Misschien vertrekt ze ooit uit Antwerpen, maar Antwerpen vertrekt nooit uit haar. Actrice Joke De Bruyn over de stad en de stroom in haar leven.

Ze fietst vaak door Antwerpen, zegt ze. ‘Ik val ook vaak, hoor’, voegt ze er lachend aan toe. Haar bestemming is af en toe: de stroom. Zoals zoveel Antwerpenaren heeft ze iets met die stroom. ‘De beweging van de golven. Het gevaar. De spanning. Ik zit altijd met mijn voeten dicht bij het water, haar in de wind. En elke keer vraag ik me af: “Wat als ik nú val…?”‘

Ze vertelt dat ze vroeger vaak afsprak met haar vrienden op een plek aan het Steen. Om te praten, te roken, te drinken uit een fles rode wijn van de nachtwinkel. En op de muren van de Schelde te krassen. ‘Meestal citaten die we ergens gelezen hadden, maar waar we de helft niet van begrepen. Elke keer als we terugkwamen, schreven we er iets bij. Tot op den duur ook mensen die we niet kenden, er dingen begonnen bij te schrijven. Het werd één chaos.’ (lacht)

Drieëntwintig is ze, Joke De Bruyn. Ze is een van die nieuwe gezichten op tv. Actrice in de series Kaat & Co en Kinderen van Dewindt. Een meisje uit Antwerpen en dat merk je. Hoe ze praat, lacht – schatert – haar schuimwijn slurpt, de ene Gauloises na de andere opsteekt. Hoe ze naar een toevallig passerende vriend ‘ oewist‘ roept: Antwerpse flair en zelfverzekerdheid.

En toch. Heel af en toe, tussen twee Gauloises door, zegt ze: ‘Ik weet het ook allemaal niet hoor. Of het dit nu is…’ Dan hoor je in haar stem het gefluister: geef me ongelijk. Ze zal nooit meer 23 zijn en dat wéét ze.

‘Mijn eerste herinnering aan Antwerpen? ( denkt na) Dat is een warme: ik ben opgegroeid in de Seefhoek. Ik zie heel de straat buiten zitten. Stoelen bij elkaar. Eigenlijk is het wel wat vreemd dat ik mij dat herinner, want ik vond die Seefhoek maar een gore, troosteloze buurt. Zeker toen ik begon uit te gaan in de rest van de stad, viel dat op. ’s Avonds moest ik dan met de metro terugkeren en uitstappen aan de halte Schijnpoort. Vier trappen omhoog. En dan door zo’n lange, stinkende tunnel. Ik heb me daar nooit echt veilig gevoeld. Niet dat er ooit iets gebeurd is. Maar ik zag de charme er niet van in.

‘Op school was ik een heel verlegen kind, ik had nooit een mening. Een muurbloempje. En zeer lelijk. ( lachje) Ik weet nog heel goed dat de jongens van mijn klas op een dag een top-tien van de meisjes maakten. Ik stond daar niet in en er zaten maar 11 meisjes in de klas. (schatert)

‘Tot ik op mijn achtste ging acteren bij Kindervreugd: wat onnozel doen op het podium. Maar ik was plots wél iemand. Later heb ik kunsthumaniora – afdeling muzische vorming – gevolgd aan het Sint-Jansplein. Het was vanzelfsprekend dat ik naar Studio Herman Teirlinck zou gaan. Aan het einde van het laatste jaar wilde iedereen het toelatingsexamen doen. De leraar zei: “En gij natuurlijk ook hè, Joke…” Diep vanbinnen wou ik niet liever.

‘Maar het was zo vanzelfsprekend dat ik het niet deed. Ik kwam weleens in de Gounod en die acteurscafés rond de Studio… Ik vond dat veel van die studenten iets fout artistieks uitstraalden. Dat vind ik nu nog. Als je hier in Antwerpen naar het theater gaat, moet je je afvragen: welke uitleg zal ik straks weer verzinnen? Gewoon zeggen “Ik vond het fantastisch”, dat doe je niet. Ik doe dat wel, om dwars te zitten. Nog zoiets: heel wat van mijn vrienden geven hun eerste interviews. Als die verschijnen, hoor ik mensen in mijn omgeving altijd zeggen (haalt de schouders op): ach ja. Alles is: ach ja.

‘Ik ben dan naar de tekenschool gegaan. Dat was geen succes, nee. Vier uur aan een stuk voor een canvas zitten: pfff…. Na twee maanden werd ik zot. Ik was constant aan het schreeuwen, had veel te veel energie… Ik heb dan toch maar mijn toelatingsexamen op de Studio gedaan. Dat viel tegen: het was verschrikkelijk zwaar. Zenuwen! Ik was achttien en voor me zaten alle grote namen van Vlaanderen. Met zo’n (trekt lang gezicht).

‘Maar ik was geslaagd. In het begin ben je euforisch. ” Yes!” Ik was verdoofd van de emoties. “Ikke, hè, ik mag naar de Studio.” Dat gevoel ebde snel weg, hoor.

‘Dat eerste jaar op de Studio ging ik voor het eerst op kot. Het was heel intens: ik fietste van mijn kot naar de Studio naar de Pallieter…. Altijd weer dezelfde driehoek. Ik leefde in een cocon: had geen televisie of radio, wist nauwelijks wat er in de stad gebeurde. Ik weet nog dat er in Antwerpen iets ergs gebeurde – iedereen sprak erover. Maar ik dacht alleen: ” Huh? Waar? Wanneer?” Mijn leven, dat was: de Studio, de Studio, de Studio…’

Slecht! Slecht!

‘Tot de problemen op de Studio begonnen (financiële moeilijkheden en de intussen gerealiseerde fusie tussen Studio Herman Teirlinck en de toneelopleiding van Dora Van der Groen, nvdr.). We hoorden het ene choquerende verhaal na het andere. En altijd weer was er die onzekerheid: zal er straks een leraar zijn? Ik wilde terugvechten. Samen met vrienden hebben we een concert georganiseerd. In plaats van te acteren, belde ik de managers op van Tom Barman, Arno, Raymond van het Groenewoud… “Hallo, ik ben Joke De Bruyn, studente aan de Studio. Zou u geïnteresseerd zijn om gratis…?” De drive die er de avond van dat concert heerste… dat was onvoorstelbaar. Ik zag mei ’68 voor mij, de barricades. Wij, de studenten van de Studio, zouden de geschiedenisboeken halen… Tot iemand zei: “Ik kan helaas morgen niet meer meewerken, want ik moet repeteren voor het eindwerk.” En de anderen één voor één opgaven: “Ik eigenlijk ook…” ‘

Het jaar erna kwam de terugslag. ‘Wij waren voortdurend bezig geweest met die actie en hadden veel te weinig les gehad. De jury riep constant: “Slecht! Slecht!” Of ze deden zo… ( houdt haar handen voor de ogen). Ik besef wel dat dat hun manier was om ons te motiveren, maar bij mij werkte dat niet. Ik had nood aan positieve woorden. Ik dacht voortdurend: waarom heb ik vorig jaar zo hard geprotesteerd? Toch voor die opleiding? Op een repetitie ben ik het dan afgetrapt: “Ik geef het op!” Ik dacht: foert… dat die Studio ontploft.’

Ze zucht, kijkt ons aan, zucht weer. ‘Op dat moment vervloek je Antwerpen, want het is alles wat je hebt. Ik fietste expres in een grote boog rond de Studio, de Pallieter… en die plaatsen waar ik zo vaak kwam. Maar altijd kom je wel iemand tegen die zegt: “Hoe gaat het, Joke?” Dat is het ellendige aan Antwerpen: je kunt hier niet anoniem zijn. Ik wou naar Brussel… weg van die stroom. Het kwam goed, hoor. Ik ben met wat schroom teruggekeerd en heb mijn diploma gehaald.

‘Maar intussen is de Studio wel naar de kloten. Heel jammer, want ik denk dat het een fantastische school geweest moest zijn. Ik vind die school ook nodig. Ooit hadden we een wild plan om alles stil te leggen: een dag geen televisie, geen radio, geen theater… “Kijk beste mensen, zo zou de wereld eruitzien zonder Studio, zonder acteerscholen”.’

Heeft ze nooit schrik gehad voor de toekomst? Het cliché luidt: elke bordenwasser in LA is acteur. ‘Ja… De dag dat ik mijn diploma had, ben ik mij gaan inschrijven bij de VDAB. Ik was ervan overtuigd dat ik geen werk zou vinden. Een week later kreeg ik telefoon van Kaat & Co en Kinderen van Dewindt… Maar nu die series op hun einde lopen, krijg ik wel wat schrik. Ik merk ook hoe het toegaat in die wereld. Onlangs deed ik auditie voor een 50- minutenfilm bij VTM. Ik kreeg telefoon. Ik was niet geselecteerd, zeiden ze, omdat ik een Eén-gezicht was. Komaan! Alsof dat twee gezelschappen zijn die tegen elkaar opboksen. Ik vond dat broodroof. Ik was kwaad en teleurgesteld. Oudere collega’s als Axel (Daeseleire) zeggen me dan: je zou eens moeten weten wat ik allemaal meegemaakt heb… En dan denk ik: waar ben ik in godsnaam aan begonnen?’

Gespletenheid, overal

Een man loopt voorbij.

Proficiaat, hè maske, gaai doe dat goe zene, op den teevee. Amaai, ik zen blaai zene…

Ze lacht wat verlegen en zegt dan: ‘Dank u.’ En tegen ons: ‘Ik heb die ingehuurd.’

Ze vertelt dat het wel wat raar is, bekend zijn. Mensen die je aanspreken, je verwarren met je rol. Op weblogs schrijven: ik heb Joke De Bruyn gezien in de Super GB op de Groenplaats en ze winkelde met die en die… ‘Maar eigenlijk valt het nog wel mee, hoor.’ Dat haar foto metershoog op de Meir hangt, heeft ze nog niet gezien. ‘Meen je dat? Ik ben in geen tijden meer op de Meir geweest.’

Ze zapt door de wereld. Een nacht met haar vrienden uitgaan in Brussel, een dag op auditie in Nederland. ‘Het is dan altijd leuk om terug te komen in Antwerpen. Het gekke is: dan merk je ook hoe anderen ons Antwerpenaars zien. Het is altijd: de stad van het Vlaams Belang.

‘Dat is natuurlijk vreselijk, maar de gespletenheid van de stad frappeert mij. Ik woon nu op ’t Zuid, in het niet-hippe deel, aan de andere kant van de Leien. Een heel gezellige buurt met veel Turken en Marokkanen. Op een of andere manier klopt het samenleven daar. Zoals het op Zurenborg ook klopt. Maar ik hoef de Leien maar over te steken en…. Ik heb een paar jaar opgediend in den Hopper. Wat ik daar allemaal te horen kreeg… Ik ging van tafel naar tafel. Altijd weer dezelfde flarden van gesprekken, diezelfde aanstellerij. Ik dacht voortdurend: doe niet belachelijk! Stel je niet aan! Daar hoef je niet te zeggen dat je op het Vlaams Belang stemt. Niet omdat het Vlaams Belang een vreselijke partij zou zijn, maar omdat het niet politiek correct is dat je erop stemt. Antwerpenaars noemen zichzelf graag wereldburgers, maar ze zitten wel elke avond op hetzelfde terras.

‘Eén keer komen die werelden samen: in mei, als de Sinksenfoor op ’t Zuid staat. Dan zitten de bomma en de bompa met de zeven kleinkinderen en hun beer op het terras van de Hopper. En bestellen een mazout, een filter koffie én een portie bitterballen. Nu, dat zijn toevallig drie dingen die je niet kunt krijgen in de Hopper. Dan krijg je al direct zo’n reactie: ” Doar hedde ze weer zene.” Even dom, even kortzichtig.’

Dolly Parton zong ooit: ‘ You can take a girl out of the city. But you can’t take the city out of the girl.’‘Mmm, zit wel iets in’, zegt Joke. ‘Op dit moment kan ik mij geen leven zonder Antwerpen voorstellen. Ik heb de stad nodig. Op mijn fietstochten door de stad, kom ik altijd wel iets tegen waarvan ik denk: tiens, wat is dit nu weer? Hier gebeurt iets: dat is het mooie aan Antwerpen. Weer die stroom, hè. Als kind had ik ooit een droom om in Antwerpen een groot kunstenhuis op te richten. Nu ben ik daar een stuk minder naïef in. Omdat ik meer dan ooit besef hoe moeilijk het wel is om hier iets uit de grond te stampen. Ik ben nu een stuk aan het schrijven voor kinderen. En voel de tegenstand. Het is echt zo van: “Ach ja, weer een paar onnozelaars die iets willen maken.” Maar als het dan lukt – zoals bij dEUS – roepen ze trots: “Dat komt wél uit Antwerpen, hè.” ‘

Ze steekt nog een Gauloises op. ‘Och’, mijmert ze, ‘als je niet zou moeten vechten – als er geen tegenstroom zou zijn – wat zou er dan aan zijn?’

Stijn Tormans

‘Antwerpenaars noemen zichzelf graag wereldburgers, maar ze zitten wel elke avond op hetzelfde terras.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content