Vijf jaar geleden verhuisde hoofdredacteur Peter Vandermeersch van De Standaard naar de Nederlandse kwaliteitskrant NRC. ‘Ik ben hier wakker geschud’, zegt hij. ‘Mijn visie op journalistiek is stevig aangescherpt.’ Een opvallend streng gesprek over de dood van het politieke interview, het gebrek aan hard debat in Vlaanderen, en het soortelijk gewicht van de openbare omroep. ‘Ik zie te veel dingen die te zwak en te licht zijn.’
‘Mijn ogen zijn hier in Nederland opengegaan’, zegt Peter Vandermeersch. ‘Toen ik nog hoofdredacteur van De Standaard was, stelde ik mij geen vragen bij de manier waarop journalisten en politici in Vlaanderen met elkaar omgaan. Ik herinner mij het trouwfeest van Ivan De Vadder nog: daar was de hele politieke top vertegenwoordigd, van Karel De Gucht tot Freya Van den Bossche. In Nederland is dat ondenkbaar. Als een redacteur hier aan de telefoon een politicus tutoyeert, is de kans groot dat hij daar door een collega op wordt aangesproken.’
Na elf jaar De Standaard – en op het einde ook Het Nieuwsblad – te hebben geleid, werd Peter Vandermeersch (54) precies vijf jaar geleden hoofdredacteur van de Nederlandse krant NRC. ‘Ik kwam hier in een snoepwinkel terecht’, lacht hij. ‘Van een redactie met honderd naar een redactie met meer dan tweehonderd mensen: dat is een enorme luxe. Het betekent onder meer dat we hier de tijd hebben om grondig te discussiëren. Om een artikel door een collega te laten lezen en evalueren: klopt het wel wat er staat, heeft hij het echt zo gezegd, wat bedoelt hij hier precies mee? Zulke discussies zouden bij elke krant verplicht moeten zijn, maar in Vlaanderen had ik het nooit meegemaakt.’
Dat verschil in redactiecultuur tussen Vlaanderen en Nederland heeft niet uitsluitend te maken met mankracht. ‘Het is ook een kwestie van deontologie’, geeft Vandermeersch toe. ‘Ik ben hier echt wakker geschud, mijn visie op journalistiek is stevig aangescherpt. Zeker als het gaat over politieke journalistiek.’
Hij herinnert zich nog het devies van huidig N-VA-senator Pol Van Den Driessche, toen die journalist was. ‘Pol zei altijd dat het geen probleem is om je als journalist met een politicus te bezatten, dat het daarna nog altijd perfect mogelijk is om keihard over hem te schrijven. Maar dat geloof ik dus niet meer. Iemand met wie je te vriendschappelijk omgaat, kun je niet meer genadeloos beoordelen. En dat is wel de bedoeling. Wij zijn de vierde macht. In Nederland nemen we die missie zeer ernstig. Er worden in Vlaanderen goede kranten gemaakt, hoor. En ik wil hier niet de schoonvader uithangen. Maar toch: in Vlaanderen zou het debat over politieke journalistiek wel eens mogen losbarsten.’
Dat zal helaas niet lukken. Wie die kritiek formuleert, wordt meteen weggezet als een verzuurde zeurpiet.
PETER VANDERMEERSCH: En dat is jammer. De eerste Vlaamse krant die het anders aanpakt, zal daarbij winnen. Er is één nadeel: je bent iets minder goed op de hoogte van de interne keuken bij politieke partijen. Maar onze redacteur Tom-Jan Meeus toont hoe het moet. Hij schrijft voor de weekendkrant altijd hét onmisbare stuk om de politiek te begrijpen.
Een redacteur bijna een hele week aan één stuk laten werken: dat is toch een luxe die geen enkele Vlaamse krant zich kan permitteren?
VANDERMEERSCH: Dat is moeilijk, maar het heeft ook met keuzes te maken. De NRC is een stuk dunner dan de Vlaamse kranten. Mede daarom hebben wij meer redacteuren per vierkante centimeter krant. Bij De Standaard ben ik destijds ook in de val getrapt van de steeds dikkere krant. Maar de meeste lezers besteden maar een uur of iets minder aan de weekendeditie: je moet het verschil niet maken met kwantiteit, maar met kwaliteit.
En liever met een politieke analyse dan met een politiek interview?
VANDERMEERSCH: Wel, Tom-Jan Meeus kreeg onlangs een belangrijke prijs voor zijn politieke verslaggeving. En tijdens zijn dankspeech zei hij dat journalisten één ding vooral niet meer moeten doen: politici interviewen.
Omdat het politieke interview dood is?
VANDERMEERSCH: Absoluut. Het politieke interview is dood. Wij doen het sowieso niet zo vaak, omdat het toch niets oplevert, behalve de voorgekauwde verhaaltjes. Tom-Jan ging nog een stap verder: misschien moeten we helemaal nooit meer met politici praten. Een provocerend, maar boeiend idee. Journalisten moeten politici en andere machthebbers beoordelen op hun beleid. Dat moeten ze analyseren.
Is de parlementaire controle in Nederland ook niet steviger?
VANDERMEERSCH: De controle van het volk op de besluitvorming wordt hier ernstiger genomen, ja. Dat merk je ook bij het debat over Europa. België heeft een deel van zijn soevereiniteit bijna geruisloos afgestaan aan Europa. In Nederland wordt daar hard over gediscussieerd. En een minister die het parlement voorliegt, moet hier zonder meer aftreden.
Onze minister van Energie Marie-Christine Marghem, die het parlement nogal gebrekkig informeerde over de kernuitstap, zou hier niet overleven?
VANDERMEERSCH: Absoluut niet. En terecht. In België staan we daar te weinig bij stil, maar het parlement vertegenwoordigt het volk. En het volk beliegen is een schande.
Reizen uw journalisten weleens mee naar verre buitenlanden op kosten van een minister of burgemeester?
VANDERMEERSCH: Nee, ook dat doen wij hier niet. Als een journalist van ons meereist met een minister, betalen wij zijn ticket terug. Dat doen we trouwens ook als we meevliegen met een bedrijf of een reisorganisatie.
Omdat de journalist anders een gratis copywriter is?
VANDERMEERSCH: Daar komt het op neer. Daar moet je als krant altijd goed voor uitkijken, dat je geen stukjes schrijft die eigenlijk gratis reclame zijn voor de betrokkene, die zich in de handen wrijft omdat hij geen advertentie hoeft te betalen. U kent de boutade: nieuws is wat iemand niet graag gedrukt ziet staan, de rest is public relations. Een journalist moet lastig zijn, een luis in de pels. Niet alleen van de politiek, maar van alle instanties die macht hebben, van wielerploegen tot multinationals.
Wat vindt u van het devies dat de VRT tegenwoordig koestert, dat journalistiek vooral constructief moet zijn?
VANDERMEERSCH: Ik snap dat niet goed. Journalistiek moet helemaal niet constructief zijn. Journalistiek moet grondig zijn, moet goed zijn, moet vervelend zijn voor machthebbers. Natuurlijk moet een journalist niet met een groot kanon op elke mug schieten. Hij moet werken zoals een onderzoeksrechter: à charge en à décharge.
Bij goed beleid moet ook dat gemeld worden.
VANDERMEERSCH: Uiteraard. Een van onze redacteurs deed onlangs een onderzoek naar de kunstsubsidies in Nederland. Veel mensen gaan ervan uit dat het daar slecht mee gesteld is, maar dat blijkt na grondig onderzoek enorm mee te vallen. Dat was een zeer interessant artikel. Maar het vertrekpunt van die verslaggever was niet: constructief zijn. Bij de VRT leidt dat devies tot een aantal uitwassen, heb ik de indruk.
Geef eens een voorbeeld?
VANDERMEERSCH: Onlangs opende Het Journaal met het nieuws dat er een bank is die vier procent rente geeft. Toen dacht ik meteen: so what? Wat later zag ik een lang item over de economische activiteiten die worden ontplooid op de luchthaven in Zaventem. Tja, het zal wel, dat daar economische activiteiten worden ontplooid. Waarom moeten wij daar minutenlang naar kijken? Maar goed, constructieve journalistiek is momenteel niet het grootste probleem van de openbare omroep, denk ik.
Wat dan wel?
VANDERMEERSCH: Ik wil geen overdreven grote woorden gebruiken, maar toch denk ik soms dat de VRT de weg kwijt is. Ik zie te veel dingen die te zwak en te licht zijn. Het Kibbelkabinet, bijvoorbeeld, de nieuwe interviewformat op sociale media: dat is zo studentikoos, het is echt onbegrijpelijk. Of neem Volt, toch ook een programma van de nieuwsdienst: daarin zag ik onlangs een filmpje over vrouwen die gingen joggen met een speciale beha van Triumph. De vraag was of mannen anders naar hen keken.
Volt is wel een breed en toegankelijk programma op Eén.
VANDERMEERSCH: Ja, maar zo’n item over beha’s is gewoon flauwe zever. De lat moet hoger. De VRT moet de standaard zetten. Ander voorbeeld: toen Stefan Hertmans Oorlog en Terpentijn publiceerde, werd hij uitgebreid geïnterviewd in Buitenhof op de Nederlandse televisie. Wat deden ze bij de VRT? Ze lieten hem drie fragmentjes kiezen als mediawatcher in De zevende dag. Dat is niet ernstig. Of neem Radio 1: al te veel moet tegenwoordig leuk en luchtig en giechelachtig zijn. Ik erger mij daar steendood aan.
Zegt de man die als hoofdredacteur van De Standaard elke dag een itempje over De slimste mens op zijn voorpagina zette.
VANDERMEERSCH: Elke dag? (lacht) Dat denk ik niet. Maar ik heb meegedaan aan de verbreding, dat is zeker waar. En ongetwijfeld ben ik soms te ver gegaan. Mijn opvolger heeft een aantal dingen die ik krom had gemaakt, ondertussen weer rechtgezet. Dus ja, dat geef ik toe. Maar er is een verschil tussen een commerciële krant en een openbare omroep. Laten we daarover toch eens discussiëren. De VRT heeft bijvoorbeeld geen enkel serieus debatprogramma. In Nederland zie je er elke avond een stuk of vier.
Hoe verklaart u dat verschil?
VANDERMEERSCH: Nederland kent als calvinistisch land natuurlijk een cultuur van het woord. Mensen zijn recht voor de raap en zoeken het debat op. Veel mensen hebben een mening, het is niet toevallig dat Twitter hier zo populair is. Kranten en televisiezenders koesteren die meningen ook. Zij vinden van zichzelf dat zij een rol te vervullen hebben in het intellectuele debat. Vlaanderen is daar blijkbaar bang van. Echte, harde mediakritiek bestaat in Vlaanderen ook niet.
Omdat de meeste journalisten denken dat niemand daarin geïnteresseerd is: de media over de media, dat vinden ze te incestueus.
VANDERMEERSCH: Dat vind ik een te gemakkelijke uitvlucht. Zeker over televisie moet je als krant een sterke, onderbouwde en harde column hebben. Het is een massamedium dat ons leven bepaalt, het is de bril waardoor we naar de wereld kijken. Daar moeten we toch over debatteren? Dat is toch cruciaal? Ik ben een late leerling op dat vlak, maar ik hou enorm van de stukken die wijlen Johan Anthierens schreef: scherp, provocerend.
U werkte nog maar pas bij de NRC en u werd in uw eigen krant al ‘een idioot’ genoemd, door columnist Youp van ’t Hek.
VANDERMEERSCH: Ik ben er nog altijd trots op dat ik die column heb laten verschijnen. Youp had, terecht overigens, kritiek op een artikel dat wij na het ongeval van prins Friso hadden gepubliceerd. Hij vergeleek mij met Evert Santegoeds, de hoofdredacteur van Privé. En dat moet kunnen. Een columnist moet de grootst denkbare vrijheid hebben. In Nederland wordt dat gekoesterd, door elke krant. Als ik ook maar één letter aan die column had veranderd, zou ik daarop zijn aangesproken door de redactieraad.
In Vlaanderen is zo’n column ondenkbaar.
VANDERMEERSCH: Dat weet ik niet. Ik denk wel dat ik het daar destijds bij De Standaard erg moeilijk mee zou hebben gehad. Maar vandaag vind ik het moedig dat de krant een wekelijkse column publiceert van Dyab Abou Jahjah. Er zijn mensen die mij zeggen: ‘Bij jou zou dat niet waar geweest zijn.’ Maar dat klopt niet, ik vind het net goed dat scherpe stemmen aan het woord komen.
Hoe kijkt u naar de Vlaamse politiek?
VANDERMEERSCH: Het valt mij op hoe snel ik daarvan vervreemd ben geraakt. Vijf jaar geleden, toen ik hier begon, was de N-VA nog niet overal doorgebroken. Vandaag heeft die partij overal het heft in handen. En een heleboel van haar mandatarissen heb ik nog nooit ontmoet. Ik volg het niet meer op de voet. Het valt mij ook op hoe weinig wij over elkaar weten. Onlangs vroeg ik tijdens een lunch met vijftien NRC-redacteuren wie de minister-president van Vlaanderen is. Niemand wist het.
Dat meent u niet.
VANDERMEERSCH: Er zat gelukkig niemand van de buitenlandredactie bij. Die zullen dat wel weten. Ik geef in november dit jaar de zogenaamde Pacificatielezing, over de twee publieke opinies in Vlaanderen en Nederland, en hoe weinig wij over elkaar weten. Wij kijken nauwelijks naar elkaars televisieprogramma’s, wij lezen elkaars kranten niet. Vooral de Nederlanders weten weinig over Vlaanderen. Zoals Jeroen Brouwers ooit schreef: geen Nederlander ligt er wakker van, geen Vlaming kan ervan slapen.
Lijken Nederland en Vlaanderen ook op elkaar?
VANDERMEERSCH: Nederland lijkt soms meer op Vlaanderen en België dan het zou willen. Justitie rammelt hier aan alle kanten, de taxshift krijgen ze hier niet van de grond, en aan politieke instabiliteit heeft Nederland ook geen gebrek. Ik denk dat Nederland met drie fundamentele crisissen kampt: die van zijn identiteit, die van zijn welvaartsstaat en die van zijn vooruitstrevendheid. Het vroeger zo liberale Nederland ligt met zichzelf in de knoop. Over softdrugs en prostitutie wordt hier bijvoorbeeld volop gedebatteerd.
En hoe staat het met het multiculturele debat? De Schilderswijk in Den Haag vloog vorige week in brand, na de dood van een Arubaan door politiegeweld.
VANDERMEERSCH: Het is niet zeker of het racistisch geïnspireerd was, maar het ging in elk geval om buitensporig politiegeweld. Het komt erop neer dat die man vermoord is door de politie. Dat is een bedreiging voor de rechtsstaat. Het is duidelijk dat Nederland helemaal niet het liberale en tolerante gidsland is waarvoor het zichzelf al die jaren heeft gehouden. Het kan hier op elk moment exploderen, zoals we in Den Haag hebben gezien.
Is het debat over racisme in Nederland volwassener?
VANDERMEERSCH: Dat denk ik wel. In Vlaanderen blijft het nogal gemakkelijk steken in oppervlakkigheden. Uit een soort gemakzucht ook: we hebben geen zin om daar eens grondig over na te denken. Neem de discussie over Zwarte Piet. In Vlaanderen werd daarmee gelachen, terwijl dat debat echt ergens over gaat. Als gekleurde mensen die traditie als kwetsend ervaren, moeten we daar rekening mee houden.
Loopt Nederland toch niet achter op Vlaanderen? Bij ons brak het Vlaams Blok al door begin de jaren negentig. Pim Fortuyn en Geert Wilders pas tien jaar later.
VANDERMEERSCH: Het is moeilijk om die twee vormen van populisme met elkaar te vergelijken. Het Vlaams Blok had wortels in de collaboratie, dat was bij Pim Fortuyn en later bij Geert Wilders absoluut niet het geval. Het mooie is wel dat Nederland jarenlang van zichzelf heeft gedacht dat het immuun was voor dat ranzige populisme. Hier werd een beetje neergekeken op Vlaanderen, zelfs. Het was een hele klap om vast te stellen dat zoiets ook in Nederland mogelijk is. Dat getuigt toch van enige naïviteit.
Was u vroeger ook niet naïef? Ik herinner mij dat u destijds bij elke overwinning van het Vlaams Blok en later Vlaams Belang schreef dat u zo verbijsterd was.
VANDERMEERSCH: Wat mij verbijsterde, was dat alle media die partij elke keer opnieuw zo zwaar onderschatten. Dat begreep ik niet.
U was bij de kwaliteitspers de eerste om het cordon médiatique te doorbreken: u liet VB-mandatarissen aan het woord en berichtte vaak over de partij.
VANDERMEERSCH: Ja, ook bij het cordon sanitaire had ik dubbele gevoelens. Als je ziet wat hier gebeurd is met Geert Wilders, had het VB veel eerder stemmen kunnen verliezen. Wilders is een stuk van zijn geloofwaardigheid kwijtgeraakt toen hij deel uitmaakte van de zogenaamde gedoogcoalitie: toen het lastig was, liep hij weg. Vandaag is hij een wat lege pop die staat te roepen terwijl iedereen de schouders ophaalt. En toch heeft de nummer twee van zijn partij een hele tijd een wisselcolumn gehad in onze krant.
Bij De Standaard hebt u ook ooit een opiniestuk van Filip Dewinter gepubliceerd.
VANDERMEERSCH: Nadat hij keihard was aangepakt door wijlen Gerard Mortier. Terecht, overigens, ik was het helemaal eens met Mortier. Maar ik vond het intellectueel oneerlijk dat Dewinter daar niet op mocht reageren. Als opiniepagina’s de plek zijn waar pennen elkaar kunnen bestrijden, moet Dewinter ook aan het woord kunnen komen. Al waren Tom Lanoye en vele anderen toen wel boos op mij.
Terwijl Lanoye, en vele andere tegenstanders van het Vlaams Belang, het spreekrecht van Dewinter misschien net zouden moeten verdedigen?
VANDERMEERSCH: Inderdaad. Lanoye en vele anderen zouden voor Dewinter op de bres moeten staan. Zolang niemand oproept tot geweld of op een andere manier de wet overtreedt, moet het debat volledig vrij zijn. Zo heb ik destijds Mia Doornaert ook altijd veel ruimte gegeven in de krant, hoewel ik het vaak met haar oneens was.
U hebt hier ook al op uw donder gekregen van intellectueel Nederland. Schrijver Geert Mak vond een paar jaar geleden dat u zijn lijfkrant om zeep hielp.
VANDERMEERSCH: Die kritiek brengt mij niet van de wijs. In Vlaanderen wordt daar wat smalend over gedaan, als ik word aangepakt, maar het hoort erbij. Als je een krant aan het verbreden bent, is het normaal dat je zulke reacties krijgt. Natuurlijk ga je soms uit de bocht, maar het leuke aan een krant is dat je de volgende dag meteen kunt bijsturen. Ik begrijp mensen zoals Mak wel, maar als we willen dat ook jonge lezers deze krant als hun lijfblad blijven beschouwen, moeten we veranderen en verbreden.
Is de oplage niet aan het dalen?
VANDERMEERSCH: De papieren oplage daalt met twee à drie procent per jaar, zoals de rest van de markt. Maar een groot stuk van die teruggang wordt digitaal goedgemaakt.
Is uw concurrent de Volkskrant momenteel niet aan de winnende hand in de strijd om het marktleiderschap?
VANDERMEERSCH: We zijn elkaar waard, maar de Volkskrant is iets groter dan de oplage van de NRC en onze ochtendeditie nrc.next bij elkaar opgeteld. De collega’s van de Volkskrant kunnen iets sneller schakelen dan wij: als er vandaag iets gebeurt, staat het morgen vaak al goed bij hen. Wij zijn iets trager en bedaagder, maar grondiger op de wat langere termijn. De strijd tussen De Standaard en De Morgen was destijds ook heel hard. Maar wij hebben elkaar de lucht in geconcurreerd. Dat gebeurt hier nu opnieuw.
Het gekke is dat Christian Van Thillo, eigenaar van De Morgen, vandaag ook eigenaar is van de Volkskrant. U neemt het opnieuw tegen elkaar op.
VANDERMEERSCH:(lacht) Juist, het is mijn lot om overal Christian Van Thillo tegen te komen. De strijd is heftig, maar relatief ridderlijk. Ik kan met mijn concurrenten door dezelfde deur. Wij delen geen slagen onder de gordel uit.
Nee? Toen u pas hier was, zei u dat de Volkskrant onbetrouwbaar is.
VANDERMEERSCH: Dat was een domme uitspraak. Had ik niet moeten zeggen.
Later zei u dat Sylvia Witteman, columniste bij de Volkskrant en partner van de hoofdredacteur daar, bij u had gesolliciteerd. Ook dat was niet waar.
VANDERMEERSCH: Toen ben ik te snel geweest. Ik had op de redactie van iemand gehoord dat zij belangstelling had om voor ons te werken. Maar zij had niet gesolliciteerd. Helaas, want ik vind haar heel erg goed, ik wilde graag dat ze voor ons kwam schrijven. Ik had die opmerking ook gemaakt met iets meer tongue in cheek dan men zich nu herinnert.
U hebt Rob Wijnberg, initiatiefnemer van het digitale platform De Correspondent en een van de interessantste journalisten van dit moment, ontslagen bij nrc.next. Was dat wel zo slim?
VANDERMEERSCH: Rob moest weg als chef van de ochtendeditie. Hij was een nicheproduct aan het maken, en dat kon niet. Maar ik had met hem een overeenkomst moeten sluiten waardoor hij zijn plannen in de schoot van NRC had kunnen uitvoeren. Ik had de verschillen tussen ons moeten kunnen overbruggen.
NRC is sinds begin dit jaar eigendom van het Mediahuis, uw vroegere werkgever die onder meer De Standaard en Het Nieuwsblad uitgeeft. Een goede zaak?
VANDERMEERSCH: Jazeker, we maken opnieuw deel uit van een mediagroep. De voorbije jaren waren we eigendom van Egeria, dat behalve in kranten ook in badkamertegels investeert. Zij waren een strenge huisvader, maar hebben een gezond bedrijf van ons gemaakt. Er was overigens veel belangstelling, niet alleen van het Mediahuis. Het gekke is dat de ene ons waardeerde voor onze papieren krant, en de andere voor onze digitale strategie. Dat wijst erop dat de sector niet meer precies weet wat nu waarde heeft.
Wat denkt u?
VANDERMEERSCH: Papier en digitaal zullen allebei belangrijk blijven. Vandaag maken wij tachtig procent van onze omzet en negentig procent van onze winst met de verkoop van onze papieren krant. Maar de verschuiving naar digitale abonnementen is volop bezig. Het best verkochte abonnement aan nieuwe lezers bestaat uit vijf dagen digitaal en de papieren krant in het weekend. Het voordeel van de digitale krant is dat je die al rond de middag kunt downloaden, terwijl de papieren versie pas om halfvijf in de bus valt.
Zou de krant overleven als iedereen zo’n abonnement nam?
VANDERMEERSCH: Ja. Voor de lezer is het goedkoper, maar voor ons blijft de winstmarge ongeveer hetzelfde. Het goede nieuws is dat mensen wel degelijk bereid zijn om te betalen voor inhoud, ook als ze die alleen op de tablet of smartphone kunnen lezen. Gelukkig, want ik geloof niet in gratis journalistiek.
U hebt die nochtans zelf geïntroduceerd in Vlaanderen, met de website van De Standaard. Zo hebt u de lezer gewoon gemaakt aan gratis nieuws.
VANDERMEERSCH: Ik weet het, op krantencongressen noemt men dat the original sin, de erfzonde. Niet ten onrechte. Ik heb er mee voor gezorgd dat de lezer het gewoon is om kwaliteitsinformatie gratis te krijgen. Maar dat is dus zottigheid, daar zijn we volop van teruggekomen. Al was er bij De Standaard wel een goede reden om die website gratis te maken: het was een manier om aan de jonge lezers te tonen dat we mee waren.
Bent u niet bang dat het Mediahuis uw redactie zal willen afslanken?
VANDERMEERSCH: Nee, daarover hebben we goede afspraken. Ook bij de Volkskrant is er geen sprake van inkrimping van de redactie. Terwijl Christian Van Thillo in Vlaanderen ook kranten maakt met een veel kleinere bezetting. Ik heb trouwens ook afgesproken met het Mediahuis dat ze mij niet in louter bestuurlijke functies moeten zetten. Ik hoef niet naar de bovenste verdieping.
Is het niet uw ultieme ambitie om ooit de VRT te leiden?
VANDERMEERSCH: Nee. Alleen maar managen zou niets voor mij zijn. Daarvoor ben ik te veel journalist.
Wat brengt de toekomst dan?
VANDERMEERSCH: Ik wil hier de komende jaren nog niet weg, maar de kans bestaat dat ik ooit opnieuw wil schrijven. Misschien zou het een interessante oefening zijn om eens terug te keren naar Vlaanderen en op een andere manier aan politieke journalistiek te doen. (lacht) Zou dat lukken, puur afstandelijk, op z’n Nederlands? Of word ik dan een paria, die van niemand nog informatie krijgt? Dat zou mij wel benieuwen.
DOOR JOËL DE CEULAER, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘Een journalist moet helemaal niet constructief zijn. Een journalist moet lastig zijn.’
‘Ja, ik heb meegedaan aan de verbreding. En ongetwijfeld ben ik soms te ver gegaan.’