De Ierse toneelschrijfster Marina Carr staat bekend om haar provocerende teksten over seks, geweld en de uitzichtloosheid van het bestaan. Het Rotterdamse Ro Theater brengt gelijktijdig twee van haar stukken, die vanaf eind november ook in België te zien zijn.

‘Portia Coughlan’ en ‘Kattenmoeras’ van Marina Carr zijn, in de regie van Alize Zandwijk, te zien in Brussel op 27 en 28 november (de Bottelarij), in Leuven op 3 en 4 december (’t Stuk), en in Antwerpen op 19 en 20 december (Bourla). Verder in Nederlandse steden als Amsterdam, Breda, Eindhoven, Utrecht en Rotterdam. www.rotheater.nl

‘Alles achter zich verbranden. Dat doen zigeuners als ze ergens anders opnieuw willen beginnen. Om dan te ervaren dat dit nieuwe begin toch weer naar hetzelfde einde leidt.’ Dat is wat de Ierse toneelschrijfster Marina Carr vertelt in het midden van een lang gesprek over haar stukken Portia Coughlan en Kattenmoeras. De eerste zin citeert ze uit haar eigen Kattenmoeras. De rest is haar uitleg van een thematiek die in al haar stukken terugkeert: dat het leven van mensen zich in cirkels beweegt, dat ze nooit kunnen loskomen van het lot dat al in hun karakter beschreven staat.

We zijn naar Dublin gekomen om met haar over de Ierse achtergronden van haar werk te praten. Ze woont in een straat met terraces van voormalige Victoriaanse arbeidershuisjes. Er hangt een geur van hop in de lucht, want de Guinness-brouwerij ligt hier nog geen halve kilometer vandaan. De rivier de Liffey, muze van die andere beroemde Ierse schrijver James Joyce, kun je hier bijna horen klateren.

Marina Carr doet de deur open. Klein, lang zwart haar, sereen, meisjesachtig ondanks haar 38 jaar. Het temperament dat uit haar stukken blijkt, zit kennelijk verscholen achter haar bedachtzame uiterlijk. Ze straalt uit dat ze een heel gewoon leven leidt achter deze Victoriaanse gevel (met een liefhebbende echtgenoot en twee kleine kinderen), een leven dat lijnrecht staat tegenover de extreme omstandigheden waarmee de personen in haar stukken geconfronteerd worden.

Haar achtergrond? Geboren hier in Dublin, maar al als baby verhuisd naar een dorpje vlakbij de provinciestad Tullamore, in de Ierse Midlands. Moeder was hoofd van de plaatselijke lagere school, schreef gedichten in het Gaelic en stierf jong. Vader was ambtenaar en schrijft nog steeds populaire toneelstukken en romans. Op haar zeventiende gaat ze in Dublin studeren. Filosofie en Ierse literatuur. Ze studeert af op het werk van Beckett. Haar eerste stukken zijn dan ook sterk door hem beïnvloed. In 1984 schrijft Carr The Mai, waarin ze voor het eerst een eigen gezicht toont. Twee jaar later volgt Portia Coughlan, dat haar naam definitief zal vestigen in de Engelstalige theaterwereld.

NIET AUTOBIOGRAFISCH

Portia Coughlan gaat over een tweeling, Gabriel en Portia, die wordt gescheiden door de zelfgekozen verdrinkingsdood van Gabriel. Gabriel was vijftien toen hij verdronk, Portia kijkt op haar dertigste terug op haar leven – alsof ze zich er dan pas van bewust is dat ze op dat moment ook Gabriels vijftien levensjaren heeft opgesoupeerd. Tweemaal vijftien is tenslotte dertig. Is het thema autobiografisch?

Carr: ‘Nee, ik ben geen helft van een tweeling en mijn stuk is niet autobiografisch. Zo werk ik nooit. Er zitten altijd wel aspecten in mijn stukken die ik zelf heb meegemaakt, maar het uiteindelijke verhaal is nooit mijn verhaal. Portia Coughlan is gebaseerd op een gebeurtenis die een van mijn broers van een jeugdvriendin hoorde. In dat verhaal verdronk de tweelingbroer, maar bleef de zus leven. In mijn versie kiest de tweelingzus voor dezelfde dood als haar broer.’

Waarom heeft u de naam Portia uit Shakespeares Koopman van Venetië overgenomen? ‘Deels om heel banale redenen. Dat was het stuk dat ik op de theaterschool als eerste onder ogen kreeg en nu nog als beste ken. Portia zegt in de Koopman van Venetië letterlijk: The lottery of my destiny bars me the right of voluntary choosing. Ze mag haar eigen lot niet bepalen. Ook mijn Portia heeft geen vrije keuze. Kijk, in ieder van ons schuilt een onzichtbare tweeling, die hem of haar dicteert wat hij of zij moet doen. Die schaduwzijde in ons is soms onze beste zijde. Portia is haar beste zijde kwijtgeraakt en daardoor in zekere zin zelf een lopende geest geworden.’

Maar waarom die combinatie van de voornaam Portia en de hyper-Ierse achternaam Coughlan? Carr: ‘Omdat al mijn stukken zowel een Ierse als een universele achtergrond hebben. Daarom ben ik gefascineerd door de Griekse tragedies. Kattenmoeras is mijn versie van Medea in de Ierse Midlands. En Portia Coughlan is een eigentijdse variant op de mythe van Castor en Pollux, de ideale tweeling omdat ze jongen en meisje waren. Bij de oude Grieken trof ik die dubbele kant aan die ook wij Ieren hebben: een dunne laag van beschaving aan de bovenkant, en daaronder een krioelende chaos. De Grieken waren de eersten in Europa die een of andere vorm van beschaving uitvonden, al waren ze zelf eigenlijk niet meer dan barbaren die alle anderen barbaren noemden. Ze schiepen een beschaving waarvan je het dunne laagje vernis zo kon afkrabben. Uiteindelijk moesten al hun grote tragedieschrijvers toegeven dat alles onderhevig was aan het lot.’

Is het daarom dat uw personages nooit iets kunnen vergeten? Portia kan haar tweelingbroer niet vergeten, Hester in Kattenmoeras kan niet vergeten dat ze als kind door haar moeder verlaten is. Kunnen Ieren niet vergeven? ‘Vergeven misschien wel, maar vergeten nooit. En of we wel kunnen vergeven, vraag ik me ook af. Vandaar dat wraak hier een grote issue is. Kijk maar naar de troubles in Noord-Ierland, die eigenlijk al veel eerder opgelost hadden kunnen zijn. Wraakgevoelens bestaan natuurlijk overal. Maar hier lijken ze wel een heel lang leven beschoren. Het geweld in onze gemeenschap komt van binnenuit, niet van buitenaf. Dat begint al in het klein: iedereen zit hier te veel vast aan zijn verleden. Zo kan het voor de waardering van je omgeving uitmaken of je in het ene of het andere dorp geboren bent. Ben je toevallig getrouwd met iemand uit een dorp verderop, dan kun je je hele leven schampere opmerkingen verwachten in de trant van ach ja, maar jij bent toch van de andere kant. De andere kant die dan twee kilometer verderop ligt! Alles is hier plaatsgebonden.’

TULLAMORE

De dag na het gesprek met Marina Carr, rijden we naar County Offaly, het graafschap waarin ze is opgegroeid en waarin de meeste van haar stukken gesitueerd zijn. Een vlak landschap. Tussen Port Arlington en de provinciehoofdstad Tullamore steken grote fabrieken met brede pijpen tegen de horizon af. Hier wordt de turf uit het veengebied omgezet in elektriciteit. Want dit is Bog County: moerassen, veen, turf. Tot voor kort stookten de meeste Ieren hun huizen niet warm met gas of steenkool, maar met turf.

Tullamore is het zenuwcentrum van Marina Carrs stukken. Dit lijkt het decor voor Portia Coughlan. Eén lange winkelstraat, de onvermijdelijke High Street, de rest lijkt verlaten. Een pub zij aan zij met een begrafenisondernemer. Houten winkelfaçades in alle kleuren van de regenboog. Etalages waarin anarchistische etaleurs de vrije hand hebben gekregen, alles schots en scheef door elkaar. Bij een winkel die Brides 2000 heet, hangen vooroorlogse bruidsjaponnen aan versleten etalagepoppen. Elegantie is een woord dat hier al tientallen jaren is blijven stilstaan.

De enige file in Tullamore is in de Kerkstraat. Dit is zondag. Honderden auto’s rijden op beide straathelften in slechts één richting: richting kerk. Wie de andere kant uit wil, wordt zonder pardon het trottoir op gereden.

Carr: ‘ Portia Coughlan zou zich in Tullamore kunnen afspelen, hoewel het er niet toe doet. De personages spreken met het accent van deze buurt, dit is de stad die ik het beste ken, hier ben ik naar school geweest, hier spreken de mensen een dialect dat ik als basis voor veel van mijn stukken gebruik. Maar nogmaals, op zich maakt het niet uit waar mijn stukken gesitueerd zijn. Ze bestaan uit een mengeling van mijn herinneringen en mijn verbeelding.’

Toch zou je de bar ‘High Chapparel’ uit Portia Coughlan hier zo kunnen binnenwandelen. Alleen heet die in Tullamore ‘Bridge House’. En omdat het zondagmiddag is, is de Bridge House volgestouwd met op hun paasbest uitgedoste Ierse families, vaak met een hele rist kinderen. Roast, slapgekookte groenten en gebakken aardappelen. Meestal verorberd met thee. Terwijl op de achtergrond op een groot scherm een voetbalmatch uit de Engelse Premier League live wordt uitgezonden. Een grote babyface van een jaar of veertig, geen thee maar Guinness, roept zijn verveelde kinderen tot de orde. De Bridge House dreunt. Liverpool, met veel Ierse voetballers in de ploeg, scoort tegen Sunderland, met weinig Ieren in de ploeg.

Carr: ‘De personages in Portia Coughlan, het zijn eigenlijk plattelanders die van de ene op de andere dag rijk zijn geworden. Omhooggevallen nouveaux riches. Je kunt ze in Tullamore en andere provinciesteden zo tegen het lijf lopen. De economie heeft in Ierland de laatste jaren een enorme vlucht genomen. Ze drinken wijn bij hun eten omdat ze denken dat het zo hoort, ze proberen beschaafd te doen, maar ze hebben niet de culturele bagage die hoort bij hun klasse. En toch vind ik ze niet meelijwekkend. Er is een zekere refinement in hen die ze zelf niet meer herkennen, waarvoor ze zelf eigenlijk geen respect meer hebben. En dat is precies de reden waarom ze tussen wal en schip belanden. Ze denken dat ze modern zijn, maar ze zijn het niet. En naar het verleden kunnen ze niet terug, omdat ze denken dat ze dat moeten verachten, want zij zijn de nieuwe generatie. En toch voelen ze zich bedreigd omdat ze van hun roots zijn losgeweekt. Zozeer zelfs dat ze in staat zijn een moord of zelfmoord te plegen.’

De Bridge House in Tullamore zit vol met deze types. En in de Kerkstraat rijden ze desnoods iemand dood om op tijd in de mis te komen.

PALLAS LAKE

We rijden door naar Pallas Lake, een gehucht op zo’n zeven kilometer ten zuidwesten van Tullamore. Marina Carr groeide hier op. Ze heeft ons een routebeschrijving gegeven, maar omdat dit gehucht geen straatnamen kent, is het heel moeilijk haar ouderlijk huis te vinden. Bij de eerste tweesprong links, dan meteen rechts. Misschien is het het huis op dat heuveltje, met een apart staande garage. Maar als we de korte oprijlaan oplopen en aanbellen, blijkt er niemand thuis te zijn. Al zou het kunnen dat ze achter de vitrage staan te gluren naar de vreemdeling.

Die garage is belangrijk. Carr: ‘Als kinderen – ik was de tweede in een gezin van zes – bedachten we allerlei toneelstukjes die we dan in onze garage opvoerden voor de andere kinderen in de buurt. We dwongen die kinderen bijna om te komen. Ik was vooral goed in Hollywood-achtige drama’s, vol geweld en grote liefdesscènes. Ook toen al was ik beter als bedenker en schrijver van die stukken dan als acteur. Ik kon mijn eigen tekst nooit onthouden, wel die van anderen.’

Maar de garage blijft vandaag dicht. Onverrichter zake rijden we verder langs de landweg. Aan de linkerkant doemt opeens een moeras op. De Boorra Bog, zoals Marina vertelde. Haar Kattenmoeras is een verzonnen plek, maar wel losweg gebaseerd op dit moeras uit haar jeugd. Het moeras is vlak, er is geen boom te zien, hooguit laag struikgewas en heide. Als kind speelde Marina hier dagen achtereen, waarbij ze moest uitkijken niet in de drassige gedeelten terecht te komen. ’s Avonds werd zo’n moeras helemaal verraderlijk. ’s Avonds ziet zo’n bog eruit als een maanlandschap en zijn de plekken waarin je kunt verdrinken niet meer te onderscheiden. Met enige verbeelding kun je je hier de geesten die in Carrs Kattenmoeras rondwaren inbeelden.

In Dublin vroegen we haar of ze in geesten geloofde. ‘Ja en nee. Je moet het zo zien: Ieren zijn heidense Kelten die tot het katholicisme bekeerd zijn. Zowel in hun heidense achtergrond als in het katholieke geloof is er sprake van figuren die je als geesten zou kunnen omschrijven. Verbind die gedachte eens met de realiteit van onze omgeving. Zo’n verlaten maanlandschap als de Boorra Bog, daarin zie je algauw dingen die er misschien tastbaar niet zijn, maar wel in je geest iets oproepen.’

Dus dat zijn eerder fantasieën dan geesten? ‘Nee. Soms is de herinnering aan personen die er niet meer zijn – of ze nu gestorven zijn, of alleen maar uit je leven verdwenen – zo sterk dat ze tastbaar aanwezig lijken. Zijn dat dan geesten? Of zijn het gedachten in mijn hoofd die zo sterk aanwezig zijn dat ze echt aanwezig lijken?’

In Kattenmoeras zijn het Hester Swane en de geheimzinnige Kattenvrouw die contact hebben met de geesten. Toevallig zijn ze allebei zigeuners, een ras dat de Ieren ’tinkers’ noemen. Is het omdat ze zigeuners zijn dat ze over een soort helderziendheid beschikken om dingen te zien die de anderen niet zien?

‘Nee, niet omdat ze zigeuners zijn. Ze zien meer omdat ze zich buiten de sociale orde van de maatschappij bevinden. Daarom zijn zij in staat drastischer beslissingen te nemen, wat de anderen weer bang voor hen maakt. Hester doodt haar dochtertje omdat ze niet wil dat haar hetzelfde overkomt als zij: namelijk verlaten worden door haar moeder. Dat is een logica die de christelijke moraal niet kan aanvaarden vanwege allerlei religieuze dogma’s. Een moeder doodt geen dochter. Punt. Ik stel alleen maar de vraag of een andere dan onze christelijke moraal die daad ook zo verwerpelijk gevonden had.’

Peter Nijmeijer

‘Wraakgevoelens bestaan natuurlijk overal. Maar hier lijken ze wel een heel lang leven beschoren.’

De Bridge House in Tullamore zit vol met nouveaux riches. En in de Kerkstraat rijden ze desnoods iemand dood om op tijd in de mis te komen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content