Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Ecologie en economie moeten in elkaar overvloeien als de mens zijn omgeving leefbaar wil houden. De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling tracht dit moeizame proces te bevorderen.

Het gat in de ozonlaag wordt steeds groter. Het regenwoud verdwijnt in een moordend tempo. Woestijnen rukken op. Her en der woedt oorlog om de toegang tot zuivere waterbronnen. Het verkeer staat in vele steden de helft van de tijd stil. Tonnen zwerfvuil ontsieren het landschap. Kanker en astma treffen steeds meer mensen.

De druk die de mens op de aarde uitoefent wordt onhoudbaar groot. Het heeft lang geduurd voor hij inzag dat het zo niet verder kon. Maar in de loop van de jaren negentig dook een concept op dat een kentering in het denken inluidde: duurzame ontwikkeling. De mens moet zo gaan leven dat zijn invloed op de rijkdommen van de aarde minimaal is.

Wat aanvankelijk een element uit het academisch discours was, vond zijn weg naar het gewone leven. Het idee vond ook ingang in de politieke wereld, waar het niet langer louter een modewoord is in hoogdravende speeches met grote toekomstvisies. Zo heeft de huidige regering een volwaardige staatssecretaris voor (energie en) duurzame ontwikkeling. Begin dit jaar kwam er een voorontwerp voor een eerste federaal plan inzake duurzame ontwikkeling, opgesteld door een werkgroep uit diverse administraties. Het plan dekt een periode van vier jaar (tot 2003) en zit momenteel in de evaluatiefase.

Ook de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO) draait sinds enkele jaren op kruissnelheid. De Raad werd in 1993 opgericht, maar kwam aanvankelijk niet goed van de grond. Hij bestaat uit een op het eerste gezicht vreemd amalgaam van vertegenwoordigers uit vele maatschappelijke sectoren: de overheid, de wetenschap, de werknemers en werkgevers, de consumenten en de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) uit de hoeken milieu en derde wereld. Tegen de verwachtingen in (en in scherp contrast met het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek) slaagt de Raad er geregeld in om over prangende problemen een eensluidend en duidelijk advies te formuleren.

HUWELIJK TUSSEN ECONOMIE EN ECOLOGIE

Dat is mede de verdienste van voorzitter Theo Rombouts, die ook aan het hoofd staat van de koepel van christelijke werknemersorganisaties, het ACW. De combinatie van beide functies is minder bizar dan ze lijkt. Het ACW was de eerste organisatie met groot gezag in de samenleving die duurzame ontwikkeling opnam in haar programma. Rombouts vond het destijds jammer dat het gedoe rond de invoering van een ecotaks niet leidde tot een grondig debat over het spaarzaam omspringen met energie en grondstoffen. Hij zette zijn schouders onder de Raad, maakte mensen en middelen vrij en zorgt ervoor dat de adviezen een groot soortelijk gewicht krijgen. Als erevoorzitter kroonprins Filip het nu eens aan zou durven om, net als zijn broer Laurent, openlijk te pleiten voor duurzame ontwikkeling, zou het concept nog meer in de aandacht komen.

Van de vele ngo’s in de Raad hebben de milieu-organisaties de meest globale kijk op de problematiek van duurzaamheid. Ze incorporeren economische en sociale componenten in hun analysen – ngo’s uit de sectoren van verbruikers en ontwikkelingssamenwerking verliezen de milieu-aspecten makkelijk uit het oog. Greenpeace speelt wat duurzame ontwikkeling betreft een voortrekkersrol. Roland Moreau is algemeen directeur van Greenpeace België, en maakte als milieubewust handelsingenieur carrière in de recyclagesector, bij de bedrijven Union-Minière, Sidmar en Watco. Omdat hij inzag dat recyclage niet de ultieme oplossing is en dat de maatschappij naar preventie moet streven, stapte hij over naar Greenpeace. Een volwaardig huwelijk tussen ecologie en economie is zijn doel.

Een dubbelgesprek toonde aan hoe dicht de conceptuele analysen van Rombouts aansluiten bij de concrete aanpak van Moreau. De activisten en de maatschappelijke vormers bespelen dezelfde snaar.

In welke mate is duurzame ontwikkeling doorgedrongen tot in het dagelijkse leven?

Theo Rombouts: Het begrip wint duidelijk aan gewicht. De samenhang tussen de diverse componenten van duurzame ontwikkeling en haar internationale aspecten zijn nog niet voor iedereen zichtbaar, maar veel mensen worden wel met deelargumenten geconfronteerd. Belangrijke kristallisatiemomenten hebben vaak met gezondheid te maken, zoals de dioxinecrisis of de vaststelling dat astma en allergieën toenemen. Zo zien de mensen dat hun gedrag een invloed heeft op de manier waarop schadelijke elementen in de samenleving tot stand komen. Ze beginnen ook te beseffen dat de groei van het nationaal product en van het inkomen niet voldoende is om zich goed te voelen, dat er integendeel kwalijke neveneffecten aan verbonden zijn.

Dus de persoonlijke confrontatie met negatieve gevolgen van niet-duurzame ontwikkeling doet de mensen nadenken?

Roland Moreau: Inderdaad. Tot eind de jaren tachtig waren milieuproblemen voor de meeste mensen eenvoudig: zwarte rook en vuile rivieren. Nu staan we ook steeds meer in de file en elke zomer krijgen we een ozonprobleem door de verkeersoverlast. De mensen beginnen eindelijk het gevoel te krijgen dat deze problemen op grote schaal moeten worden aangepakt. Vooral jongeren beseffen dat zichtbare vervuiling slechts een momentopname is. Duurzaamheid impliceert ingrepen die gunstig zullen zijn voor hun kinderen en voor de rest van de wereld.

Is er geen kortsluiting tussen het langetermijnaspect van duurzame ontwikkeling en de korte termijn waarop ingrijpende maatregelen nodig zijn?

Rombouts: Zo’n kortsluiting is inherent aan vele maatschappelijke problemen. In het begin zeggen de mensen over zaken als duurzame ontwikkeling dat het wel boeiend is, maar dat ze de relevantie er niet van zien. Tot het ineens heel concreet wordt. De discussie over de nachtvluchten was interessant omdat mensen inzagen dat ook de kwaliteit van het leven, in casu de nachtrust, een waarde heeft. En dat er een oplossing gevonden moest worden die daar rekening mee hield, zoals het versneld invoeren van geluidsarme vliegtuigen. Het gaat niet langer op om elke discussie te counteren met het argument dat er veel mensen in een sector werken. Ook een sociale beweging kan niet alleen op het werkgelegenheidsaspect blijven hameren. We moeten streven naar een evenwicht tussen alle componenten.

Was de dioxinecrisis geen voorbeeld van de dubbelzinnigheid van duurzame ontwikkeling: misbruik van recyclage die tot vervuiling van de voedselketen leidt?

Moreau: Als outlaws in containerparken ongestraft vervuilende producten kunnen dumpen is dat een aanslag op de volksgezondheid. Duurzame ontwikkeling is een denkpatroon op lange termijn, maar er moet op korte termijn worden ingegrepen. Think global, act local: de problemen moeten op wereldniveau worden aangepakt, maar op lokaal niveau moet iedereen zijn best doen, bijvoorbeeld door zuiniger te zijn met energie en water. Regelgeving is een van de werktuigen om duurzame ontwikkeling te bevorderen, maar controle is nog belangrijker. Als wij als land en als burger tolereren dat fraudeurs een kans krijgen, gaat dat lijnrecht tegen duurzaamheid in.

Is de industrie bereid tot actieve medewerking of wil ze vooral de indruk geven dat ze het goed meent?

Rombouts: Ik stel vast dat de industrie bereid is mankracht te investeren. Ze vaardigt ook vertegenwoordigers van de federaties af naar de Raad, wat een goede zaak is. We kunnen verwachten dat die niet alleen de belangen van de bestaande bedrijven zullen verdedigen, maar ook die van de ondernemingen van morgen. Dat is het nut van federaties: ze oriënteren hun sector ook naar de toekomst toe. Door het feit dat duurzaamheid de behoeften over generaties heen projecteert moeten ondernemers corrigerend optreden en nieuwe producten ontwikkelen die aan de vereisten van duurzaamheid voldoen. Dat is natuurlijk een uitdaging, maar ik heb de indruk dat de vele mensen die het ondernemerschap progressief bekijken hierin vooral opportuniteiten zien.

Greenpeace ageert tegen het principe van de ‘greenwashing’: mooie brochures waarin bedrijven hun bezorgdheid om het milieu etaleren zonder er daadwerkelijk iets voor te doen.

Moreau:Greenwashing is een echte schande die wij zullen blijven bestrijden. Toch is er wel degelijk een kentering. Grote Belgische bedrijven nodigen Greenpeace uit om werknemers en kaderleden te informeren over duurzame ontwikkeling. Ze aarzelen nog, omdat ze door de beurs en de huidige maatschappelijke mentaliteit verplicht zijn te streven naar kortetermijnwinst. Maar de grote spelers, de multinationals koesteren ondertussen wel de visie van duurzaamheid, omdat zij ook over twintig jaar nog marktleider willen zijn. In de visserij en de houtproductie is de situatie momenteel kritiek. Als de bedrijven doorgaan zoals ze nu bezig zijn, valt er binnenkort geen vis meer te vangen of geen boom meer te kappen. Bedrijven moeten duurzaam optreden als garantie voor hun eigen overleving. Het gevaar daarvan is dat ze zullen zeggen: geef ons de aarde in eigendom en wij zullen ervoor zorgen dat ze goed beheerd wordt.

Impliceert dit dat het bewerken van de consument minder belangrijk is? Dat er sowieso minder meubelen van tropisch hout op de markt zullen komen?

Moreau: De mensen moeten worden geïnformeerd over wat ze kopen. Wij zeggen: Don ’t buy destruction, en de mensen moeten weten hoe ze dat kunnen doen. Ze mogen best een houtmeubel kopen als dat niet gemaakt is van hout dat op een verwoestende manier werd gekapt. De bevolking moet kunnen participeren in het streven naar duurzaamheid. Het succes van biolabels heeft te maken met de gevoeligheid van de consument, wat bedrijven nog meer motiveert om hun best te doen. De industrie zegt nu dat de Belgische consument geen problemen heeft met genetisch gemanipuleerde organismen. Wij stellen daartegenover dat de consument niet genoeg geïnformeerd is. Van de mensen die weten wat genetische manipulatie is, wil 80 procent geen genetisch gemanipuleerde ingrediënten in zijn voeding. De industrie is daar heel gevoelig voor. De bedrijven doen alles om op een groene lijst te komen.

Dreigt duurzaamheid niet te leiden tot een wirwar van regels over wat wel en wat niet mag?

Rombouts: Dat is een ernstig probleem. Er komen zoveel nieuwe chemische bestanddelen in nieuwe producten terecht dat dit per definitie tot een inflatie van normen en regels leidt. Maar ik zie dat de handleidingen van producten die ik koop steeds ingewikkelder worden. Bedrijven zijn niet bang om de verbruiker veel informatie te verschaffen. We moeten dus ook niet bang zijn om informatie over duurzaamheid te geven. Er zijn natuurlijk nog andere middelen tot bijsturing. Je kan in een discours met de bevolking de problemen aankaarten en een gevoeligheid ontwikkelen die het gedrag doet aanpassen. En je kan economische maatregelen nemen, zoals vrijwillige convenanten afsluiten met bedrijven of maatregelen stimuleren door ecoheffingen. Er moet een optimale mix tussen diverse strategieën komen om duurzaamheid te bevorderen.

Is de consumerende burger wel zo makkelijk te bewegen tot een aanpassing van zijn leefgewoonten?

Rombouts: Er is toch heel wat respons. We stellen bijvoorbeeld vast dat wat verpakkingen betreft mensen na voordrachten in vormingsprogramma’s op duurzaamheid beginnen te letten. Het is belangrijk dat mensen aangesproken worden vanuit een leefwereld die hen treft. Daarin ligt het nut van detailacties naar biologisch tuinieren toe of van schoneklerencampagnes. Er is altijd wel een deelgroep die gevoelig is voor zoiets. Zo zijn er vele niches waarin mensen het inzicht kunnen krijgen dat ze iets doen wat echt belangrijk is voor de toekomst. Allemaal samen creëren die een draagvlak voor de overheid om een gedetailleerd duurzaamheidsbeleid uit te werken. Maar je kan natuurlijk niet eisen dat de grote massa op alle vlakken tegelijk zijn gedrag aanpast.

Duurzame ontwikkeling moet dus in kleine stapjes op verschillende terreinen ingang vinden?

Moreau: Precies. De verpakkingswetgeving is niet perfect, maar ze heeft toch het gedrag van de consument veranderd. Daar werd het Fost-plussysteem aan gekoppeld, dat voor veel mensen het pad naar de recyclage effende. Nu hopen we dat we de aandacht op preventie kunnen richten – een evident gevolg van de milieuwetgeving. Het debat over genetisch gemanipuleerde organismen is voor ons van groot belang, omdat we hiermee het voorzorgsprincipe kunnen testen. We moeten vermijden dat we iets in omloop brengen waarvan we de eventueel schadelijke gevolgen niet kennen. Er zijn veel interpretaties van dat voorzorgsprincipe, en het is pas na zware discussies over concrete zaken dat men echt kan testen hoe bereid de mensen zijn om een principe te volgen. Net als duurzame ontwikkeling heeft het voorzorgsprincipe iets van een Spaanse herberg: iedereen brengt er zijn eigen eten mee.

De ideeën van de Raad over duurzame ontwikkeling lezen soms als de basis voor een actieve welvaartsstaat met een dik groen lint eromheen. Is dat bewust?

Rombouts: Het begrip duurzame ontwikkeling heeft ook te maken met het beheersen van spanningen. Het sociale hoofdstuk is heel belangrijk, want niemand kan een samenleving duurzaam maken zonder rekening te houden met het economische aspect van het invullen van behoeften. Dan kom je onmiddellijk uit bij het armoededebat. We zitten nu opgezadeld met een hoog niveau van behoeftebevrediging voor een te beperkte groep. De spanningen die daaruit voortvloeien zetten het hele systeem onder druk. Op alle niveaus, zowel lokaal in discussies over de duurzame ontwikkeling van steden als mondiaal met de breuk tussen noord en zuid, tussen rijk en arm. Het is evident dat de promotoren van duurzame ontwikkeling op wereldniveau het concept van de actieve welvaartsstaat moeten volgen. Anders zullen ze een elitaire samenleving creëren die spanningen oproept, waardoor duurzaamheid niet haalbaar zal zijn.

Blijft duurzame ontwikkeling geen luxeprobleem? De ouders die geen geld hebben om hun kinderen naar een goede school te sturen zullen niet wakker liggen van herbruikbare verpakkingen.

Moreau: De kloof tussen arm en rijk moet versmallen. Nu is er een grote breuk, en breuken zijn per definitie niet duurzaam want ze maken dingen kapot. De waanzinnige salarissen van vedetten uit de sport en de media, of van topondernemers: daar moet absoluut een einde aan komen. Het stoppen van die onredelijkheid zal een belangrijk signaal zijn. Meer eigendom impliceert niet noodzakelijk een grotere tevredenheid. Welzijn moet op een andere manier berekend worden dan door de meting van een bruto industrieel product. Dat houdt geen rekening met componenten als ziekten, vervuiling of afvalbeheer. Als milieucriteria geïntegreerd worden in economische analysen vallen preventieve ingrepen altijd rendabeler uit dan corrigerende symptoombestrijding. Het is beter astma te vermijden dan op grote schaal ‘puffertjes’ te verkopen.

Rombouts: Een eerste manier om spanningen op te lossen is transparantie: het verkrijgen van inzicht in wat er werkelijk in een samenleving gebeurt. Als het duidelijk wordt dat er grote discrepanties zijn inzake inkomensverdeling, zal er zich een rechtvaardigheidsgevoel ontwikkelen. Transparantie zal heel belangrijk worden voor elk maatschappelijk debat. De economische wereld vraagt voortdurend transparantie, en het wordt ook geëist voor een goed bestuur. Het lijkt dus evident dat de publieke opinie transparantie krijgt. We moeten er ook over waken dat het dichten van de kloof tussen noord en zuid meer zal inhouden dan een materiële inhaalbeweging met transferts berekend in geld. Er moet een overdracht komen van kennis en onderwijs, van capaciteit.

Moreau: Daarom promoten wij de dematerialisatie van de economie. Als we praten over ontwikkeling van arme landen, denken we onmiddellijk dat ze ook daar allemaal een wagen en twee televisies moeten hebben. Dat is zo dom, altijd hetzelfde verhaal. De mensen zullen ook moeten wennen aan het idee van een inhaalbeweging. Als gevolg van duurzame ontwikkeling zal er in rijke landen minder geconsumeerd worden, zodat anderen hun kans krijgen. Wat betreft stoffen die het broeikaseffect in de hand werken, moeten ontwikkelingslanden hun emissies kunnen verhogen, tenzij in het ideale concept van de nul-emissie met overal zonnepanelen. We zullen eigenlijk pas op de goede weg zijn als mensen beseffen dat ze perfect kunnen leven met minder producten en minder energie zonder dat hun comfort wordt aangetast.

Rombouts: We moeten er zeker naar streven dat op termijn de stromen van materialen en energie in de productieprocessen verminderen. We kunnen veel bereiken als we de verhoging van de productiviteit niet meer als prioriteit zien. Het belangrijke concept van de factor 4 zegt dat industrielanden over twee tot drie decennia vier keer efficiënter moeten omspringen met grondstoffen. Een deel van de winst die voortvloeit uit dat efficiëntere gebruik zou besteed kunnen worden aan de verbetering van de levenskwaliteit. Een tweede deel zou getransfereerd kunnen worden naar andere regio’s in de wereld, zodat er een rechtvaardiger verdeling komt die kan voorkomen dat er ook in de derde wereld ecologische spanningen ontstaan.

Een belangrijk punt in de adviezen van de Raad is dat de fiscale en parafiscale druk niet omhoog mag. Toch wordt er inzake energie voor een lastenverhoging gepleit. Hoe rijmt dat?

Rombouts: Hier zijn twee zaken belangrijk. Enerzijds is de belasting op de factor arbeid in ons land te hoog. Anderzijds vinden we dat de overheidsinvesteringen en de kwaliteit van het bestuur niet mogen dalen – er zijn dus wel degelijk inkomsten nodig. Dit impliceert een verschuiving in de inkomensstromen naar de overheid, waarmee je invloed kunt uitoefenen op het gedrag van producenten en consumenten. Hoe de verschuiving precies in elkaar past is nog niet berekend, maar een van de elementen zou een koppeling kunnen zijn van een verlaging van de arbeidslasten aan een energiebelasting. Zo bevorder je de werkgelegenheid en beïnvloed je het gedrag zonder een verhoging van de totale fiscale lasten. Het is evident dat bepaalde producten zwaarder belast kunnen worden dan andere. Ik benadruk ook dat het advies van de Raad hieromtrent met consensus tot stand is gekomen.

Moreau: Een belasting op energie is ook ons standpunt. Zeker nu, met de liberalisering van de markt, waardoor de prijzen tijdelijk zullen zakken. Dat is niet ongezond, maar het is een goede gelegenheid om te belasten zonder pijn. Wij vrezen dat de tijdelijke daling van de prijs de vraag naar energie in de hand zal werken, omdat het een slecht signaal is voor de verbruiker. Wij hameren erop dat een lager energieverbruik ook een lagere factuur impliceert. Maar een consument die een koelkast wil kopen zal nu, omdat de energieprijs daalt, misschien liever een goedkoop apparaat in huis halen, dat wél milieu-onvriendelijk is omdat het meer verbruikt. Daarom zijn productnormen zo belangrijk: we mogen bedrijven niet meer de kans geven om energievretende toestellen op de markt te brengen. De liberalisering biedt een goede opportuniteit om sturend op te treden door energie meer te belasten.

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content