Hubert van Humbeeck

Vroeger, in het dorp, woonde de molenaar in zijn lage huisje naast de rivier. Niet meer dan een forse beek, die voor de kracht zorgde om zijn molen te laten draaien. Om de paar jaar, als er meer regen viel dan normaal was, stroomde de rivier over en liep het huis van de molenaar onder water. Gelaten riep de molenaarsvrouw dan wat buren te hulp om have en goed op het droge te brengen. Het leek een onoverkomelijk proces, die rampspoed hoorde bij het vak: waar moest de molenaar immers anders wonen, dan daar waar hij zijn ambacht uitoefende? Verderop was de beek omzoomd met wat drassige bosjes en sompig weiland. Grond waarop niets te verbouwen viel en waar geen mens een huis zou bouwen. De beek had een reputatie, en die kende iedereen.

De beek is er nog, maar ze is met technieken van vandaag tot rust gebracht. Dat wil zeggen: allerlei buizen zorgen ervoor dat ze binnen haar oevers blijft – ten minste: dat zou ze normaal gesproken moeten doen. De bosjes en het weiland zijn verdwenen en vervangen door nette kavels waar nette mensen nette huizen hebben gebouwd. Daar, zoals overal elders in Vlaanderen; het bekende verhaal van onze ruimtelijke ordening. Welk gemeentebestuur verzet zich tegen een fraaie verkaveling, waar per slot van rekening iedereen beter van wordt? Wie de river kent, en het dorp, maakt zich soms zorgen in de plaats van wie daar woont.

Wie het niet heeft meegemaakt, kan zich het drama niet voorstellen. De smerige smurrie die langzaam bezit neemt van het huis, en die met geen zandzakken buiten de deur te houden is. Vasttapijt of parket naar de vaantjes, het behangpapier valt van de muur, het prachtige lederen zetelstel om zeep. Die antieken wandkast van groottante. Het tv-toestel. In de kelder vermengt de inhoud van de mazoutketel zich met het water. Het goedje trekt door de kurk van dat spaarzame voorraadje wijn dat tijdens vakanties in Frankrijk en Italië is opgebouwd. De stank.

Intussen, buiten, de chaos van provinciegouverneurs die in actie schieten. Alarmfase twee of drie van het rampenplan wordt afgekondigd of afgeblazen, wat dat ook moge betekenen. De koning trekt lieslaarzen aan, ministers duiken in een diepe la waar vast nog voorstellen moeten liggen van na de vorige overstroming. Mieke Vogels vraagt de getroffen Antwerpenaren om de brij toch alstublieft milieuvriendelijk op te ruimen: met een emmertje waarin gaten zijn gemaakt.

De verzekeringsmaatschappijen hebben hun tekst meteen klaar: zij betalen niet. Het ontwerp van wet dat het probleem zou regelen, wacht al jaren op uitvoering. De regering verloor het uit het oog, maar de verzekeringswereld trok er van zijn kant ook niet erg aan: er zit blijkbaar geen brood in. De bijna platte ruzie over wie daarvoor schuld draagt, terwijl mensen hun bezittingen uit het water vissen, heeft iets uitermate cynisch.

In zulke gevallen moet het Rampenfonds dan maar soelaas bieden. Na een vorige overstroming, in 1990, publiceerde het Staatsblad een lijst met wat het aardse goed waard is, dat mensen kunnen verliezen. Een botervlootje is goed voor 100 frank, een keukenhanddoek 50 frank, een waterketel 500 frank en een wandklok 750 frank. Voor een videorecorder wil het Rampenfonds 20.000 frank uittrekken, voor alle boeken samen niet meer dan 5000 frank, minder dan voor de lamp in het salon, die goed is voor 6000 frank. Een aangepaste lijst verschijnt wellicht nog deze week. Er wordt een bijzondere Lotto-trekking georganiseerd, mensen kunnen bij het OCMW terecht en voorschotten zullen worden uitgekeerd.

De overheid toont zich dus genereus. Het gaat er alleen niet om wat ze nu doet, maar om wat ze had moeten doen. Er is, met veel menselijke hubris, een poging ondernomen om de afvoer van water te regelen en onder controle te brengen – dermate dat een maximale hoeveelheid oppervlakte voor menselijk gebruik kan worden aangewend. Dat is niet gelukt, en het is al langer duidelijk dat het ook nooit echt kan lukken. Bevoegde ambtenaren weten dat, en ze hebben plannen en ideeën om het risico te beperken dat de calamiteit zich herhaalt. Die komen vaak eenvoudigweg hier op neer: geef de natuur ruimte. De plannen die daar kunnen voor zorgen, liggen sinds vorige week plotseling weer bovenop de stapel – de minister moest toch teken van leven geven. In werkelijkheid is er te lang te weinig mee gedaan. Want de rivieren zijn wel rechtgetrokken, maar de bureaucratisch-politieke weg meandert rustig verder. Wellicht, helaas, tot de volgende keer.

Omdat ze hun pappenheimers kennen en weten hoe de ambtelijke molen maalt, nam een groep mensen uit Merksem, die vorige week door het water werden getroffen, samen een advocaat onder de arm om hun dossier te begeleiden. Het geeft blijk van weinig dankbaarheid tegenover de nu zo kommervolle overheid, maar ze vertrouwen het niet. En geef ze maar eens ongelijk. Want alsnog is in Vlaanderen de enige hoop dat de voorzienigheid ervoor zorgt dat de volgende fatale plensbui enkele kilometers verderop valt.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content