‘Wat mij betreft, hoeft fictie niets’, aldus Kate Atkinson. Haar eigen werk beschouwt de schrijfster als ‘een andere vorm van leven’, waarin ze de lezer wil vermaken en zichzelf ruimte geeft om haar waarheid te verkondigen.

Kate Atkinson, ‘Oude zaken’, Atlas, Amsterdam, 320 blz., euro 19,90.

Lezen is een feest, dat weten we allemaal. En Kate Atkinson lezen is zoiets als carnaval. Neem nu haar recentste roman, Oude zaken. Daarin krijgen we te maken met twee extravagante moorden en een mysterieuze verdwijning, allemaal rond Cambridge, over een periode van ongeveer twintig jaar. Vooreerst is er de driejarige Olivia, die in de zomer van 1970 spoorloos verdwijnt uit de tent waarin ze, schijnbaar veilig in de ouderlijke tuin, samen met haar zusje overnacht. Negen jaar later beseft de jeugdige Michelle dat haar leven met haar egoïstische man Keith en hun jengelende baby toch niet geworden is wat ze ervan had verwacht. Ze neemt daarop een bijl en slaat Keith de hersenen in. Nog eens vijftien jaar later doet Laura een vakantiejob in het advocatenkantoor van haar vader. Al tijdens de eerste voormiddag stormt er een radeloze man binnen die haar hals oversnijdt. Laura bloedt dood en de dader ontsnapt. Wanneer een privé-detective begin eenentwintigste eeuw in een maand tijd die drie zaken toegestopt krijgt, beseft hij dat er een verband moet zijn. Hij gaat op zoek naar de waarheid, waarbij een paar vuige feiten het licht zien, zijn auto en huis de lucht ingaan en er vooral veel gelachen wordt. Want Atkinson is geen misdaadschrijfster. Ze gebruikt het genre om er heel andere dingen mee te doen.

‘Ik hou van mysteries en raadseltjes die opgelost moeten worden’, zegt ze wanneer we haar opzoeken in haar Victoriaanse huis in een buitenwijk van Edinburgh, ‘maar ik ben nog nooit aan een boek begonnen met het idee dat ik een misdaadroman ging schrijven. Zulke romans volgen een vooropgezet pad en dat doe ik niet. Ik lees zelf wel misdaadromans en ik kijk naar misdaadreeksen op tv, omdat die ergens naartoe gaan: je begint met een situatie waar je niets van begrijpt en op het einde wordt alles duidelijk. Misdaad op zich fascineert ons, ook al willen we er natuurlijk nooit zelf het slachtoffer van worden. En de misdaadroman geeft een beeld van een perfecte wereld, waarin alles uiteindelijk op zijn pootjes terechtkomt. Het is onze hedendaagse tragedie, catharsis incluis. Het is als een sprookje waarbij de goeden beloond en de kwaden bestraft worden. En precies omdat de realiteit wel eens anders durft te zijn, vormt dat in de literatuur zo’n succesvol gegeven.’

‘Oude zaken’ draagt een motto van de evangelist Johannes: ‘Gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken.’ Wat zouden we meer kunnen verlangen van een detective?

KATE ATKINSON: Of de waarheid je echt vrij maakt, weet ik niet. Maar ze zorgt er in ieder geval wel voor dat je stopt met ernaar te zoeken en dat je dus kunt voortleven. Van de misdaad zelf of van de gevolgen ervan word je echter nooit bevrijd. Niet weten wat er precies gebeurd is, zoals in het geval van de driejarige Olivia die opeens verdwenen is, kan iemand recht de waanzin in jagen. Wanneer je het weet, kun je beginnen te rouwen. Het viel me op hoe moeilijk ik het ermee had om over dit onderwerp te schrijven. Wanneer je zelf kinderen en kleinkinderen hebt, denk je daar liever niet aan omdat er uiteindelijk geen verlossing is. Je kunt niet terugkeren in de tijd om de misdaad ongedaan te maken. Je leven verandert erdoor en de pijn zal nooit meer verdwijnen. Over het verlies van een kind raak je nooit heen. Dat is trouwens zo’n grote fabel die we onszelf proberen wijs te maken: dat je over iets heen raakt. Dat lukt nooit. Je sleept alles je hele leven met je mee.

U hebt een heel specifieke schrijfstijl, bijzonder beeldend en fantasierijk. Nooit kom ik zoveel details te weten over een personage dan wanneer ik een halve pagina lees in een boek van u.

ATKINSON: Ik weet het, wat een verspilling. Ik heb inderdaad de neiging alles heel compact te maken en dat komt doordat ik compact schrijven artistieker vind. Schrijven en lezen zijn heel verschillende zaken. Wanneer je een boek leest, wil je voortmaken, je wilt consumeren. Een boek schrijven is iets anders. Soms duurt het wel een week voor je een pagina af hebt die je in anderhalve minuut leest. Veel heeft te maken met verveling. Als ik een boek lees dat niet opschiet, begin ik me te vervelen. Ik vind het echt niet leuk om een pagina lang te moeten lezen hoe iemand water neemt en thee maakt.

Nee, bij u vallen ze per ongeluk in de Zuidelijke IJszee en verdrinken.

ATKINSON: Omdat fictie geen spiegel is van het echte leven natuurlijk. Het is een andere vorm van leven. Iemand die in zijn slaap sterft, baart weinig opzien.

Ook als fictie volgens sommigen wel degelijk een beeld moet geven van de realiteit?

ATKINSON: Wat mij betreft moet fictie niets. Een kunstwerk moet niet meer uitdrukken dan wat de kunstenaar wil en dat geldt ook voor een roman. Alleen zit er steeds zo’n moralistisch stemmetje in ons achterhoofd te balken dat we verantwoord en verheffend moeten schrijven. Boeken met een politieke inhoud hebben bijvoorbeeld meer aanzien dan de mijne, dat weet ik ook, maar ik vraag me dan af of de gemiddelde lezer wel echt zo geboeid is door die grote politiek. Ik denk dat hij eerder over het dagelijkse leven wil lezen en vermaakt wil worden. En dat probeer ik te doen in mijn boeken.

Maar uw romans zijn ook niet apolitiek. U plaatst ze in een wereld van mensen en misdaden waarbij het politieke bestel op de achtergrond meespeelt.

ATKINSON: Dat is hoe ik het leven zelf zie: hoe je in het dagelijkse leven tegen de politiek aanbotst, tegen het beleid op het vlak van gezondheidszorg, werkloosheid en misdaadpreventie bijvoorbeeld. Dat is politiek op menselijk niveau, over de staat van het wegdek of over rondhangende jongeren. In ieder boek is er wel een personage waarmee ik me bijzonder verwant weet. Hier is dat Amelia, het oudere zusje van Olivia met haar slecht humeur en haar gemok over van alles en nog wat.

En toch zijn uw boeken niet chagrijnig.

ATKINSON: Vorige week kreeg ik een e-mail van een Amerikaanse lezeres die schreef dat ze zich mij voorstelde als het zonnetje in huis, de vrouw die op ieder feest door haar grappige en spitse opmerkingen in het middelpunt van de belangstelling staat. Maar dat is niet zo. Ik ben alleen grappig wanneer ik schrijf.

Persoonlijk vind ik dat je als mens een behoorlijke portie humor nodig hebt om het tegenwoordig uit te houden. Het traditionele beeld dat de Engelsen van zichzelf ophouden, dat van die lachgrage mensen, is gewoon bittere noodzaak. Het is bijvoorbeeld ontstellend te zien hoe vuil wij Britten zijn. We gooien alles zomaar op de grond. Ik word daar razend van. En tezelfdertijd denk ik dan: jij stomme koe, laat je toch niet opwinden door zoiets. En dus begin ik ermee te lachen. Of ik verwerk mijn frustratie tot fictie over het vieze volkje dat we zijn.

Ik geef toe dat ik constant morele oordelen vel over wat ik zie. Als ik die niet zou kunnen uitwerken in romans, was ik wellicht niet te harden voor mijn omgeving. Mijn probleem is dat ik zo gek ben van regeltjes dat ik vind dat regels er zijn om je eraan te houden. Heel diep in mij vind ik dat alle overtreders zwaar gestraft zouden moeten worden. Maar dat kan ik natuurlijk niet zeggen. Dus schrijf ik er boeken over, met gekke personages die zoiets verkondigen, en dat kan dus wel.

Al lachend zegt de zot zijn waarheid?

ATKINSON: Dat spreekwoord kennen wij niet in het Engels, maar misschien moeten we het maar eens invoeren. Via humor krijg je inderdaad meer gezegd dan wanneer je doodserieus bent. Wie ernstig is, creëert immers afstand tussen zichzelf en de anderen.

Wat ook opvalt: er komen bijna geen mannen voor in uw boeken.

ATKINSON: Dat is omdat ik vrouwen ken en mannen toch steeds iets mysterieus en onvatbaars hebben behouden voor mij. Het is moeilijk vanuit een andere genderrol te schrijven omdat het iets tegennatuurlijks is. Maar ik geef het toe, er komen ontzettend veel vrouwen in mijn romans voor en als er al mannen in rondlopen, doen ze soms wel een beetje vrouwelijk aan. Maar er wordt aan gewerkt, ik doe mijn best om mijn mannen mannelijker te maken. Het is echter niet zo dat ik vrouwen interessanter vind, het is gewoon dat ze volgens mij een interessanter leven leiden. Mannen leven extern, terwijl vrouwen meer nadenken. Maar misschien is het wel allemaal vooringenomenheid en komt het doordat ik broers noch zonen had. En ik ging dan ook nog eens naar een meisjesschool. Van mijn geboorte tot mijn zestiende had ik geen contact met jongens.

Nu heb ik een kleinzoon van een jaar en ontdek ik het verschil tussen meisjes en jongetjes. Wanneer ik terugdenk aan mijn dochters toen zij klein waren, merk ik dat zij veel rustiger speelden dan mijn kleinzoon, en meer observeerden. Die jongen kan geen lichtknopje zien of hij wil het omzetten en geef hem een video in zijn handen en voor je het weet, hangt de band er half uit. Ik wist niet dat jongetjes zo fysiek bezig waren. Waarschijnlijk is het allemaal evolutionair bepaald, weet je wel, dat jongetjes lichtschakelaars dienden om te zetten en meisjes toekeken hoe dat gebeurde.

En ondertussen de hond een knuffel gaven. Want uw gebrek aan mannen compenseert u met een overvloed aan honden.

ATKINSON: Omdat ik zelf geen hond heb. Ik weet dat ik geen asiel mag binnengaan of ik kom thuis met een hond. Ik heb een ideale hond, een wit en zwarte border collie. Dat is mijn hond. Alleen spijtig dat die beesten de hele boel onderschijten. Ik kan daar niet tegen. Dus schrijf ik er maar over, als surrogaat. En het gaat onbewust. Mijn redacteur had er vroeger al over geklaagd dat mijn romans wel op een hondenkennel leken. Dus had ik in mijn laatste boek extra mijn best gedaan en haar heel trots een mail gestuurd dat dit mijn eerste hondenvrije roman was, waarop ze mij een lijstje retourneerde met alle honden die erin voorkomen. Misschien moet ik maar eens een boek schrijven dat alleen maar over honden gaat, om af te kicken of zo.

Uw boeken verwijzen ook constant naar andere literaire werken.

ATKINSON: Dat komt heel natuurlijk. Als schrijver beweeg je je immers niet in het luchtledige. Je schrijft in een historische traditie van duizenden jaren en die kun je niet ontkennen. In zekere zin drijft die traditie je pen, en er zijn maar weinig mensen die dat beseffen. Hier in Groot-Brittannië wil zowat iedereen schrijver zijn, met een hele industrie als gevolg: opleidingen, amateurgroepen, uitnodigingen aan schrijvers om de geheimen van hun vak te komen verklappen, en ga zo maar door. Een klassieke vraag is dan: wat moet ik doen om schrijver te worden? En dan verwachten ze allemaal een antwoord in de zin van: om zeven uur opstaan, een kopje thee drinken en tot twaalf uur voor je computer gaan zitten. Dat lijken ze allemaal wel aan te kunnen. Maar wat zeg ik dan: ‘Zowat alles lezen wat er geschreven is.’ En dan zeggen ze: ‘Ja, ja, natuurlijk, maar wat doe je dan precies wanneer je schrijft?’, alsof ik een soort heks ben die boeken tovert. Als er een zaak is wat al die would-be schrijvers verbindt, is het hun onbelezenheid. Hoe kun je nu weten wat een goed boek is als je er nog nooit eentje gelezen hebt?

En het probleem is dat mensen hun eigen mogelijkheden niet willen aanvaarden. Ik weet dat ik geen symfonie kan schrijven en dat ik geen fatsoenlijk beeld uit een blok marmer kan kappen. Ik kan ook niet zingen, maar ik kan wel schrijven. Nu weet iedereen wel hoe hij een pen moet vasthouden en schrijven kunnen we allemaal sinds de lagere school, dus denkt iedereen automatisch dat hij of zij ook een roman op papier kan zetten. Maar dat is dus niet zo. En waarom wil iedereen een boek schrijven? Omdat we in een celebrity-cultuur leven. Ze willen niet echt schrijven, ze willen beroemd zijn en een ander, glamoureuzer leven leiden. Logisch dus dat ik met mijn riedeltje dat ze alles gelezen moeten hebben, bitter weinig gehoor vind.

En zelf schrijft u vanzelfsprekend helemaal niet om beroemd te worden?

ATKINSON: Nee, wel om de wereld op een afstand te houden. Ik ben niet gelovig, maar ik vind de King Jamesbijbel een van de mooiste literaire werken. Neem nu de eerste regel: ‘In den beginnen was het woord.’ Als je er even bij stilstaat, is dat toch een extravagante, mysterieuze gedachte. En ik voeg er dan aan toe dat op het einde ook het woord zal zijn, want zolang we denken en communiceren, leven we. Het idee dat Sheherezade verhalen moest vertellen om in leven te blijven, vind ik intrigerend, een idee dat trouwens ook terugkomt in de Decamerone en de Canterbury Tales. Dat is toch wat schrijvers letterlijk doen, verhalen vertellen om zichzelf in leven te houden. Eergisteren had ik heel wat klussen te doen en had ik geen tijd om te schrijven. Ik deed al mijn klussen, maar tegen ’s avonds wist ik met mezelf geen blijf meer. Een dag zonder schrijven is voor mij een verloren dag. Af en toe denk ik wel eens dat ik op mijn zestigste of vijfenzestigste zou willen stoppen met schrijven. Alleen, wat moet ik dan gaan doen? Ik zie dan alleen een leegte tussen mijn schrijven en mijn dood.

Door Marnix Verplancke

‘Ik vel constant morele oordelen over wat ik zie.’

‘Dat is toch wat schrijvers letterlijk doen: verhalen vertellen om zichzelf in leven te houden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content