Haar moeder en de toenmalige prins Albert van Saksen-Coburg hadden zestien jaar lang een relatie. Zelf hoorde Delphine Boël pas op haar achttiende dat ze van koninklijken bloede was. In haar autobiografie Delphine. De navelstreng doorknippen, die zaterdag 12 april verschijnt, vertelt ze hoe ze haar vader vond en verloor, en hoe ze zelf een levend kunstwerk werd. ‘Iedereen kan zien dat ik de ogen van Astrid heb.’

Het is onmogelijk over mijn kunstwerken te praten zonder eerst de situatie te schetsen waarin ze tot stand zijn gekomen. De verre oorsprong van die situatie is mijn geboorte, in 1968, twee jaar na de ontmoeting van prins Albert van Saksen-Coburg met de barones Sybille de Selys-Longchamps, mijn moeder. Zij leerden elkaar kennen in Athene, waar mijn grootvader, graaf François de Selys-Longchamps, een man van uitzonderlijke klasse, de Belgische ambassadeur was. Mijn moeder leefde gescheiden van haar echtgenoot, de industrieel Jacques Boël, van wie ze later ook officieel zou scheiden. Ik draag zijn naam, omdat op het ogenblik van mijn geboorte de scheiding nog niet was voltrokken. Mijn moeder was ongelukkig, en vertoefde vaak in Athene, waar ze troost zocht bij haar vader.

Albert zou zich naar de Griekse hoofdstad begeven om enkele aangelegenheden te regelen in verband met zijn boot, die was aangemeerd in de haven van Piraeus. Het was de opdracht van mijn grootvader de ambassadeur, om de prins te onthalen en hem een aangenaam verblijf te bezorgen. Hij heeft Albert dus toevertrouwd aan mijn moeder, die een buitengewoon mooie vrouw was: ‘Sybille, jij houdt Albert gezelschap tijdens zijn verblijf in Athene.’ Ze heeft haar blik naar de hemel gericht: ‘Het zal toch niet waar zijn!’ Het vooruitzicht van een week in het gezelschap van Zijne Eminentie vervulde haar niet met blijdschap. Waarschijnlijk was het een arrogante snijboon, of een vervelend sujet. Dat viel bijzonder mee. In feite greep hier een ontmoeting plaats tussen twee gekwetste diertjes, die allebei worstelden met huwelijksproblemen. Dat bracht hen dichter bij elkaar. En de prins kon, zo bleek, echt charmant zijn. Ze hebben veel met elkaar gepraat, er is een vriendschap ontstaan die allengs een hartstochtelijke liefde werd.

Gedurende jaren hebben ze elkaar vaak ontmoet. Albert kwam bij ons thuis, in Ukkel. In oktober 1969 maakte hij plannen om uit de echt te scheiden. Hij heeft het meegedeeld aan zijn broer, koning Boudewijn. Er is een aantal vergaderingen belegd, met de koning, de prins en leden van de regering. Uiteindelijk rolde er een regeling uit de bus. De prins en de ‘onbekende persoon’, zoals mijn moeder werd aangeduid, werden zeer harde voorwaarden opgelegd. Niet alleen moest Albert afstand doen van zijn titel als troonopvolger, bovendien werd gestipuleerd dat mijn moeder zijn kinderen nooit mocht ontmoeten.

Voor mijn moeder was dit onaanvaardbaar. Zij wilde in geen geval de monarchie destabiliseren. En ze wilde geenszins een gezin met drie kinderen ontwrichten. Zulke zware verantwoordelijkheden wenste ze niet te dragen. Voor haar en Albert zat er niets anders op dan elkaar te blijven zien in het geheim.

Zelf ben ik me al die jaren niet bewust geweest van het prinselijke drama. Ik wist niet eens dat Albert een prins was. Hij was de ‘beste vriend’ van mijn mama. Ik noemde hem Papillon.

DE ZWARTE ZONNEN

In 1976 besloot mijn moeder in Engeland te gaan wonen. Ze kon de situatie niet meer aan. Door haar geheime verhouding met Albert leefde ze voortdurend onder hoogspanning. Ze had het er steeds moeilijker mee in de schaduw te moeten leven. Bovendien vreesde ze dat ik op een dag de waarheid zou ontdekken. Ik was inmiddels acht, en als er vriendinnetjes thuis kwamen, en Albert er toevallig ook was, was het niet ondenkbaar dat ze de meneer zouden herkennen van foto’s in de krant: ‘Nee zeg, het is prins Albert.’

Geruchten deden al jaren de ronde over de moeilijkheden in het huwelijk van de prins, en mijn moeder werd vermeld als de bron ervan. Omdat ze zielsveel van Albert hield, wilde ze hemzelf en de monarchie beschermen door in een ander land te gaan wonen. Ze heeft hem verteld dat ze het in België niet langer uithield, en dat ze zou vertrekken. Hij was er zo het hart van in dat hij de oude plannen om van Paola te scheiden weer opdiepte. Het scenario van 1969 werd nog een keer opgevoerd. Opnieuw werden draconische voorwaarden opgelegd door paleis en regering. Mijn moeder kon er zich niet mee verzoenen. Het vooruitzicht van een uiterst ingewikkeld bestaan schrikte haar af. Zij verdroeg de gedachte niet dat Albert door zijn familie verstoten zou worden. De hele liaison was uitzichtloos. No future.

Haar beslissing werd tenslotte ook ingegeven door de overtuiging dat emigratie de enige optie was, als ze haar dochter pijnlijke ervaringen wilde besparen. Ik wist niets, maar voelde veel aan. Een kind heeft speciale antennes die de gevoelens van de moeder registreren. Ik was ongelukkig omdat mijn moeder ongelukkig was. Ik voelde me ook in de steek gelaten. Mijn moeder vertoefde vaak bij haar vader, die alleen leefde, en die ze aanbad. Zij had me toevertrouwd aan een nanny. Ze was zelf niet zo heel vaak afwezig, maar ook wanneer ze thuis was, leek ze op een andere planeet te leven. Ik sloot me af, leefde in een eigen somber fantasiewereldje. Op school tekende ik zwarte zonnen.

Wat mijn moeder nog het meest kwelde, was dat ze voortdurend moest liegen. Zij is een rechtschapen vrouw, voor wie het heel zwaar was in haar omgeving, tegenover haar vriendinnen, voortdurend alibi’s en excuses te verzinnen. Het ergste was nog dat ze zich verplicht voelde ook mij te beliegen. Dat vond ze verschrikkelijk. De rechtbank had Jacques Boël een bezoekrecht toegekend, en ik moest dus weekends bij hem doorbrengen. Dat wilde ik helemaal niet. Zij moest me telkens overreden: ‘Je zal toch moeten gaan. Hij is je vader.’

Elke keer weer huilde ik.

DE ONTHULLING

We zijn naar Londen vertrokken. Voor mijn moeder was het een opluchting, een bevrijding. Ze hoefde zich niet meer te verbergen. Ze kon voortaan haar dochter de beproeving besparen van een bezoek bij een man die haar vader niet was.

Ze herademde. Ze was ontspannen. Een vrije vrouw. Ik ontdekte haar. Zij ontdekte mij. We maakten plezier. We hadden schik in ons leven. Het was heerlijk. Mijn moeder was weer op de plek waar ze de gelukkigste jaren van haar leven had gesleten, in de naoorlogse periode toen haar vader ambassadeur in Londen was. Albert was de wanhoop nabij. Maar hij moest zich neerleggen bij het onvermijdelijke. Hij is ons de volgende jaren nog vaak komen opzoeken. En hij had een druk telefonisch contact met mijn moeder, ze belden elkaar elke dag op een particuliere lijn. In 1982 is mijn moeder hertrouwd, met een Engelsman. En in 1984 heeft Albert elk contact verbroken. Hij had zich verzoend met Paola. Ze hadden met een religieuze ceremonie de vijfentwintigste verjaardag van hun huwelijk gevierd. De liefdesgeschiedenis van Albert en Sybille had zestien jaar geduurd.

Hij was me nog niet helemaal vergeten. Een enkele keer stuurde hij me een geschenkje. Zijn secretaresse voegde er een kaartje bij: ‘vanwege Papillon’. En op een mooie dag, ik was achttien geworden, heeft mijn moeder mij eindelijk verteld dat de prins van België mijn vader was. Zij wilde het niet langer verzwijgen. Ze vreesde immers dat ik het van derden zou vernemen. Het was trouwens een half mirakel dat ik niet op de hoogte was. Er waren zoveel mensen in onze kringen voor wie de prinselijke liaison allang geen geheim meer was.

Ik was blij met de onthulling. Eindelijk had ik een vader. Ik had Albert altijd al een sympathieke en geestige man gevonden. Ik had het goed met hem kunnen vinden. Ik besefte natuurlijk ook dat ik hem niet meer zou zien. Hij had een ander leven, met zijn vrouw en zijn kinderen. Ik aanvaardde dat en ik was bereid de hele affaire te laten rusten.

VUILE WAS

In 1999 werd in een boek over Paola het geheim van mijn afkomst geopenbaard. Het was allang een publiek geheim, en ik was me er, onschuldige ziel, helemaal niet van bewust welke rampzalige gevolgen deze bekendmaking zou hebben. Ik was er zelfs eerder opgetogen over. Geen onduidelijkheid meer, geen besmuikte toespelingen. We zouden eindelijk open en eerlijk leven.

Spoedig ontdekte ik echter de ongemakken van mijn nieuwe status. De internationale pers opende de jacht op de onwettige dochter van de koning der Belgen. De paparazzi kampeerden voor de deur van mijn huis aan Portobello Road. Ik durfde bijna niet meer buitenkomen. Naar de winkel gaan werd een lijdensweg. Ik werd door de persmeute op de voet gevolgd en lastiggevallen. Keerde ik van de winkel terug, dan probeerden de persmuskieten mijn woning binnen te dringen. Ze staken hun voet tussen de deur. Ik hield ze maar met moeite buiten.

In Laken waren mijn lotgevallen niet onopgemerkt gebleven. Men bedacht een originele oplossing. Via tussenpersonen werd gesuggereerd dat ik het best zou verdwijnen, dat ik Engeland zou verlaten voor een afgelegen bestemming, waar de pers me niet voortdurend op de hielen zou zitten. Dat was echt een geniale vondst. In hun ogen was ik een hinderlijk en verplaatsbaar object geworden. Welke bestemming zou, in hun ogen, een geschikt ballingsoord zijn geweest? Zanzibar, of de Noordpool?

Mijn moeder vond het ongehoord. Ze belde het paleis, en vroeg een lijfwacht te sturen om mij te beschermen. Aan haar bede werd geen gevolg gegeven. Ik begreep dat niet. Wat is dat voor een vader die zijn verantwoordelijkheid niet neemt en zijn dochter niet bijstaat als ze in nood verkeert?

Mijn moeder was gekwetst en ontgoocheld. Haar gezondheid ging zienderogen achteruit, ze kreeg ernstige hartproblemen. Ze voelde zich vernederd. Ik heb geprobeerd haar te troosten. Ik heb gezegd: ‘ Mamy, het is al bij al gunstig voor ons dat de zaak nu openbaar is gemaakt. We hebben nu niets meer te verbergen.’ Maar ze was ontroostbaar en kreeg een zenuwinzinking.

Ik besloot zelf te bellen. Ik had het nummer van Alberts mobieltje. Ik heb hem gesmeekt: ‘Alsjeblieft, doe iets. Help ons. Praat met haar. Jij bent de enige die haar kan helpen.’ Hij heeft gedaan wat ik hem vroeg. Hij heeft haar gebeld. Wat er precies gezegd is, weet ik niet. Maar ik had de indruk dat het gesprek niet had opgeleverd wat zij ervan verwachtte. Zij werd steeds zieker. Haar hart begaf het. Ze is tot drie keer toe in het ziekenhuis opgenomen en behandeld. Ik heb Albert opnieuw gebeld. Dat beviel hem niet. Hij ging over de rooie.

‘Je moet me nooit meer bellen. Ik wil niets meer horen over deze hele geschiedenis. Bovendien, je bent mijn dochter niet!’

Ik stikte bijna van verontwaardiging. Ik verloor mijn zelfbeheersing en ik riep: ‘ Dat is totaal belachelijk. Iedereen kan zien dat ik de ogen van Astrid heb.’

En hij snauwde me toe: ‘Genoeg! Zeg nooit dat je op mijn moeder lijkt. Zeg dat nooit meer! Hoe durf je?’

Het was verschrikkelijk. Verbijsterd bleef ik staan, sprakeloos, met de hoorn in mijn hand. Ik had mijn vader verloren. Ik heb de enige persoon gebeld in wie ik vertrouwen had, mijn vriend Jim O’Hare. Ik heb hem gezegd: ‘Nu kan ik me alles veroorloven in mijn kunst. En reken maar, ik zal het doen.’

Toen begon ik te werken met de thema’s vaderschap en koningschap. Ik maakte gekroonde varkens- en koeienkoppen om mijn frustratie kwijt te kunnen.

EEN LEVENDE PROVOCATIE

Ik voelde me geenszins geroepen om een revolutie te ontketenen in de kunst, om een nieuwe ‘manier van kijken’ uit te vinden, à la Marcel Duchamp. Wat Duchamp heeft gedaan, is knap, maar ik vind dat één enkele Duchamp had volstaan; daar zijn er nu veel te veel van. Ik wilde de wereld niet per se verbazen met mijn vondsten, ik deed gewoon waar ik zin in had. Mijn tentoonstelling in Mayfair had veel belangstelling gewekt. Ik kreeg voorstellen en aanbiedingen. De toekomst lachte me toe.

Van de ene dag op de andere werden al mijn verwachtingen weggevaagd, door één enkele regel in een boek. De weerklank van de onthulling in de internationale pers overstemde alle gunstige geluiden. Mijn plannen mocht ik opbergen, mijn perspectieven vergeten. Want van nieuwe tentoonstellingen kon er geen sprake meer zijn. O, ik kreeg nog aanbiedingen genoeg.

Sommige galeries bleven hardnekkig aandringen om samen iets te ondernemen. Het was duidelijk dat ze de koningsdochter tentoon wilden stellen, en niet geïnteresseerd waren in het werk van Delphine Boël.

Deze dame was nu eenmaal een BB geworden – een Bekende Brit, en bovendien een Bekende Belg. Dat was nu net het soort publiciteit dat ik wilde vermijden. Overigens, de ernstige galeries namen precies de tegenovergestelde houding aan. Ze bleven liever van me af. Zo liet een Belgische promotor, die mij net voor de verschijning van het Paolaboek had gecontacteerd, nu weten dat hij mij niet meer zag zitten. Ik vermoed dat bepaalde instanties andere galeries hebben ontraden nog met mij in zee te gaan.

Ik gaf me er ook rekenschap van dat een tentoonstelling ongunstige reacties zou hebben uitgelokt. Men zou me verweten hebben dat ik van de situatie wilde profiteren. Alleen mijn bestaan al was in de ogen van sommigen een provocatie. Een tentoonstelling zou alleen maar olie op het vuur hebben gegoten. In die omstandigheden leek het me verkieslijk me uit het openbare leven terug te trekken. Mijn weigering om nog tentoon te stellen werd mee ingegeven door een ander motief: ik wilde gewaardeerd worden als kunstenares en niet omdat mijn vader op de Belgische troon zit.

O DIERBAAR BELGIë

Prins Charles verkeert in een vergelijkbare situatie. Ik heb zijn aquarellen gezien, ze zijn prachtig. Het is natuurlijk niet zijn wens, of althans niet zijn bedoeling om kunstschilder te worden. Dat is zijn rol niet. Maar stel dat hij dat wilde, en zijn werken tentoonstelde, dan zou hij nooit weten of ze geprezen werden om hun artistieke waarde of omdat hij nu eenmaal de kroonprins is.

Kunst en troon gaan, vrees ik, niet goed samen. Dit is een uitstekend thema dat me veel inspiratie heeft bezorgd. Ik heb het majestueuze gestoelte een ereplaats gegeven in mijn kunst. Tentoonstellen deed ik niet meer, maar ik bleef naarstig werken. Ik fabriceerde de ene troon na de andere. Ik vermaakte me kostelijk. Het was een spel. Zoals Manneken Pis een spel was geweest.

Dat had weinig uit te staan met Albert. Het was mijn speelse manier om te demonstreren dat België mij toch dierbaar is. Een buitensporige driekleurige roede boetseren is mijn variant op de uitroep: Leve België!

Dit terzijde. Wat ik nog wilde zeggen, ik ben niet alleen belgicist, ik ben royalist. Ik val de monarchie niet aan, zoals sommigen beweren. Dat is een enorm misverstand. De monarchie is, in mijn ogen, een waardevolle en eerbiedwaardige instelling. In Engeland maakt de monarchie deel uit van een eeuwenoude cultuur en van een mythologie. Een land met een koning, dat vind ik gewoon te gek. Cool, in hedendaagse termen.

Ik hou van de Belgische monarchie. Ik vind dat ze blunders heeft begaan, en ik heb het recht dat te zeggen, maar ik blijf gehecht aan de instelling, en ik zou het jammer vinden als ze zou verdwijnen. België is hoe dan ook een wonderbaarlijk landje. Al die verhalen over een mogelijke splitsing bedroeven mij. Nu moet ik wel toegeven dat ik niet erg goed geïnformeerd ben. Wanneer het onderwerp ter sprake komt, begin ik over iets anders. Ik wil er niet over praten, en er al zeker geen commentaar over geven in het openbaar. Want wat ik ook zeg, het kan altijd tegen mij gebruikt worden. Ik ben een kunstenares en geen politica.

De politiek gaat mij niet aan. En uiteindelijk gaat ook de monarchie mij niet langer aan. Ik heb koninklijk bloed, maar geen titel, en zelfs geen erkenning. Zij zijn wat ze zijn, en ik ben wat ik ben. En dat iedereen me met rust laat!

DE RECHTEN VAN HET KIND

Ik ben in België aangekomen in 2003, en mijn dochter Joséphine is in Brussel geboren. Die twee gebeurtenissen hebben een diepe invloed gehad op mijn leven en mijn manier van denken. Twee jaar had ik mijn moeder gehoorzaamd, die wenste dat ik aan de zaak van het vaderschap geen verdere ruchtbaarheid zou geven. Ik weigerde systematisch interviews aan de vele journalisten die mij benaderden. Wie over mijn kunst wilde praten, was welkom. En ik stelde altijd weer de voorwaarde: ‘Op vragen over de koning geef ik geen antwoord.’ Het was op deze uitdrukkelijke voorwaarde dat ik de uitnodiging van de VRT aanvaardde om in het programma ‘Aan tafel’ te verschijnen, in het gezelschap van de voormalige premier Jean-Luc Dehaene. Ben Crabbé, de presentator, hield zich strikt aan de overeenkomst, tot hij aan het eind van het gesprek niet aan de verleiding kon weerstaan. Ik heb de valstrik ontweken door een indianenverhaal over een hond te vertellen, waarbij ik hem even in de hand beet. Tot aan de geboorte van mijn kind, had ik alleen via mijn kunst gereageerd op het feit dat ik verstoten was door mijn vader: met uitgesproken tricolore tinten en sarcastische trekjes. Dan vond ik dat de stilte niet langer verantwoord was. Mijn moeder, die mij die stilte opdrong, was verantwoordelijk voor de netelige situatie waarin ik mij bevond. Ik was nu zelf een moeder, en in de eerste plaats verantwoordelijk voor mijn kind. Ik kon niet toelaten dat mijn dochter zou opgroeien zonder te weten wat haar afkomst was. Terwijl ik haar in mijn armen wiegde, zag ik in mijn verbeelding mijzelf, als baby, in de armen van mijn moeder. Ik kon, nog minder dan voorheen, begrijpen hoe een ouder zijn kind in de steek kan laten. Ik herhaal het: een kind vraagt er niet om geboren te worden. Elk kind heeft recht op een vader. Elk kind heeft het recht op erkenning door zijn vader. Al was mijn vader een misdadiger, nog zou ik willen dat hij mij erkent.

Of je koning bent, of boswachter, je bent verantwoordelijk voor het kind dat je hebt verwekt. Je laat het niet vallen. Dat is wat mijn vader gedaan heeft.

ABSOLUTE DELPHINE

Over mijn carrière had ik inmiddels niet te mopperen. In het jaar dat ik naar België verhuisde, werd ik uitgenodigd op de Biënnale van Venetië. Dat had ik te danken aan Wim Delvoye, de Belgische kunstenaar die ik het meest waardeer. Ik had hem ontmoet bij Marie-Puck Broodthaers, de dochter van de schepper van de befaamde mosselpot. In 2001 was ze in Londen naar mijn tentoonstelling gekomen, en ze had mij voorgesteld om mijn werken te tonen in haar eigen galerie Hyperspace in Brussel. Daar heb ik Wim Delvoye ontmoet die over mij had horen praten, en die het idee van een kunstenares annex koningsdochter wel grappig vond.

Hij zal mijn werk wel interessant gevonden hebben, want hij heeft me geïntroduceerd bij de leiding van het Zweedse bedrijf Absolut Vodka. Daar zijn twee projecten uit ontstaan. Ten eerste mocht ik voor hen een werk maken voor een reclamecampagne van hun geestrijke drank. De bedoeling was advertenties te vervaardigen op basis van foto’s van mijn werk en ze te verspreiden in de meest toonaangevende weekbladen en tijdschriften van de hele wereld.

Ik creëerde een werk dat zij Absolute Delphine hebben genoemd. De wodkafles heb ik op een fel verlichte troon gehesen. Zij is immers een beroemde popster en verdient een comfortabele zitplaats.

Omdat de opdrachtgevers tevreden waren over mijn wodkaproject, hebben ze mij, opnieuw via de bemiddeling van Wim Delvoye, gevraagd op de Biënnale van Venetië een zaal met hem te delen. Zij waren de sponsoren van een project gebaseerd op het Oedipuscomplex. In een aantal zalen zou telkens een conflict worden uitgebeeld tussen een gevestigde artiest en een aanstormend talent.

Het was mijn opdracht Wim en zijn werk uit te dagen door middel van mijn creatie. Ik ontwierp een enorme Manneken Pis dat in een bierglas plast en onwelriekende winden laat op het ritme van technomuziek. De referentie aan de strontmachine van Wim is overduidelijk. Meteen toonde ik mijn superioriteit in het register der coprofilie.

Sommige commentatoren herkenden Elton John in het Manneken Pis.

Manneken Pis, dat ben ik, met mijn tricolore short, mijn plateauschoenen en mijn minirok. Ik bekijk mezelf in een grote spiegel, die ik heb omkaderd met de tekst You are Gods gift to the universe. Het doet deugd aan wie het wil horen te zeggen dat men een godsgeschenk is. Maar het Manneken steekt ook zijn tong uit naar zijn spiegelbeeld. Hij is niet zo tevreden met zijn verschijning. Zo ondergraaf ik meteen mijn eigen pretentie.

Sommige bezoekers van de Biënnale is het dubbele aspect van het werk zeker niet ontgaan. Op het eerste gezicht is het een rebels en schalks werk. Ik beleefde plezier aan de provocatie. Tegelijk verraadde de blik van de figuur twijfel en onzekerheid.

OP ZOEK NAAR EEN IDENTITEIT

Door de geboorte van Joséphine heb ik niet alleen mijn assertiviteit teruggevonden. Ik heb voor mezelf ook meer klaarheid geschapen.

Ik besefte dat mijn wens om Joséphine in België een ‘familiestructuur’ te bieden niets meer was dan een wensdroom. Ik was degene die haar structuur en identiteit zou geven. Het was zinloos met het hoofd tegen de muur te blijven lopen. De poorten van het paleis waren dicht, en ze zouden dicht blijven. Ik stelde vast dat ik sedert 1999 geen eigen leven had geleid, maar dat mijn leven al die tijd overschaduwd en gestuurd was door de problemen van mijn ouders. Het was noodzakelijk me uit die omknelling te bevrijden. Het verleden hoorde ik terug te dringen om me bezig te houden met de toekomst van mijn dochter. Dat veronderstelde dat ik zelf een identiteit zou hervinden. Niet langer Delphine, dochter van Albert, maar Delphine, een onafhankelijke kunstenares, moeder van Joséphine en partner van Jim. Ik was van oordeel dat het onontbeerlijk was dat mijn dochter een onafhankelijke, niet van een omstreden afkomst afgeleide identiteit zou meekrijgen. Dat was niet vanzelfsprekend. Steeds opnieuw werd ik, in de dagelijkse omgang, in mijn contacten met opdrachtgevers, in de media, met de neus op die feiten gedrukt, waaraan ik liever niet meer wilde denken.

De werken die ik vandaag tentoonstel en die ik in de periode 2005-2006 ontwierp, dragen nog het litteken van de diepe wonde die de gebeurtenissen in mijn gemoed hebben geslagen.

Het was een schok te ontdekken dat ik in België een fenomeen was geworden. Bij mijn naam heerste een ongezonde sfeer. Het was niet alleen omdat ik de onwettige dochter van Albert was, dat ik de opdringerige nieuwsgierigheid van mensen opwekte. Onder die schandaalsfeer was een politieke onderstroom aanwezig. Sommigen buitten de affaire uit om de monarchie in opspraak te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat ik zeer tegen mijn zin een rol vervulde in een politiek spel. Ik ben de gevangene in een conflict dat me met ergernis en afkeer vervult.

EEN VOGELTJE OP ZIJN TAK

Soms vroeg ik me af: die Delphine over wie zoveel te doen is, wie is dat eigenlijk? Ik voelde me als een vogeltje op zijn tak dat onthutst neerkijkt op het personage Delphine Boël. Mijn ‘reputatie’ zit me overal op de hielen.

Het weerzien met België was een meevaller! Het was om gek te worden. In Londen liep de pers voortdurend achter me aan, maar het publiek liet me met rust. Men had andere katten te geselen. Er waren sappiger verhalen over andere beroemdheden. Madonna bijvoorbeeld, of Naomi Campbell, en niet te vergeten Diana , the people’s princess. Het meisje in de met verf besmeurde jeans was voor de meeste lieden een nobele onbekende. Ik droeg nochtans dezelfde naam, en ik had hetzelfde bloed als vandaag, maar in Londen werd ik er niet om de haverklap aan herinnerd. Terwijl ik hier voortdurend in de kijker loop.

Zo werd ik op straat of in de supermarkt vaak op een bizarre en weinig hoffelijke wijze bejegend. Omdat de pers te pas en te onpas over mij berichtte, uiteraard met foto van het fenomeen, word ik om de haverklap herkend. De enen raken in vervoering alsof ze de Heilige Maagd aanschouwen, de anderen behandelen me als het vuil van de straat. Ik kom bij de dokter en een vrouw vliegt me om de hals, gelukkig als een kind: ‘Ik weet wie je bent hoor!’

Er zijn vriendelijke mensen die me zeggen hoe erg ze het vinden dat ik zo onrechtvaardig word behandeld, en er zijn er die groen en geel worden als ze mij zien, en in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geven dat ik de monarchie ondermijn en België wil vernietigen. Ik heb de indruk dat men mij daarvoor niet nodig heeft.

DELPHINE IS EEN KUNSTWERK

De ontstaansgeschiedenis van When I became a work of art toont nog maar eens aan dat de kunst, zoals het leven zelf, een samenspel is van toeval en ingeving. Men vroeg mij om samen met de Franse schrijver Eric-Emmanuel Schmitt mee te werken aan een documentaire op basis van zijn boek Lorsque j’étais une oeuvre d’art. Het leek me een uitstekend idee. Schmitt is een schrijver naar mijn hart. Hij blinkt uit in de vlotte vertelling, doorspekt met gezond verstand. Ik herkende mezelf in het boek, dat de lotgevallen verhaalt van een man die door een duivelse geest When I Became A Work Of Art wordt omgebouwd tot kunstwerk, en verpakt, vervoerd en tentoongesteld op kunstveilingen. Het was een ingewikkeld project. Een cameraploeg zou ons maanden volgen, onze gesprekken registreren en mij filmen terwijl ik een door het boek geïnspireerde sculptuur vervaardigde. Uiteindelijk bleek de onderneming niet te realiseren. Eric-Emmanuel reist de wereld rond, en kon in zijn agenda niet voldoende gaatjes vinden voor de opnamen. Het project werd afgeblazen, maar ik had een prima ideetje beet. When I became a work of art toont hoe ik inderdaad een object was geworden dat in de pers wordt tentoongesteld.

Het is uiteraard een metafoor, maar de metafoor wordt soms realiteit. Zo werd ik kort na de geboorte van mijn dochter door een Vlaamse galerie gevraagd om bij hen te exposeren. Ik had daar weinig zin in. Niet dat ik niet gewerkt had, ik werk immers aan één stuk door, maar er was weinig dat ik op dat moment wilde tonen. Ik wees de uitnodiging vriendelijk van de hand. ‘O maar,’ zei men even vriendelijk, ‘dat is geen probleem. Komt u zelf maar, dan doen we wel iets rond uw persoon.’ Ze zouden Delphine tentoongesteld hebben, als een exotisch dier in een dierentuin. Zulke toestanden geven mij een dubbel gevoel. Ik ben er niet gelukkig mee, maar ik kan er wel om lachen. Het is mijn vrolijke kant die me door de moeilijke momenten helpt. Mijn sculpturen zijn niet somber, maar veeleer uitbundig, veelkleurig en met lovertjes bedekt. Die lovertjes glimmeren, glinsteren, wat verwijst naar het idee dat in de hoofden van veel mensen heeft postgevat dat ik een uitzonderlijk menselijk wezen ben. Alles wat verwant is aan het koningschap en het koninklijk bloed, krijgt een bijzondere luister. Luister en praal zijn overigens belangrijke aspecten van de monarchie.

DELPHINE. DE NAVELSTRENG DOORKNIPPEN, UITGEVERIJ WEVER & BERGH / LINDA & GUY PIETERS EDITIONS. 2008, 140 BLZ., 24,90 EURO.

DELPHINE BOëL STELT TENTOON IN DE LATEMSE GALERIJ, DORP 6, 9830 SINT-MARTENS-LATEM. VAN 13 APRIL TOT 12 MEI 2008, DOORLOPEND VAN 11.00 TOT 18.00 UUR. GESLOTEN OP DINSDAG. INFO: WWW.GUYPIETERSGALLERY.COM

DOOR DELPHINE BOëL

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content