Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Met haar foto’s en video’s duikt Elke Boon in donkere domeinen, afgetast door een licht dat diepe verborgenheden aan de oppervlakte brengt. Een grote tentoonstelling van een kleine wereld, in De Brakke Grond in Amsterdam.

Het is een wereld waar de zon nooit schijnt. De tocht erheen vergt een voetreis door de kou. Onnaspeurbaar op de landkaart, grenst hij met stelligheid aan de onze. Noem het een onderwereld, hoewel niet de wet van de dood en de vergetelheid er heerst, maar veeleer die van de onschuldig spelenden en hun vrijheid. Hij heeft zijn eigen continenten, zeeën, eilanden en archipels. Het is ook: een onderwereld in ons, in Elke Boon (33) die er uit pure fascinatie in afgedaald is. Ze moet tien jaar geleden al aan de grote trek begonnen zijn. Ze maakte jassen uit beenderen, visgraten of spijkers (boetekleed, bezinningskleed?). Als leerling in de modeklas stopte ze droge rijst en rode bonen in de kleren die ze ontwierp, en beschouwde ze als ‘overlevingspakken’. Tegen het oordeel van de jury in vond ze haar kleren mislukt, niet zozeer omdat ze niet te dragen waren, maar omdat de mode en de tijd eruit spraken, terwijl ze eigenlijk iets met de mensen wou, tijd- en modeloos.

De Vlaamse kunstenares bleef zich sindsdien omschrijven als iemand van ‘het kleine werk’, wat velen zand in de ogen moet hebben gestrooid. Sinds de publicatie van het boek Monologen (uitg. Ludion) en haar solotentoonstelling in De Brakke Grond in Amsterdam (tot 26.1) zijn haar foto’s, videofilms en -installaties eindelijk in hun samenhang traceerbaar als een volgehouden verkenning van kleine, afgesloten domeinen, vaak gehuld in het donker, en afgetast door een licht dat op poreuze, dieper gelegen verborgenheden stuit en ze naar boven brengt, aan de oppervlakte van het beeld. Zo gebeurt het dat ‘dingen zich omdraaien in hetzelfde beeld’.

In 1995 sprak ze kleine kinderen aan en vroeg of ze hen mocht volgen naar hun stek, de plaats waar ze zich in hun eentje terugtrekken en spelen. Sandrine, Liza, Ian, Yana en de anderen zijn, in zwart-wit, gefotografeerd alsof ze alleen op de wereld zijn. Op hun nest gepakt, lijken ze er al uit gevallen. Op hun naakte lijfje of dun laagje kleding liggen een wit licht van wisselende felheid en halfschaduwen verdeeld, terwijl de schrale omgeving met een geheimzinnig duister flirt. Onwetend waarom ze moeten worden gefotografeerd maar blind vertrouwend op degene die erom vroeg, laten ze zich zien zoals ze zijn, alsof de camera de lieve, zachte persoon erachter is. Met ingespannen blik houdt Liza haar de vogel voor, die groot en zwart en dood is, hem tillend aan de toppen van de wijd gespreide vleugels. Sandrine knijpt, het hoofd half opzij wendend, de ogen dicht. We weten niet of ze zich instinctief afschermt tegen het felle licht of gewoon diep in haar eigen wereld verzonken is.

FYSIEKE TROTS

‘Weet je, ik zie ze zeer graag’, zegt Elke Boon. ‘Ze zijn allemaal zeer mooi, zeer sterk en mysterieus. Wat zij denken en zijn, is niet van ons. Wij gaan nooit meer zijn zoals zij. Ik kan mij niet meer voorstellen hoe het is om mij zo te voelen. Ze hebben de meest vrije blikken van allemaal. Nooit meer, zelfs als wij in de zetel naast haar gaan zitten, zullen we nog van haar wereld zijn. En daarom is het zo donker, en zijn zij zo licht.’

Voor de jonge vrouwen, van ongeveer dezelfde generatie als Elke Boon, had de grote onttovering door het werkelijke leven al plaatsgevonden, toen ze zich in de tweede helft van de jaren negentig door haar lieten benaderen, in vertrouwen nemen en thuis fotograferen. In het zich blootgeven voor een camera lag al het bewustzijn van de taxerende blik besloten en van de noodzaak om erop te reageren. Eensluidend beantwoorden ze, door de fotograaf in hun hemdje gezet, de perforatie van hun intimiteit met een soevereine tegenblik waarin schijnbare onderwerping in feite van ongenaakbaarheid getuigt, gespeelde ontreddering niets anders dan een uitdagend afwachten is, zwakheid op niet vermoede kracht wijst.

Het vergt meer dan een snel oordelende blik om in de fotoreeks van magere meisjes die hun zelf aangebrachte verminkingen tonen, geen portretten van zielige, broze pubers in de randzone van de maatschappij te zien. De bloedige krassen op het lichaam van deze jonge volwassenen zijn door hen aangebracht in een poging om controle te krijgen op zichzelf en hun leven. Ze mogen als sieraden worden gezien. Wat de meesten onder ons als symptomen van ziekelijk gedrag beschouwen, zijn eigenlijk uitingen van fysieke trots in situaties waarin iemand, om welke reden dan ook, niet de plaats in de wereld heeft die bij haar past. Dan kunnen we wel van kwetsuren spreken, maar niet van een nederlaag.

Dat zijn de ‘dingen die zich omdraaien in hetzelfde beeld’. Indien die er niet zouden zijn, dan was Elke Boon er wel nooit aan begonnen. Mensen die een kant laten zien die we niet van hen verwachten, situaties die anders in elkaar zitten dan op het eerste gezicht lijkt, dat is doorgaans niet het werk van fotografen in de nieuws-, de mode- of de seksindustrie. Het is de passie van iemand die bij zichzelf, de kijker en de mensen die ze voor haar lens brengt een alerte blik verwacht. Om die te onderhouden, gaat ze op haar gevoel af, en kiest alleen ‘wie iets heeft wat je niet direct ziet, maar dat ik weet dat ik kan vangen. En waarmee je iets dat verscholen zit en dat heel schoon is, naar boven zou kunnen brengen.’

Naar gelang van de gevoeligheid van de persoon en van het moment, maakt ze gebruik van de zacht onthullende sluier van het fotograferen in zwart-wit of de volledige ontsluiering en fixatie door kleur. Alleen dan kleur, wanneer ‘die persoon de neiging heeft om meer van zichzelf te laten zien.’ Toen ze vanaf 1997 korte loopvormige videofilms begon te maken, werden de personen personages, in hun verondersteld handelen evenwel beperkt door eenzelfde innerlijke opsluiting en acute fysieke fixatie als hun voorgangers op de foto’s. Het meisje dat in Tape manisch haar borsten met kleefband probeert in te binden, ervaart het eigen lichaam als een vreemd omhulsel dat ze zo wil kneden ‘ tosqueeze it into heaven’, terwijl haar seksegenote in Drawings de zones rond de tepels, ogen en buik met het rode potlood bijkleurt, in een wanhopige poging om te beantwoorden aan een verwachtingspatroon van vrouwelijke verleidelijkheid.

Kijkend naar Dress, waarin iemand er maar niet in slaagt om zich te ontdoen van het als hinderlijk ervaren kleedje, ontstaat de indruk dat Elke Boon er haar eigen geworstel om zich van overtollig textiel (mode) te ontdoen en om het leven (kunst) te omarmen, op een komische manier in afgebeeld heeft. Minder onschuldige vormen van beklemming krijgen gestalte in de Container (2001) waarin een vrouw opgesloten of verstopt zit, en Train (2001), over een nachtelijke confrontatie tussen een zwerfmeisje en een opdoemend treingevaarte. De enerverende score en de grote suggestiviteit in lichtgebruik en montage zorgen voor een spanning die aan het ondraaglijke grenst, terwijl het gecreëerde mysterie wel tot een ontlading, maar niet naar een verlossend einde leidt. Alle vragen blijven open, verbanden met analoge situaties uit de grauwe werkelijkheid liggen voor het rapen, al vermijden ze soeverein elke letterlijkheid.

EEN KLEINE ELEVATIE

In het ondergrondse, met water gevulde labyrint waarin de videofilm Bunker (2002) zich afspeelt, kopiëren kinderen spelenderwijs de regels en de machtsverhoudingen die ook in de echte wereld gelden. Onderwerpers en onderworpenen, zij die gewapend zijn om te overleven en zij die het niet zijn. De idee voor de film ontstond toen Boon in het journaal beelden zag van Palestijnse kinderen die om en rond de echte tanks doodleuk oorlogje aan het spelen waren.

De persistentie van het droomachtige beeld van een waaierend kleedje in enkele korte films, maakt het klimaat waarin opstijgen uit het omringende grauw een poëtische evidentie wordt. In Spook (1999), opgenomen langs de berm op een grote weg in het donker, verandert het door de wind in beweging gebrachte stuk witte papier dat aan een struik is blijven haperen, in een heks op een bezem, in een droom gezien, tenzij het de kleine elevatie van een danseres zou zijn, tijdens een moment van eeuwigheid op eigen kracht ontsnapt aan de zwaarte van het bestaan. In Refugee wordt de witte sleep aan het bruidskleed van de net aan het huwelijk ontsnapte alleen aan de grond gehouden door enig hardnekkig opzittend huisraad, hoewel de belofte van een spoedig bevrijding brengend opwaaien intact blijft. En in Foamy Windows (2001) heeft een straatmeisje net de ramen gelapt van een Mercedes, stilstaand voor de rode lichten. Wanneer de trut achter het stuur de gevraagde aalmoes weigert, kruipt de vernederde van de Lappersfortgeneratie op de motorkap en explodeert, terwijl de wind haar rokje bol zet, de blik naar de wijdopen luchten glijdt en zigeunermuziek opklinkt: samenvloeiende signalen van opstand, grootsheid en bevrijding.

‘In die dans bewijst zij haar superioriteit’, zegt ze, ‘en die viool is Hongaars, zoals mijn grootmoeder, die een massa verhalen had over zigeuners, hun schoonheid en waardigheid. Die zijn anders hoor, die hebben een bepaalde trots, zoals de ballerina’s. Zoals zij op de auto staat, gewoon: groter zijn. Ik ging ballerina worden, van toen ik een klein papatje was tot mijn zestiende heb ik elke dag van ’s morgens tot ’s avonds gedanst. Ik volgde lessen in klassiek ballet, maar toen het erop aankwam om een echte opleiding te volgen, was ik zodanig aan het puberen, dat ik niet meer kon dansen. Dansen, dat was controle over je lijf, evenwicht, lenigheid, springen, ik kon overal op en tussen en onder, en je krijgt een soort van trots over jezelf. Er wordt je ook gezegd: “Je moet boven de wereld staan. ” Als je twijfelt, mislukt je sprong.

‘Voor je pirouette moet je zelfverzekerdheid hebben. Ik heb veel meer verloren dan alleen maar lenigheid, door te stoppen met dansen. Er kwam nog zo veel méér bij kijken, dat ongelofelijk belangrijk was voor mij, en nu nog. Al de klassieke muziek, en die verhalen over de goden, de sprookjes, heel de scène in het licht, en het donker in de coulissen. Via mijn beeldend werk zoek ik naar grenzen, zoals je die bij het dansen hebt. Je ervaart de grenzen, fysiek maar ook mentaal. Het kwam erop aan om die te verleggen, om jezelf zo hard te maken dat je verder en verder kon gaan, hoger en hoger. En je moet jezelf altijd een beetje herbouwen, en enorm gefocust zijn. Maar om gefocust te kúnnen zijn, moest ik alles rondom mij kunnen zien zoals het was, en de mensen rondom mij vertrouwen. Er was ook: de manier om alleen te zijn. Dat was gewoon mijn wereld, daar. Ja. Ik danste, en de rest niet.

‘Het beeld van het wapperend kleed leeft ook alleen voort. Door ik weet niet wat. Dat gaat alleen leven. Mijn oma zou zeggen: dat is god. Dat is iets wat gebeurt… zoals een zonsverduistering. Zoiets groots. Meegaan met de wind, en dat is ook zo vrij. Je kunt dat vasthouden, maar dat wil weg.’

Jan Braet

Zo gebeurt het dat dingen zich omdraaien in hetzelfde beeld.

Het droomachtige beeld van een waaierend kleedje leeft alleen voort.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content