Na ruim een kwarteeuw verlaat Mark Eyskens het parlement ‘met slepende tred’. Hij wéét wat er allemaal achter zijn rug verteld wordt. ‘Het kan me niet schelen wat ze over me zeggen, zolang het de waarheid maar niet is.’

‘Ik moet me een voornaam verdienen’, zei hij in zijn eerste interview als staatssecretaris, in 1976. Hij stond toen nog bekend als ‘de kleine Eyskens’ – wat niet zozeer op zijn gestalte sloeg, maar op zijn afkomst: hij was de zoon van zijn vader, de legendarische oud-premier Gaston Eyskens.

Het is hem aardig gelukt: hij bleef zestien jaar haast ononderbroken minister. Mark Eyskens, de schilder-schrijver-professor-politicus-beroepscauseur. Het zondagskind, dat de politiek meer als een liefhebberij dan als een vak zag. Een scherp verstand en een opmerkelijke flux de bouche. Niet gehinderd door valse bescheidenheid: ‘Ik ben dertig jaar te vroeg geboren.’

Te veel esprit, vinden zijn critici. Hij grossiert in bon mots om een gebrek aan substantie en politieke inzichten te maskeren.

In zijn vakantieverblijf in Knokke kijkt Eyskens nog één keer terug op zijn carrière. Hij kan het doceren niet laten: nog voor we de eerste vraag hebben kunnen stellen, steekt hij al van wal over ‘de frustrerende tweespalt tussen theorie en praktijk’.

‘Als professor denk je te gemakkelijk dat je gelijk hebt. In een democratische samenleving is dat evenwel een onvruchtbaar standpunt. Je moet verdorie gelijk krijgen. Tussen die twee is er een hemelsbreed verschil. In een regering moet je je beginselen eigenlijk delen door het aantal coalitiepartners. Dat is iets wat een mens op tijd en stond inwendige netelkoorts bezorgt.’

Uw probleem is dus gelijkhebberigheid?

Mark Eyskens: Wie heeft daar geen last van in de politiek?

Vindt u dat uw politieke carrière heeft opgeleverd wat erin zat?

Eyskens: Methodologisch wil ik onderstrepen dat politiek voor mij geen carrière is. Mijn vader heeft mij één belangrijke les gegeven: als je in de politiek wil, zorg dan dat je eerst een stevig beroep hebt, want het kan van de ene op de andere dag gedaan zijn. Dus heb ik veel gestudeerd, ben professor geworden, en als de regering viel, was het ergste dat mij kon overkomen dat ik terug naar Leuven ging en opnieuw fulltime prof werd. Dus carrière, nee, of je zou het in het meervoud moeten zetten: loop banen. Ik heb in mijn leven veel gelopen, op allerlei banen, bergop en bergaf, krinklende, winklende banen, snelle en trage banen. En banen rond de aarde. Ik heb veel gereisd, veel mensen ontmoet.

Is het probleem niet juist dat u uw talent versnipperd hebt en daardoor tegelijk een gemankeerd schrijver, gemankeerd schilder en gemankeerd politicus bent geworden?

Eyskens: Ik ben wellicht de beste politicus onder de schilders, en de beste schilder onder de politici. Maar dat stoort me niet. Ik houd van variatie, doe graag vele dingen tegelijk. Ik ben geen politiek dier, dat vind ik een afschuwelijke uitdrukking. Ik denk trouwens dat je je in de politiek maar kunt handhaven, als je ook wel eens wat afstand neemt van de politiek. Alleen op die manier kun je het relatieve én het absolute van de politiek goed inschatten. Politiek gaat vaak over leven en dood, maar soms ook over de geluidshinder van grasmaaiers. Maar ik weet dat men achter mijn rug zegt: Eyskens is een dilettant. So what?

U heeft het goed met uzelf getroffen.

Eyskens: Ik heb de politiek altijd fijn gevonden – zo fijn, dat ik het parlement verlaat met een slepende tred. Maar ik heb natuurlijk ook een aantal vergissingen begaan.

Zoals?

Eyskens: Mijn premierschap in 1981, het slechtste moment in de naoorlogse geschiedenis om eerste minister te worden. Ik heb een regering met de socialisten voortgezet, die ik geërfd had van Martens IV, in het volle besef dat het een bijna hopeloze onderneming was. Ik was een soort kamikaze.

Waarom hebt u het dan toch gedaan?

Eyskens: Omdat ik zeer goed wist dat er in onze partij permanent twee à drie mogelijke premiers rondliepen. Het is zoals bij een Chinees eetmaal, met zo’n draaischijf, die even bij jou stopt en dan passeert. Op dat moment kun je beter toetasten, want die schotel komt later wellicht niet meer terug. Ik dacht ook bij mezelf: in de politiek is alles mogelijk, laten we proberen er het beste van te maken. Maar al snel bleek met het staaldossier dat dat niet kon. Geen cent voor het Waalse staal, was de kreet aan Vlaamse kant.

Ik was toen ook nog vrij jong. Ik vond het een mooie uitdaging, die heel concreet op het volgende neerkwam. Martens, en ik ook, we dachten toen al aan een devaluatie van de frank. Maar de Nationale Bank was daar radicaal tegen. We moesten dus iets anders proberen om de economie aan te zwengelen. In plaats van te devalueren, ben ik toen met Maribel op de proppen gekomen, een verlaging van de werkgeversbijdra- gen om de werkgelegenheid te stimuleren.

Waarvan de Europese Commissie nu vindt dat de Belgische staat destijds de kluit belazerd heeft.

Eyskens: De volgende regeringen hebben er dan ook misbruik van gemaakt. Aanvankelijk was Maribel een algemene maatregel voor alle ondernemingen, dus niet discriminerend. Maar nadien is men dat systeem per sector gaan toepassen.

Regeringen waar u deel van uitmaakte?

Eyskens: Goed, maar de Commissie heeft, naarmate de crisis wegebde, haar beleid en haar doctrine ook sterk gewijzigd. Toén was Maribel in ieder geval het ei van Columbus. De Nationale Bank ging akkoord, de socialisten ook, en op drie dagen was de regering gevormd. Ik had ook een geheim akkoord met Guy Spitaels om de loonkoppeling aan de index vanaf een bepaalde drempel los te laten. Maar de stoorzender was het staaldossier en de communautaire hetze daarover. Volkomen stupide natuurlijk, want in het volgende kabinet, Martens V, waarin ik minister van Economische Zaken was, hebben we binnen de kortste keren 125 miljard naar het Waalse staal doorgesluisd.

U hebt het land dus veel geld gekost.

Eyskens: Wel, we hebben inderdaad, eigenlijk vanaf Tindemans I tot aan De-haene, de openbare schuld enorm zien stijgen. We hebben eerst getracht de economie te herstellen, en zijn nadien pas beginnen te saneren. Maar nu is het makkelijk praten. Konden wij de hele textielsector failliet laten gaan, de hele staalsector? Vergeet niet: bij Cockerill Sambre werkten toen 40.000 arbeiders. Konden wij zeggen aan de 30.000 mijnwerkers, heren, vanaf morgen houden we ermee op?

Ik ben dan wel een groot voorstander van een zekere economische efficiëntie, maar je kunt geen economische bloei creëren op een sociaal kerkhof. Dus we hebben het ordelijk en beschaafd gedaan, maar het heeft lang geduurd, van ’76 tot ’96. Maar laten we toch serieus blijven: België is vandaag het vierde meest welvarende land ter wereld.

Het is hier in Knokke te zien. Wij denken voortdurend: wat een wurgend belastingklimaat!

Eyskens: ( pretoogjes) Ja hè?

Over Martens V, waarin u de portefeuille Economische Zaken had, zei u naderhand dat het de enige regering was die in de jaren ’80 goed werk heeft geleverd.

Eyskens: Omdat wij toen die volmachten van het parlement hadden bekomen.

Bijzondere machten! Een journalist moest het toen niet in zijn hoofd halen het over ‘volmachten’ te hebben.

Eyskens: We waren voorzichtig in de bewoording, maar het waren natuurlijk gewoon volmachten, waarmee we de economie werkelijk opnieuw op de sporen hebben gezet. De sanering van overheidsfinanciën is toen uitgesteld. Sommigen zeggen dat dit een vergissing was. Mijn mening is dat we niet alles tegelijk konden doen. En er waren natuurlijk ook de vakbonden. We hadden een heilig verbond met Jef Houthuys, dus moesten we de christelijke vakbond sparen.

Een geheim akkoord met Houthuys?

Eyskens: Ach, geheim – iedereen zag dat. Houthuys sprak openlijk over ‘onze Wilfried’, en wij over ‘onze Jef’. Le Jef d’Etat. ( lacht)

In die periode beschuldigden de socialisten u ervan de index te manipuleren.

Eyskens: Ja natuurlijk, dat moést ook.

Pardon?

Eyskens: Enfin, kom, dat is die idiote geschiedenis van de aardappel, die in de index zat. Als er schaarste was, bijvoorbeeld door een slechte oogst, stegen de aardappelprijzen soms met 50 of 100 procent per kilo, ging de index omhoog, en moesten al die Belgen opeens meer verdienen! Dus wat deden wij op Economische Zaken? We voerden goedkope aardappelen in uit de hele wereld, wat de prijzen op de markt drukte. Dan riep men: manipulatie van de index! Het zij zo.

Toen u in ’85 minister van Financiën werd, zat Verhofstadt op Begroting. Kon u het goed met hem vinden?

Eyskens: De toen nog zeer jonge Verhofstadt was een gedreven kerel, een echte dossiervreter, scherp in de discussie, maar zeer gelijkhebberig.

Foei toch!

Eyskens: Ik zeg niet dat dat een ondeugd is, maar het viel wel op natuurlijk. Wij oudere politici hadden al geleerd wat water in onze wijn te doen. Maar Verhofstadt, die was zo onbeweeglijk stug. Die vocht zich dood voor tien miljoen in de ministerraad! Wij kregen het daar flink van op onze heupen.

Maar tegelijkertijd was u zijn bondgenoot in het streven naar belastingverlaging, terwijl Dehaene – toen minister van Sociale Zaken – vond dat eerst maar eens de werkloosheid moest worden aangepakt.

Eyskens: Ik was al lang van mening dat de belastingdruk in België veel te hoog was, en ik was ook een groot voorstander van de formule van het pensioensparen. Maar Verhofstadt pakte daarmee uit, wat mij enigszins gepikeerd heeft, omdat het idee van het pensioensparen oorspronkelijk uit christen-democratische hoek kwam. Dus viel ik hem bij, eigenlijk om hem in dat dossier de loef af te steken.

Afgezien daarvan waren het spannende tijden op Financiën. Binnen de monetaire unie heb ik een paar keer een herschikking moeten doorvoeren, eentje zelfs vanuit Praag. Ik was toen als voorzitter van de Europese ministerraad op officieel bezoek in Praag. Opeens kreeg ik telefoon van commissievoorzitter Jacques Delors. Het gaat niet meer op de wisselmarkten, zei hij, we moeten herschikken. Er was geen tijd om alle ministers bijeen te roepen, dus heb ik dat vanuit mijn hotel per telefoon gedaan, goed wetend – toen waren de communisten nog aan de macht – dat ik werd afgeluisterd. Die communisten in Tsjecho-Slovakije hadden dus een gigantische speculatieoperatie kunnen opzetten – wat ze niet gedaan hebben.

Domme communisten!

Eyskens: Of dom, of correct, of allebei.

In ’89 werd u minister van Buitenlandse Zaken. Uit die periode dateert ook uw donkerste moment, de affaire-Khaled.

Eyskens: Donkerste moment is veel gezegd, maar het was wel een kwellende periode. Vooral omdat die zo lang geduurd heeft, door Verhofstadt, die maar in de soep bleef roeren. Terwijl het een totaal idioot geval was. Die Walid Khaled is hier precies 24 uur geweest, buiten mijn weten. Dat mijn medewerkers hem een visum hadden afgeleverd, heb ik pas vernomen toen de man al in Brussel was. Kijk, had Khaled hier nu een bom gelegd, dan neem ik aan dat ik boter op het hoofd gehad zou hebben, al was het maar door afgeleide, plaatsvervangende verantwoordelijkheid.

Dat u het niet wist, is natuurlijk geen argument. U was politiek verantwoordelijk.

Eyskens: Die verantwoordelijkheid heb ik ook genomen.

Hoezo?

Eyskens: Politieke verantwoordelijkheid nemen in een democratie, betekent dat je als minister naar het parlement gaat, tekst en uitleg verschaft, en het parlement laat oordelen. Dat is ook gebeurd. Na talrijke interpellaties heb ik in het parlement het vertrouwen gekregen. En daar houdt het op. Ontslag nemen uit een regering vanwege een perscampagne of het gehuil van de oppositie, is niet wat ik versta onder je verantwoordelijkheid nemen. Dat is vluchten voor je verantwoordelijkheid.

Het zal u blijven achtervolgen. U zei toen in ‘de Volkskrant’: ‘In elk ander land zou ik ontslag nemen, maar niet in dit apenland.’ Een ‘slip of the tongue’ ?

Eyskens: Ik was toen bijzonder humeurig, omdat er zoveel belang werd gehecht aan zo’n marginale zaak.

U mocht de rit uitzitten, maar nadien was het gedaan met uw ministeriële carrière. Heeft de affaire-Khaled uw prestige toch niet erg geschaad?

Eyskens: Het heeft me natuurlijk geen goed gedaan. Maar de zware verkiezings-nederlaag van de toenmalige CVP in 1991 had niets te maken met Khaled. En wat mezelf betreft: ik zat toen al zestien jaar in de regering. Herman Van Rompuy, mijn partijvoorzitter, had mij bij mijn aantreden op Buitenlandse Zaken al gezegd: dit is je laatste keer.

Manu Ruys vroeg zich toen af wie Martens als premier moest opvolgen. ‘Dehaene is te boertig en Eyskens te zichtbaar hoogbegaafd’, schreef hij.

Eyskens: Ik weet dat dit een onvergeeflijke perversie is.

Maar het eindoordeel van Ruys over uw politieke carrière is nogal vernietigend: Eyskens heeft eigenlijk nooit zijn draai gevonden in de politiek.

Eyskens: ( bedachtzaam) Dat is deels juist. Ik heb mijn draai ook nooit willen vinden in de politiek. Bijvoorbeeld: ik heb 33 boeken geschreven, ook als minister schreef ik geregeld een boek. Dan zat ik in het parlement, in die ellenlange vergaderingen, gaf ik de indruk zeer aandachtig te luisteren, maar in feite was ik bezig een boek te schrijven. Ik heb me dus nooit door de politiek laten opvreten. Misschien is dat in de huidige Belgische politiek veeleer zeldzaam…, misschien ben ik een curiosum. Dat wekt verbazing, maar tegelijkertijd ook afgunst en kritiek. Wie is dat, die Eyskens? Wat denkt hij eigenlijk?

Of wie denkt hij wel dat hij is?

Eyskens: Dat misschien ook. Maar ik ben geheel vrij van complexen. Om het met een boutade te zeggen: het kan me niet schelen wat ze over me zeggen, zolang het maar de waarheid niet is.

Er is altijd twijfel blijven bestaan of u Martens in 1981 niet een dolk in de rug hebt geplant.

Eyskens: Dat is totaal onjuist. Martens gaf er op een bepaald ogenblik de brui aan. Het is trouwens bekend dat het Hof eerst aan Paul Vanden Boeynants heeft gedacht. Die maakte zich klaar en vertelde in de wandelgangen dat hij een regering op zak had. Maar toen bleek dat er een gerechtelijk onderzoek tegen hem liep, en is men bij mij beland.

Dat is uw geluk en uw ongeluk geweest?

Eyskens: In zekere zin wel. Als Vanden Boeynants zuiver op de graat was geweest, was hij nog een keer premier geworden.

En was u het later geworden, misschien later twee keer?

Eyskens: Het had gekund, maar quid dan met Dehaene?

Was u toch niet de eeuwige Poulidor van de CVP?

Eyskens: Ik heb altijd gewerkt in de schaduw van twee grote figuren, Tindemans en Martens, dat is onbetwistbaar. Zij hebben ook meer kansen gekregen dan ik.

Wat heeft Tindemans dat u niet hebt?

Eyskens: Ik ben misschien wat professoraal. Maar ik vind professor een eretitel. Toen ik minister werd, begonnen mijn studenten te applaudisseren. Waarom applaudisseert u, vroeg ik hen. U denkt toch niet dat minister worden een bevordering is als je prof bent?

Het uitdelen van aanstekers op de markt van Leuven is nooit echt uw hobby geweest.

Eyskens: Ik heb dat in de loop der jaren wel geleerd. Maar die verkiezingsbals, dat vond ik zware kost. In dat opzicht lijk ik meer op Pierre Harmel dan op Leo Tindemans. Harmel had ook iets professoraals, en was bepaald geen jolige volksbalschuimer. Harmel is trouwens ook premier geweest voor een dracht van negen maanden, afgebroken door een politieke miskraam. Soit. Ik had voor die bals een speciaal pak, altijd hetzelfde, dat stijf stond van allerlei menselijke geuren en sterke bier- en tabakswalmen.

Waardoor u de illusie gaf dat u veel op dat soort gelegenheden kwam?

Eyskens: Natuurlijk. Ik kroop dus in dat pak, bijna een harnas, en ging naar zo’n bal. Ten eerste vind ik het lawaai zo erg, je kunt niks verstaan. Vervolgens komen al die mensen naar je toe: ik ben Jef of Piet, kunt u misschien iets voor mijn dochter doen? Die schreven hun gegevens dan op een bierviltje – ik moest dat zogezegd allemaal oplossen – en op het eind van de avond was ik de meeste van die bierviltjes alweer kwijt.

Het zou Herman De Croo niet overkomen.

Eyskens: Die is dan ook uitermate goed georganiseerd. Maar goed, ik moest dan ook het bal openen. U moet weten, ik dans alleen een mars en een slow. Voor de openingsdans, meestal een mars, moest ik de vrouw van de lokale partijvoorzitter uitnodigen. Maar er is een statistische wet, die hierop neerkomt, dat de vrouw van de voorzitter altijd zeer omvangrijk is, een zwaarwichtige dame, ( lacht) waardoor ik na de eerste dans al buiten adem was.

Hebt u eigenlijk nooit een Europees of internationaal mandaat geambieerd?

Eyskens: O ja. Ik was heel graag vanuit Buitenlandse Zaken naar de Europese Commissie gegaan, maar dat zat er toen niet in. Dehaene had mij wel voorgedragen als kandidaat voor de functie van secretaris-generaal bij de West-Europese Unie. Niet formidabel, maar zeker niet oninteressant. Maar toen is Manfred Wörner, de baas van de NAVO, plotseling overleden, en is Willy Claes opgedaagd als kandidaat secretaris-generaal. En hij is het ook geworden. Tja, zodra Claes bij de NAVO zat, werd mijn kandidatuur onhoudbaar. Het was ondenkbaar dat beide functies door Belgen werden bezet.

Een zondagskind kan ook niet alles hebben?

Eyskens: Ik kan goed relativeren, en ik heb andere compensaties. Ik word op 1 januari voorzitter van de Koninklijke Academie, een leuke, interessante baan, met veel contacten.

Piet Piryns Han Renard

‘We waren voorzichtig in de bewoording, maar het waren natuurlijk gewoon volmachten, waarmee we de economie opnieuw op de sporen hebben gezet.’

‘Ik heb altijd gewerkt in de schaduw van twee grote figuren, Martens en Tindemans. Ze kregen ook meer kansen dan ik.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content