Al zegt hij het tegenwoordig niet meer zo vaak, kardinaal Danneels erkent moeiteloos dat de katholieke kerk een minderheidskerk is geworden. Niettemin wordt hijzelf nog altijd als het allereerste der ‘gestelde lichamen’ beschouwd. Zo staat hij helemaal vooraan wanneer deze lichamen ten paleize worden ontvangen of wanneer een nieuwe vorst de eed aflegt. In een democratische samenleving komt die ereplaats toe aan de meest representatieve vertegenwoordiger van het volk (‘de natie’, dixit de grondwet). Die rol kan onmogelijk worden vervuld door het hoofd van een zelfverklaarde minderheidskerk. Ze komt toe aan de eerste burger des lands, nu de kamervoorzitter, al heet die tegenwoordig Herman De Croo.

De voorrang die de katholieke kerk en haar bedienaren genieten, is een residu uit het verleden. In de negentiende eeuw associeerde ze zich met de macht van adel en burgerij om haar netwerk van sociale, educatieve en culturele instellingen en organisaties te beveiligen. Via de staat dwong ze voor zichzelf het monopolie op de zingeving af. Om de miljardensubsidies te verantwoorden die ze jaarlijks ontvangt voor haar personeel en vastgoed beroept ze zich nog op de Franse Revolutie.

Toch zag het katholicisme zijn evidentie in het dagelijkse leven langzaam verdwijnen. Zelfs de CVP wil geen confessionele partij zijn en dubt er nu over om de ‘C’ in haar naam te dumpen. Sommige kerkelijke geledingen, zoals de hoofdredactie van het ‘parochieblad’ Kerk en Leven, hebben het moeilijk om de consequenties daarvan te aanvaarden. Ze gewagen dus van ‘pesterijen’ wanneer katholieke symbolen verdwijnen uit officiële gebouwen en pleidooien opgaan om kindjes uit katholieke en andere scholen samen in hetzelfde zwembad te laten plonzen, om het feest van de Dynastie niet langer te beperken tot een katholiek Te Deum, om de kardinaal niet langer vooraan op de protocollijst te laten staan of om de financiering van de kerk te heroverwegen.

Wat pesterijen wordt genoemd, is eigenlijk het logische gevolg van de secularisering. En die gevolgen wegen zwaar door voor het institutioneel wijdvertakte katholicisme. Het is normaal dat de bedienaren van dit instituut daar balsturig over doen; instellingen willen nu eenmaal zichzelf, hun wereldse belangen, hun macht en hun financiering bestendigen.

Dat alles doet echter niets af van het immense culturele belang van het christendom. De christelijke traditie leverde immers, met zijn joodse en Grieks-Latijnse wortels, de grammatica van het hedendaagse westerse denken. Niemand kan een heiden zijn, zegt zelfs Hugo Claus. Daarom verdient deze traditie ook erkenning – en subsidiëring. Niet uit conservatisme of om materiële belangen in stand te houden, maar omdat ze draagster is van een cruciaal intellectueel erfgoed.

In een lekenmaatschappij, waarin de katholieke geestesdwang is verdwenen, moet de kerk een volwaardige, kritische rol spelen in het per definitie pluralistische ethische en culturele debat. Ze kan dat des te overtuigender want onafhankelijker doen wanneer ze de institutionele band met de staat verbreekt en wanneer ze haar inhoudelijke boodschap niet langer laat hinderen door institutionele belangen. Haar ideeën moeten overtuigen, niet haar macht.

Een kruisbeeld zonder artistiek belang hoort dus niet thuis in een gerechtshof of een stadhuis, omdat daar de neutraliteit van de macht moet heersen. Maar in de vrije publieke ruimte, op straat, hoeven daarom geen kerken te worden afgebroken. Behalve dat ze monumenten of historische getuigen zijn, fungeren ze als een centrum van culturele activiteit. Nu al dienen ze soms als asielcentrum – een ethische boodschap van formaat.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content