent pas 24.

ALONSO: Nee, daar denk ik niet aan. Volgens mij slaagt niemand er nog in om zijn record te breken. Schumacher kreeg het voor mekaar omdat hij een uitmuntend coureur is, maar ook omdat hij op het juiste moment veel geluk had. Van die zeven titels zat hij minstens vijf of zes keer in de beste auto. Dat kun je van mij niet zeggen, dit seizoen.

Vorig jaar was je in Parijs op bezoek bij Renault. Toen je het gebouw verliet, liep je door een gang met foto’s van rijders die met Renault of een motor van het merk hadden gewonnen. Je bleef staan bij de foto van Michael Schumacher, pakte een pen en trok er een streep door. Was dat een statement?

ALONSO: (lacht) Neenee, dat was geen statement. Ik werd toen al de hele dag gevolgd door een horde journalisten en televisieploegen, het hield maar niet op. Ik was het zat, en dacht: ik geef ze een leuke afsluiter, dan zullen ze het ook wel genoeg vinden. Meer zat daar niet achter.

Je noemt Schumacher ‘een uitmuntend coureur’.

ALONSO: Natuurlijk is hij dat. Daarom vind ik het zo belangrijk dat ik wereldkampioen werd terwijl hij nog actief was. Hij is en blijft de referentie, met zo’n erelijst en zo’n reputatie. Je kunt het vergelijken met de Ronde van Frankrijk winnen terwijl Armstrong nog meerijdt, dat zou ook veel groter zijn dan het jaar nadat hij gestopt is. Het eerste seizoen zonder Schumacher zal veel minder waarde hebben.

Je doorbrak alvast zijn dominantie. Begint nu een Alonso-tijdperk?

ALONSO: Bijgod niet. In Formule 1 is ieder seizoen anders, want je rijdt telkens met een nieuwe auto. Dit was mijn jaar, volgend seizoen is misschien iemand anders aan de beurt. Bovendien had ik dit seizoen uitzonderlijk weinig technische problemen, dat kan snel veranderen in een zo mechanische en delicate sport als Formule 1.

Wanneer begon je echt in de wereldtitel te geloven?

ALONSO: In Australië, de eerste koers, had ik al een goed gevoel. Mijn teamgenoot Giancarlo Fisichella won gemakkelijk de race, en ik raakte van diep in het peloton nog op het podium. Na de Duitse Grand Prix in Hockenheim ging ik er echt in geloven. Ik merkte dat mijn voorsprong op Raikkonen altijd rond die twintig punten bleef stagneren. Nu eens wat minder, dan weer wat meer. Dat was al zo sinds de vierde race van het seizoen. Toen besefte ik dat hij die achterstand maar heel moeilijk zou kunnen goedmaken.

Hoop je dat je wereldtitel de sceptici over de streep zal trekken?

ALONSO: Dat interesseert me niet. In topsport is het volkomen normaal dat iedere atleet zijn supporters heeft, en die zijn per definitie sceptisch voor alle anderen. Ik blijf gewoon mijn best doen. En ik zal ook volgend jaar altijd proberen de waarheid te vertellen, hoewel dat in Formule 1 niet gemakkelijk is. In dit wereldje wordt maar voor de helft de waarheid verteld, daarom hebben sommigen het weleens moeilijk met mijn uitspraken.

Het is niet de eerste keer dat de wereldtitel naar iemand met een tragere auto gaat. Alleen zat dan een zeer ervaren rijder achter het stuur. En jij bent pas 24.

ALONSO: Ach ja, de McLaren was wel sneller, maar ik had ook een uitstekende auto. Zeker in de eerste drie vier races. En wat die ervaring betreft: je mag niet vergeten dat ik toch ook al 21 jaar lang iedere week aan een stuur draai. Van toen ik net kon stappen.

Wat vind je zelf je grootste verdienste?

ALONSO: Dat ik uit een land kom zonder traditie in deze sport. En daardoor nooit op anderen heb kunnen rekenen. Dat ik de Formule 1 bereikte, dankte ik vooral aan mijn prestaties in de aanloopdisciplines. Ik had hooguit een paar sponsors, en drie of vier mensen die me altijd zijn blijven steunen, meer niet. Ja, eigenlijk heb ik deze klus alleen geklaard.

Op wilskracht.

ALONSO: Precies. Ik wil altijd winnen, op het circuit of bij het kaarten, overal. Als ik vroeger in karting niet won, dan keek ik naar dat podium en begon te wenen. Het klinkt pathetisch, maar zo is het. Zelfs nu, in Formule 1, krijg ik het soms nog moeilijk als ik niet gewonnen heb. En ja, ook dan heb ik soms zin om te janken.

Door: Jo Bossuyt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content